CD Recensies

WOLF: ITALIENISCHES LIEDERBUCH, ERDMANN, GERHAHER

Wolf: Italienisches Liederbuch. Mojica Erdmann (s), Christian Gerhaher (b) en Gerold Huber (p). RCA  88697-72720-2 (2 cd’s, 1u. 20’12”). 2009

 

Wanneer Hugo Wolf voornamelijk als miniaturist wordt beschouwd, ligt dat vooral aan zijn Italienisches Liederbuch. De 46 liederen (de eerste 22 verschenen in 1891, gevolgd door een tweede reeks van 24 in 1896) zijn gebaseerd op Paul Heyse’s vertaling van Italiaanse volkse liefdespoëzie. 

Dat zijn ware juweeltjes. Elke noot en stembuiging is hier belangrijk, hoewel de gemoedelijke teksten en de lichte, spontane toon dat al duidelijk aangeven. De liederen voor vrouwenstem zijn overwegend plagerig, pruilen en temperamentvol, terwijl de manlijke bijdragen vaak vurig zijn in deze liefdesliederen vol kwinkslagen.

Ze hebben alle hetzelfde hoge niveau en geen ervan bezit de reikwijdte om als hoogtepunt te dienen. In deze liedbundel is Wolf is Wolfs meesterschap heel toegankelijk vanaf het bekoorlijke begin mrt ‘Auch kleine Dinge können entzücken’ tot het afsluitende ‘Ich hab’ in Penna’ (waarin een meisje luchtig vertelt hoeveel minnaars ze in die stad en omgeving heeft), culminerend in een opzichtig piano-naspel. 

Vrijwel geen enkele uitvoering van een der afzonderlijke liederen kan recht doen aan alle kwaliteiten van Wolfs meesterschap, laat staan dat één bepaalde uitvoering van almdie zesenveertig liederen van begin tot eind boven andere te verkiezen is.

In een Vergelijkende Discografie uit 2013 is een opsomming van het beschikbare materiaal gemaakt. Deze verdiende het om geactualiseerd te worden. De opname van Erdmann en Gerhaher behoort tot de nieuwste. De zangeres beschikt over een heldere, plooibare, vriendelijke toon en weet elegant te fraseren. Dat pas als regel bij deze muziek waarmee ze goed communiceert. Ze is op haar best in de tere, fijnzinnige liederen als ‘O wär; dein Haus durchsichtig’, in tegenstelling is ‘Wir haben lange Zeit geschiegen’ wat klaaglijk. Ze had wat meer expressie kunnen leggen in ‘Wer rief dich denn’ en ‘Wie lange schon’. Iets meer trotse uitdaging had ook in ‘Ich hab’ in Penna’ geen kwaad gekund, maar als geheel is haar inbreng in elk geval heel mooi en zuiver.

De inbreng van Christian Gerhaher met zijn lichte bariton zorgt voor welkom contrast (beter dan dat met een tenor zou lukken). Op zijn voordracht valt eigenlijk niets aan te merken. Aan de vleugel weet Gerhold Huber sfeer en karakter van elk lied steeds goed te treffen met zijn ritmisch soepele begeleiding. Jammer dat zijn vleugel wat droogjes klinkt.

Over het geheel zijn de liederen trefzeker gezongen en vormt deze uitgave er eentje die in de nauwere keus betrokken dient te worden. De meest geduchte concurrenten blijven Christiane Oelze, Hans Peter Blochwitz en Rudolf Jansen (Berlin Classics BC 1748-2.