CD Recensies

SPONTINI: VESTALE, LA

Spontini: La Vestale. Maria Callas (s., Giulia), Franco Corelli (t., Licinio), Enzo Sordello (b., Cinna), Nicola Rossi-Lemeni (bs., Il sommo Sacerdote), Ebe Stignani (ms., La gran Vestale), Vittorio Tatozzi (bs., Un console) en Nicola Zaccaria (bs., Aruspice) met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. Andromeda ANDRCD 5016, Sakkaris SR.DIVA 1135/11 (2 cd’s, 2u. 10’33”). 1954

 

Gaasparo Spontini (1774-1854) was een Italiaanse operacomponist die in 1803 naar Parijs verhuisde waar hij grote successen had met La Vestale uit 18905 en Ferdinand Cortes uit 1809. Hij was daarmee de  muzikale autoriteit van het empire geworden en ook de grondleger van de Grand Opéra. Hij maakte de restauratie mee en werd in 1839 tot hofcomponist benoemd van Frederik Willem II in Potsdam. Een positie die in 1841 onmogelijk werd als gevolg van zijn tirannieke en verwaande optreden. Hij keerde terug naar Parijs en later naar zijn geboorteplaats Majolati.

In de beginperiode stonden zijn 27 opera’s nog onder invloed van  Pergolesi, later onder die van Gluck. Ze weerspiegelden met hun pracht en praal de geest van het empire. De meeste werken van Spontini raakten later in vergetelheid. Toch is het goed om nog eens de aandacht op zijn bekendste werk, La Vestale, te vestigen.

Het gaat om een merkwaardig en verbluffend werk als brug tussen het achttiende eeuwse classicisme en de romantiek van Berlioz. Het werk vertoont ook enige overeenkomst met Bellini’s Norma in die zin dat het is gericht op een figuur wier overgave aan geheiligde liefde die tot haar ondergang leidt. Alleen is La Vestale voorzien van een wat milder verloop.

Bezwaar is dat hoewel zeker gedeelten uit de tweede akte vol pakkende theatrale effecten zitten, er ook veel ‘een cent de el’ muziek in het werk voorkomt. Gelukkig zorgen de technieken die de componist gebruikte - arioso, gezongen recitatief, aria e.d. - dat sprake is van de nodige afwisseling en innerlijke dynamiek.

Het werk schreeuwt om een titelheldin van grote statuur. Ponselle voldeed aan die voorwaarde, ook Caballé kwam een eind, maar het was Callas die het meest schitterde in dit werk. Ze had meer verdiend dan hierin te worden herinnerd via deze erg matig klinkende zaalopname met bijgeluiden en geringe dynamiek.

Maar het gaat natuurlijk ook niet alleen om la Callas, die meteen al in ‘Oh di funesta possa’ schittert; ’Tu che invoco’ is een hoogtepunt van haar. In de eerste akte horen we veel grote talenten van destijds en vanaf de ouverture wordt het geheel met enorm veel brio aangedreven door dirigent Votto. We horen een jonge, ferme Corelli die nog over een geweldige stem beschikt als Licinio. Hij vormt een heel goed team met Enzo Sordelli als Cinna, wat blijkt uit het duet uit de eerste akte ‘Presso il sublime tempio’ Ook Stignani als La gran Vestale toont veel karakter en is een vocaal imposante persoonlijkheid. Samen met Callas is zij op haar best te bewonderen in de derde akte met ‘La Vestale infida mora’. Rossi-Lemeni levert als Il sommo Sacerdote een paar korte, maar wezenlijke bijdragen. Het applaus tussendoor is welverdiend, maar ook wel storend.

Eigenlijk zijn alle rollen meer dan goed bezet. Het koor levert ook prachtige bijdragen. Qua uitvoering is dit nog altijd de beste en het is tekenend voor de waardedaling van het werk dat in meer dan een halve eeuw geen echt betere opvoering is verschenen.

De opnamen van Gui (Melodram CDM 2751-2), Kuhn (Orfeo C 256922) en Previtali (Gala GL 100.706) klinken wat beter, maar hebben niet zo’n uniform sterke bezetting.