Boekbesprekingen

EDGARD VARESE (2x)

Alan Clayson: Edgard Varèse. Sanctuary, 208 bladzijden.

Malcolm MacDonald: Varèse: Astronomer in sound. Kahn & Averill, 423 bladzijden ISBN 1-871082-79-X

Een heroïsche pionier, een neurotische dilettant – of allebei? Schreef Edgard Varèse zo weinig omdat hij over zo weinig technische hulpmiddelen beschikte om zijn visie op de nieuwe muziek te kunnen realiseren? Of beschikte hij daartoe niet over het juiste temperament en was hij te besluiteloos en had hij teveel zelfkritiek? Is het handjevol werken dat hij voltooide waardig om een plaats in te nemen naast de beste werken van tijdgenoten als Stravinsky, Schönberg en Bartók? En last but not least moet een Varèsebiograaf een musicoloog zijn met alles wat daartoe behoort aan voorkennis, onderzoektechnieken en kritische perspectieven, of kan van iemand met een heel andere achtergrond die taak even goed of misschien zelfs beter vervullen?

Deze (en andere) vragen worden opgeworpen door Alan Claysons boek. Hij is een musicus uit de cult rock wereld en een schrijver die eerder berichtte over Ringo Starr en Roy Orbison; zijn belangrijkste motivatie vond hij hier in zijn vaste overtuiging dat ‘Varèse een katalysator was tussen pop, jazz en klassiek’.

Dienovereenkomstig vertelt hij zijn verhaal over het leven van de componist in een levendige journalistieke stijl die Varèse zelf als een soort beeldenstormer mogelijk zou hebben verkozen boven de gangbaarder, plechtiger en grondiger academische aanpak van een echte vakman.

Niettegenstaande dat moet worden vastgesteld dat Clayson maar weinig toevoegt aan wat we al van de componist en de mens Varèse wisten uit het portret dat Fernand Ouellette in zijn biografie al schetste kort na de dood van de componist, ruim veertig jaar geleden en dat werd aangevuld door Louise Varèse’s Looking-glass diary.

Clayton is kritisch over Ouellettes ‘gapende omissies’ en vindt dat het eerdere boek te kort schiet op het punt van uitdieping van de motieven en ervaringen. Maar zo zonder een duidelijker en vollediger documentatie lukt het Clayson niet die leemten te vullen en vlucht hij in speculaties die zijn boek meer het karakter van een novelle dan van een biografie geven.

Slechts een voorbeeld ter adstructie: aan het begin schrijft hij dat ‘gedurende elke ontmoedigende treinreis terug naar Parijs een onbegrijpelijke eenzaamheid uit zijn grauwblauwe ogen straalde. Desondanks stapte hij het perron op en terwijl hij als een dartele geest door de onderuit de locomotief uitgeblazen stoom zweefde, wapende hij zichzelf om de zelfbeheersing te bewaren die de norm was in het innemende gezin dat hij zojuist had verlaten’. En dat is dan maar een van de kleurige omschrijvingen.

Overal blijkt een volkomen gebrek aan empathie met de klassieke muziekwereld: hij beschrijft Wagners Parsifal als ‘Wagners argeloze boswachter’, beweert dat Fauré ‘directeur was van de muziekfaculteit van het Parijs’ conservatorium’, impliceert dat in de jaren twintig ooit zoiets als het Third Program van de BBC bestond’ en houdt staande dat Widor in de late jaren 1980 nog steeds ‘het orgel van de St. Sulpice pompte’. Messiaen heet bij hem ook Oliver gemakshalve en vindt dat het niet uitmaakt of de Franse titel van een bekend werk van Debussy nu ‘faun’ of ‘faune’ is.

Het mag dan grappig zijn voor een liefhebber van ‘klassiek’ om eens te ervaren hoe iemand uit de popcultuur tegen zijn wereldje aan kijkt, maar veel wijzer worden ze niet van Claytons boek.


Nee, dan MacDonald! Die heeft ongeveer vijfentwintig jaar besteed aan onderzoek en voorbereiding voor zijn Varèse monografie, die echter enigszins naar de hagiografische kant overhelt. Als groot pleitbezorger van Varèse gaat hij heel enthousiast en grondig te werk en zijn boek is een haast noodzakelijke aanvulling op de (quasi) volledige opname van ’s componisten werken door Chailly (Decca 460.208-2). Op geëngageerde wijze bespreekt hij de ontstaansprocessen en de effecten van alle beschikbare werken en laat die vergezeld gaan van muziekvoorbeelden. Een paar foutjes zijn hem vergeven (Es naar Bes wordt bij MacDonald een grote terts). Maar wellicht nog belangrijker is dat de auteur aandacht besteedt aan de vele verloren of vernietigde vroege werken en zo allerlei leemten vult, bijvoorbeeld over schrijvers als Carpentier en Artraud met wie hij in zijn jonge jaren samenwerkte.

Ook besteedt hij aandacht aan de lange stilteperiode tussen 1935 en 1952 waardoor de lezer een idee krijgt van de teleurstellingen, frustraties en mislukkingen die de componist had bij zijn pogingen om heel ambitieuze projecten af te ronden. Hoe hij zichzelf omschreef als ‘een soort diabolische Parsifal op zoek naar de bom die de hele muziekwereld kan laten exploderen’. Een zekere drang tot zelfvernietiging was de componist blijkbaar beslist eigen. Dat werpt meteen de vraag op hoe succesvol hij zou zijn geweest wanneer de technische mogelijkheden groter zouden zijn geweest.

MacDonald aarzelt in zijn pleidooi voor Varèse niet om zich in het occulte en surrealistische te begeven (zoals in The archidoxies of Theophrastus Paracelsus) zonder iedere vorm van sceptisch rationalisme uit het oog te verliezen wanneer hij probeert aan te tonen dat Varèses werken ‘een geïmpliceerd drama van de mensheid vormen op een cruciaal moment in de verandering van het bewustzijn: een conceptionele doorbraak met nieuwe muzikale middelen in een nieuw soort besef van de relatie van de mensheid met oerinstincten en elementaire natuurkrachten en de uitgestrektheid van het universum’.

Natuurlijk waren Varèses werken daartoe bestemd, maar de vraag blijft: bereikte hij zijn doel? Voor MacDonald is duidelijk dat de muziek van Varèse ‘afhankelijk is van een beperkt aantal hoogst persoonlijke en consistente strategieën die met nauwgezette precisie zijn toegepast om de oneindigheid van de verbeelding te suggereren’. Om zo succes te garanderen. Voor de luisteraar lijkt dat alles minder logisch en vanzelfsprekend want bij alle evenwichtige vormen en memorabele gedachten kan die zich vaak niet aan de indruk onttrekken dat de componist zich ook vaak schuldig maakt aan retorische overdrijving met de destructieve herhalingen en de storende kortademigheid van zijn langere composities.

Slaat MacDonalds verdediging om in zijn tegendeel wanneer zelfs de tekstbehandeling van Noctural de hemel wordt ingeprezen? MacDonalds Varèseboek is zonder meer een uiting van heldenverering en dat hij de componist als een twintigste eeuwse Beethoven beschouwt, spreekt in dit verband boekdelen. Trouwens hij zag Luigi Nono als mogelijke opvolger omdat die de grote meester benaderde ‘met een zuiver instinct voor het existentiële avontuur, om zich uit te leven aan de creatieve grenzen waar geen regels meer bestaan en het vertrouwen op het juiste instinct heerst’. Maar zelfs Nono’s muziek is niet ‘zo heftig, venijnig en geestverruimend’ als die van Varèse.

Maar alle kritiek op een stokje: ook wie Varèse eerder als een Busoni dan als een nieuwe Beethoven beschouwt, kan veel leren uit dit heel informatieve boek van MacDonald dat mijlenver boven dat van Clayson is verheven.