Boekbesprekingen

THE HARLEQUIN YEARS: MUSIC IN PARIS 1917-1929

Roger Nichols: The harlequin years: Music in Paris 1917-1929. 288 bladzijden.

De jaren tussen beide wereldoorlogen in Parijs behoren tot de meest creatieve periodes uit de geschiedenis. Stravinsky beschreef Parijs uit die tijd als het middelpunt van de muziekwereld en dat gold feitelijk ook voor de andere kunsten. De oorlog had een einde gemaakt aan bepaalde levenswijzen en het daarmee verbonden vertrouwen. Duizendenéén nieuwe ontwikkelingen lokten, maar voor de Fransen meer dan voor andere landen in die tijd  werden die verlokkingen ook gezien als bedreiging van de nationale identiteit.

Parijs had zich terecht of onterecht altijd al beschouwd als de culturele hoofdstad. maar droegen de Rus Stravinsky, de Spanjaard Picasso, de Pool Apollinaire (wiens eigenlijke naam Kostrowitzki luidde), de jazz en Josephine Baker werkelijk bij aan de Franse cultuur of ondermijnden zij die?

Die vraag staat zo ongeveer centraal in dit boek van Nichols, maar hij heeft veel vertakkingen en het is de grootste verdienste van het werk dat alles grondig wordt onderzocht en beschreven. Natuurlijk is het nuttig te weten wat er in de bewuste periode van twaalf jaar alles werd opgevoerd in de beide Parijse Opéras, maar minstens zo interessant is het om de wijzigingen in het repertoire te ervaren. Nichols presenteert niet alleen de feiten, hij onderbouwt ze met cijfers: hoeveel voorstellingen werden gegeven, wat kostten ze, hoeveel subsidie droeg de staat bij en wat verdienden de musici.

En als indicatie van waar de verbeeldingsvolle directeur van zo’n organisatie mee te maken had, helpt het te weten dat toen Jacques Rouché zijn baan als directeur van de Opéra aanvaardde, hem plechtig een sleutelbos met 7593 sleutels werd overhandigd. Grappig is ook te ervaren dat in een later hoofdstuk is vermeld dat een jaarabonnement op La revue musicale ongeveer evenveel kostte als twee kilo boter of ‘twaalf goedkope plaatsen in de Bouffes-Parisiens’.

Dat is Nichols’ tweede kracht, zijn vermogen om goed onderbouwde, maar niet louter leuke feiten te geven. Wanneer hij het heeft over de 12 balletten die Ida Rubinstein bestelde en uitvoerde binnen een tijdvak van krap negen jaar (en waarvan de Boléro, Le baiser de la fée en La valse repertoire hielden), stelt Nichols vast dat drie van de twaalf niet eens zo’n slechte score is. Zo voegt hij verdere meerwaarde toe aan het portret van deze opmerkelijke vrouw door te vermelden dat ze gedurende de voorafgaande oorlog gewonde soldaten had verpleegd in een uniform dat door Bakst was ontworpen.

Zijn bespreking van de overleving en omzetting van de Franse orgelschool getuigt van veel kennis en wordt nog inzichtelijker dank zij de vermelding dat Widors instrument in de St. Sulpice vijf manualen, 118 registers en 6588 pijpen heeft en dat op dat orgel de toccata uit Widors vijfde symfonie ‘aan verbijstering wint wat hij aan subtiliteit verliest’.

De schrijver opent ook wijde perspectieven. Hoe beschamend is het bijvoorbeeld met de miserabele staat van het Nederlandse muziekonderwijs voor ogen te ervaren dat het in 1920 voor ieder Frans kind tussen de 11 en 13 verplicht was om tenminste één uur per week muziekonderwijs te genieten en dat dit in 1922 werd verhoogd tot twee uur.

Verder gaat het hier niet om een duffe opsomming van de operagebouwen, de orkesten, de conservatoria en de muziekuitgevers zonder dat de muziek zelf sprake is.

Zijn behandeling van dat thema is aan de korte, maar heel geconcentreerde kant en heel degelijk. Beter dan wie ook bericht hij over de teksten die met de pianowerken van Satie zijn verbonden, hij is heel verhelderend over Poulenc als mens en musicus en benadert Ravel binnen het bestek van enige bladzijden beter dan menig auteur in vijf hoofdstukken. Hij citeert bijvoorbeeld ook Ravel over de karige, haast wat terloopse sonate voor viool en cello: ‘het is het resultaat van anderhalf jaar geploeter... in die tijd zou Milhaud in staat zijn geweest om vier symfonieën, vijf kwartetten n verschillende dramatische toonzettingen van Paul Claudel hebben geschreven’.

Wie niet weet dat Ravel dat zelf heeft gezegd, had kunnen vermoeden dat deze uitspraak van Nichols was. Een beter compliment is haast niet mogelijk. Dat feit maakt het lezen van dit boek ook zo interessant en leuk.