CD Recensies

VERMEULEN: SYMFONIEËN NR. 1-7 E.A.

Vermeulen: Symfonieën nr. 2 Prélude á la nouvelle journée, 6 Les minutes heureuses en 7 Dithyramb pour les temps. Residentie orkest o.l.v. Gennay Rozhdestvensky. Chandos CHAN 9735 (69’34”). 1999

 

Vermeulen: Symfonieën nr. 1 Symphonia Carminum; 2 Prélude á la nouvelle journée; 3 Thrène et Péan; 4 Les Victoires; 5 Les lendemains chantants; 6 Les minutes heureuses, 7 Dithyramb pour les temps; ‘Symfonische proloog’, ‘Passacaille et cortège’, ‘Interlude’ uit De vliegende Hollander; La veille. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Roelof van Driesten, Piet Ketting en Lucas Vis, Residentie orkest o.l.v. Ferdinand Leitner, Ernest Bour, Omroeporkest o.l.v. Roelof van Driesten, Amsterdams filharmonisch orkest o.l.v. Anton Kersjes, Nederlands balletorkest o.l.v. Otto Ketting, Utrechts symfonie orkest o.l.v. Otto Ketting en Jard van Nes (ms). Donemus Composer’s voice CV 36/8 (3 cd’s, 3u. 42’45”). 1977/1994

 

In de eerste jaren na W.O. II, tijdens mijn puberteit, verslond ik wekelijks de muziekkritieken van Matthijs Vermeulen (oorspronkelijk Van der Meulen, 1888-1967) in De groene Amsterdammer. Mogelijk was dat een aanleiding om zelf over muziek te gaan schrijven. Toch duurde het nog jaren voordat ik kennis maakte met Vermeulen als componist.

Makkelijk maakt hij het de luisteraar niet omdat hij in de Nederlandse muziek met zijn hoogst persoonlijke uitingen die niet in een bepaalde school of richting kunnen worden ingedeeld niet eenvoudig maakt, maar als het ware uit het niets zijn ontstaan. 

Weliswaar studeerde hij enige jaren bij Daniël de Lange en zal Diepenbrock als mentor invloed hebben gehad, maar zijn complexe, heel inventieve muziek onttrekt zich aan een simpele kwalificatie.Men zou deze kunnen omschrijven als een amalgaam van Frans impressionisme (zie de titels van de zeven symfonieën), Berg, Varèse, Hartmann, Petterson en anderen, maar het precies wat het is: een vrij ondoorgrondelijke, maar wel heel fascinerende polymelodische uitdrukkingswijze.

Tijdens zijn leven werd zijn muziek nauwelijks of niet uitgevoerd, deels omdat deze onbegrijpelijk werd gevonden, deels omdat hij zich onmogelijk maakte bij de machthebbers in het Nederlandse muziekleven, met Willem Mengelberg voorop. Niet zo’n wonder misschien, want Vermeulen had iets van een rebel, die een eigen stem in de wildernis liet horen. Aan verbeeldingskracht ontbrak het hem nooit. Dat maakt een diepe indruk. In laatste instantie ontbreekt het misschien iets teveel aan dwingende noodzaak.

Zijn fonografische erfenis drijft vooral op opnamen die de radio in de loop der jaren sinds de jaren zeventig maakte en de orkestwerken en kamermuziek die de stichting Donemus, eerst op lp, later ook op cd uitbracht.

Gelukkig ontfermde later ook Chandos zich in het kader van een reeks aan Nederlandse componisten gewijde opnamen over een drietal symfonieën, typisch genoeg gedirigeerd door Gennady Rozhdestvensky die – ere wie ere toekomt – in ieder land waar hij gasteerde muziek van eigen bodem voorstelde. De digitale studio opname klinkt beter dan het oudere omroepmateriaal van Donemus en Rozhdestvensky toot zich een geëngageerd, begripvol pleitbezorger van Vermeulen. 

Maar voor volledigheid moeten we wel bij dat album met drie cd’s terecht.

Op één na zijn alle symfonieën eendelig, de maimale lengte bedraagt een half uur, het gemiddelde ligt rond de twintig minuten; het eerste vijftal werd in Frankrijk geschreven.

Symfonie  nr. 1 (1912/4) herinnert met zijn lange melodielijnen bij vlagen nog wat aan Mahler en zingt uitbundig als poëzie (het carminum uit de titel). De tweede symfonie (1920) is meer een twintig minuten durend chaotisch ritueel, dan een echte symfonie. Het wordt heel energiek en gespierd door een zwaar bezet  orkest in het leven geroepen. Misschien wat vreemd zich voor te stellen dat ooit het plan was om deze symfonie aan Lenin op te dragen.

Thrène et Péan (treur- en oorlogslied), de titel van symfonie nr. 3 (1921) ademt de geest van vlak na W.O. I en klinkt klaaglijk, bleek, zoekend.

Symfonie nr. 4 (1941) ontstond na de snelle overwinningen van Hitlers legers in West Europa, meer in het bijzonder in Frankrijk. Geen wonder dat dreunend slagwerk de symfonie inleidt en marsritmen de overhand hebben. Maar de toen al gehoopte overwinningen van de geallieerden klinken pijnlijk en gekweld en van een voorschot op vrede en dankbaarheid is nog geen sprake.

Het duurde tot na de bevrijding voordat symfonie nr. 5  in 1945 ontstond. De titel komt uit een brief van een Franse verzetstrijder, geschreven nadat hij was gemarteld en vlak voordat hij door een vuurpeloton werd geëxecuteerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat de dood van Vermeulens eerste echtgenote in 1944 ook een grote rol speelde. Het gaat om de langste symfonie, die bij uitzondering driedelig is. De muziek klinkt in essentie stormachtig, fel en drukkend met alleen het tweede deel als kalm rustpunt

Terug in Nederland liet de zesde symfonie (1958) lang op zich wachten. Het werk is opgedragen aan zijn tweede echtgenote, Thea Diepenbrock en de titel is onleend aan Baudelaires gedicht Le balcon. Maar interessanter is dat Vermeulen het motief La-do-re (l’ adoré) gebruikt om uiting te geven aan zijn waardering voor haar. Ook dit werk is complex, heeft een belangrijke rol voor de saxofoon en heeft het karakter van een duistere droom, een serenade en een meditatie waaraan forse, gelaagde marsritmen niet ontbreken. Mooi is de althobosolo in het tweede deel. De finale leidt crescendo tot een verpletterende climax.

De laatste, zevende symfonie (1965) is de kortste en bezit weer een aanzienlijk aandeel barbaars klinkend slagwerk, maar in  het midden zorgt een twinkelende harp voor enige rust. Haitink introduceerde het werk, maar dat wel pas in 1967. 

In 1930 werd het 355-jarige bestaan van de Leidse universiteit gevierd met een openluchtspel op tekst van Martinus Nijhoff die in het libretto de legende van de Vliegende Hollander en van het Vrouwtje van Stavoren combineerde met de prediking van Bonifacius in Noord Nederland; de handeling vindt plaats in Stavoren en Vermeulen schreef daarbij een driedelige proloog. Achtertaf kan men zich afvragen wat de achterliggende verhalen met Leiden te maken hebben. De opvoering was wel een halve mislukking, mede omdat de in Parijs op grammofoonplaten opgenomen muziek aan de waterkant met toenmalige apparatuur weergegeven, absoluut geen kans had om tot zijn recht te komen. Dat is in deze nieuwe opname gelukkig wel het geval.

Het orkestlied La veille (1917, georkestreerd 1932) is oorlogspoëzie op tekst van François Porché (1877-1944) met een impressie van marcherende soldaten (weer marsachtig) en vervuld van ingehouden woede en ressentiment.

Aan het eind van de laatste opname kan de luisteraar na een reeks aanvallen van een groot orkestraal arsenaal van enorme proporties  haast niet anders dan met een verpletterd gevoel achterblijven. Saaie momenten zijn er niet en nadere kennismaking is een groot, inspannend avontuur.

Afgezien van wat analoge bandruis bij de oudste opnamen is de verdoeking naar cd eigenlijk boven verwachting goed geslaagd. De symfonieën zijn keurig in chronologische volgorde vastgelegd. Jammer misschien dat de vijfde symfonie over cd 2 en 3 moest worden verdeeld.