Boekbesprekingen

SIMON RATTLE: FROM BIRMINGHAM TO BERLIN

Nicholas Kenyon: Simon Rattle: From Birmingham to Berlin. Faber & Faber.

Nu met het uitslaan van zijn vleugels Simon Rattle’s carrière een Europese dimensie heeft gekregen en zijn blazoen als Beethovenvertolker de eerste duidelijk waarneembare haarscheuren vertoont: de Weense reeks pianoconcerten met Brendel zonder toegevoegde waarde en de gemaniëreerde, inconsistente symfonieën plus de tengevolge van een foute bezetting onacceptabele Berlijnse Fidelio is het nuttig meer te ervaren over zijn eerste, voornamelijk Birminghamse tijd.

Karajan heeft ooit gezegd dat het twintig jaar vergt aleer een dirigent zich voldoende een behoorlijk repertoire heeft eigen  gemaakt. Zo bezien zou hij optimaal gewapend moeten zijn bij het aantreden in zijn Berlijnse job. Blijkbaar kan het verkeren, maar zo’n leven aan de top geeft blijkbaar ook al beheers je het vak en het repertoire volkomen geen garantie voor topprestaties.

Ontzag dient men wel te hebben voor de breedte van Rattle’s repertoire; eigenlijk alleen een Bernstein toonde eerder een vergelijkbare brede smaak en wist een zo divers repertoire – van Rameau tot Adès, van Mahler tot Ellington en van Haydn tot Turnage -glans te verlenen. Het is juist daarom een van de boeiender aspecten van dit boek dat het een opsomming bevat van de werken die de dirigent seizoen na seizoen in Birmingham ten gehore bracht. Niet alleen de kwantiteit van de muziek is frappant – inclusief de regelmatige terugkeer van werken of repertoiresegmenten die de hoeksteen vormen van elk dirigentenbestaan – maar juist ook de intelligente keuze van dat geheel.

Ed Smith, de orkestmanager die vermoedelijk grote invloed uitoefende, heeft de statistiek bijgehouden. Bij zijn vertrek uit Birmingham had Rattle met het orkest tussen 1980 en 1989 934 (337concerten in Birmingham zelf, 338 elders in Engeland, waaronder 28 Londense Proms, 46 in de Royal Festival Hall en 39 in het Barbican Centre) gegeven met 16 wereldpremières. Plus nog eens 208 optredens in het buitenland in 25 landen. In deze statistiek ontbreken natuurlijk zijn gastoptredens in het buitenland, wat Nederland betreft in Rotterdam en Amsterdam en met het Orkest van de XVIIIe eeuw.

De gelijkmatig verlopende, goed geplande loopbaan van Rattle heeft velen verbaasd, sommigen verontrust, maar wel gezorgd dat hij als het ware was voorbestemd om Abbado in Berlijn op te volgen. Net als Karajan – met wie deze loopbaan meer parallellen vertoont dan men oppervlakkig beschouwd voor mogelijk houdt – leerde hij het vak in de provincie door het werk van zijn oudere vakgenoten te bestuderen en te volgen, orkestmusici te vragen naar hun ervaringen en zijn kunst (van kunnen) van binnenuit te ontwikkelen.

John Carewe was waarschijnlijk de belangrijkste mentor van Rattle en hij komt veel aan het woord. Zijn commentaar is verhelderend, trefzeker en nuchter. Zeker bezien tegen de achtergrond van een wereldje waarin hypes en pluimstrijkerij hoogtij vieren. Deze Carewe moet voor Rattle in controlerende geest een enorme steun zijn geweest wanneer de loopbaan weer eens uit het roer dreigde te lopen.

Rattle komt uit de bewuste bladzijden met haast forensisch detail beschreven naar voren. Moeilijker blijkt het tot de privé-persoon Rattle door te dringen. Hij schermt – terecht – dat privé-leven geheel af en nergens blijkt wat hem echt motiveert en inspireert. Het ligt daarom voor de hand hem als onderkoeld te bestempelen. Maar wie zelf met hem heeft gesproken en wie hem aan het werk heeft gezien en gehoord, weet beter. Alleen al hoe hij precies weet hoe psychologisch om te gaan met een groep van 145 musici bij het instuderen en verklanken van een Mahlersymfonie wekt begrip en respect. Met een combinatie van scherts en een duidelijk besef van wat hij wil bereiken komt hij tot vaak grootse resultaten. Maar met zijn intellectuele precisie en zijn brede gamma aan sympathieën kan hij ook al te makkelijk de indruk weken dat hij afstandelijk is.

Strijdlustig is hij ook als hij zijn belangen verdedigt. Zijn gevecht met de Berlijnse senaat was fel, maar hij kreeg voor elkaar wat hij eiste. Ook hier weer een parallel met Karajan bij diens aantreden daar in 1954. In hoeverre het jaar 2002 een echte tweesprong voor Rattle betekende, zal nog moeten blijken. Of de door hem bepleite vernieuwingen slagen, is nog onduidelijk. Maar het boek van Kenyon geeft een waardevol portret van een fascinerend, echt eigentijds musicus.