CD Recensies

CHAUSSON: LÉGENDE DE SAINTE CÉCILE, LE; LA TEMPÊTE

Chausson: Le légende de Sainte Cécile op. 22; La  tempête op. 18. Isabelle Vernet (Cécile) c.q. Laurence Dale (Ariel), Rahaëlle Farman (Cérès), Marie-Anne Dodorovich (Junon) François le Roux (Stephamo) en Jean-Philippe Lafont (Caliban) met het Vrouwenkoor van de Franse omroep en het Parijs’ orkestraal ensemble o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. EMI 555.323-2 (79’03”). 1994

 

Tijdens zijn rechtenstudie ontmoette Ernest Chausson (1855-1899) de dichter Maurice Bouchoir die hem niet alleen voor zijn liederen (Poème de l’amour et de la mer), maar ook met zijn drama in drie aktes Le légende de Sainte Cécile voor marionettentheater uit 1892 inspireerde tot het schrijven van een 15-delige toneelmuziek hierbij. Rustige, lyrische, enigszins melancholie maar ook vervoerde muziek met de cantique voor solocello en sopraan als een der hoogtepunten. Er zijn nogal veel koorbijdragen, die door het Franse radiokoor niet steeds even zuiver worden gezongen.

Erg veel succes hadden beiden daarmee niet, maar de muziek is zeker de moeite waard. 

Met La tempête behoorde Chausson tot degenen die toneelmuziek componeerden bij het drama van Shakespeare. Het werk is uit 1888 en gemaakt voor een kleine bezetting van drie strijkers, fluit, harp en celesta. Laatstgenoemd instrument was toen net nieuw en waar Tchaikovsky het als eerste gebruikte in O. Europa voor zijn Notenkraker, was Chausson de eerste in het Westen. Ook hiermee moest het marionettentheater worden bediend. Opnieuw bescheiden, maar effectief georkestreerd met naast mooie tussenspelen voor de aktes nr. 3, 4 en 5 en aantrekkelijke vocale bijdragen.  Zoal de liedjes voor beide baritons Stephano en Caliban, ‘Where the bee succs’ van Ariel, ‘Come unto these yellow sands’ van de tenor Dale en het duet tussen Juno en Ceres met Todorovich en Farman.

Muzikale pareltjes die het niet verdienen voor de zwijnen te worden gegooid en wat hier in deze fine uitvoering ook beslist niet gebeurt.