CD Recensies

GURDJIEFF, DE HARTMANN: PIANOWERKEN

Gurdjieff/de Hartmann: Liederen en ritmes uit Azië nr. 1-49. Linda Daniel-Sptz, Charles Ketcham en Laurence Rosenthal (p). Wergo WER 6284-2 (2 cd’s, 1u. 35’14”). 1995

 

Gurdjieff/de Hartmann: Muziek van de Sayyida en de dervishen. Nr. 1-42. Linda Daniel-Sptz, Charles Ketcham en Laurence Rosenthal (p). Wergo WER 6292-2 (2 cd’s, 1u. 51’27”). 1995

 

Gurdjieff/de Hartmann: Hymnen voor een grote tempel; Het grote gebed; De worsteling van de magiër; Moderato; Allegretto, un poco pesante; Allegro ma non troppo; Het Essentuki gebed; Terugkeer van een reis; De inwijding van de priesteres; De Bokharische dervisjm Hadji Asvatz-Troov. Charles Ketcham en Laurence Rosenthal (p). Wergo WER 6643-2 (2 cd’s, 1u. 29’06”). 1999

 

Gurdjieff/de Hartmann: Hymnen, gebeden en rituelen nr. 1-51. Charles Ketcham en Laurence Rosenthal (p). Wergo WER 6625-2 (3 cd’s, 2u.28’21”). 1999

 

George Ivanovich Gurdjieff (1877-1949) was een in de Kaukasus tussen Europa en Azië geboren goeroe die ter plekke talloze muzikale indrukken opdeed, variërend van dansmuziek bij feesten tot het gezang in afgelegen kloosters. In Moskou vestigde hij zich als spiritueel leraar die onderwees in wat we algemeen bewustzijnsvergroting noemen. Na de Russische revolutie toog Gurdjieff naar Parijs waar hij van 1922-1933 zijn eigen instituut voor ‘De harmonieuze ontwikkeling van de mens’ bestierde. Daarbij werkte hij nauw samen met de componist Thomas de Hatrtmann (1885-1956).

Samen schreven ze voor dat instituut een groot aantal korte pianostukken die een afspiegeling zijn van dat Kaukasische muziekterrein. Pas na de dood van De Hartmann werd dit materiaal in 1983 door diens dochter Jeanne de Salzmann door Schott gepubliceerd. Onduidelijk is altijd gebleven welk deel van het  werk ieder der componisten heeft bijgedragen. 

Het huiswerk dat Gurdjieff verrichtte is grofweg vergelijkbaar met het onderzoek dat Bartók op het gebied van de volksmuziek dee, alleen strekte het zich veel verder, tot in Tibet en Noord Afrika uit.

Wat zo tot stand kwam is heel uniek: deze muziek bezit een speciaal soort tijdloosheid. In technisch opzicht is deze muziek niet erg moeilijk uitvoerbaar en de belangrijkste context is Oost Europees met een veelvuldig gebruik van oosterse toonschalen en het heersen van een ze zekere eentonigheid. Die doen enigszins denken aan de eenvoudigste pianostukken van Grieg en Bartók.

Bezien vanuit etnomusicologisch standpunt was het handiger geweest wanneer de oorspronkelijke melodieën waren opgenomen in plaats van deze afleidingen voor twee of drie piano’s. Maar de drie pianisten doen hun uiterste best om ook zo dit materiaal toegankelijk te maken. Het ontbreekt hooguit wat aan microtonale inbreng en ritmische afwisseling die wel voorkomt in de mondelinge overlevering.

Die komen beter tot hun recht in het werk van Henry Cowell, Lou Harrison en John Tavener. Maar als bijdrage aan de multiculturele muziekwereld is deze uitgave van groot belang.