CD Recensies

LEONCAVALLO: I PAGLIACCI, CHAILLY

Leoncavallo: I pagliacci. José Cura (Canio), Barbara Frittoli (Nedda), Carlos Alvarez (Tonio), Simon Keenlyside (Silvio), Charles Castronovo (Beppe), Adrian Folea (contadino), Gert Jan Alders (altro contadino) met het Nationaal kinderkoor, het Groot omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 467.086-2 (73’05”). 1999

 

De centrale gedachte achter Paljas – een rondreizende acteur die ontdekt dat zijn jongere vrouw een intieme relatie heeft met zijn vriend en collega en zich vervolgens radicaal op hem wreekt – is ontleend aan een rechtzaak waarin Leoncavallo’s vader het oordeel als rechter velde en het was meteen een schoolvoorbeeld van verismo in de opera.

Van dit vrij criminele verhaal maakte hij een van de mooiste dramatische opera’s en toonde hij een beheersing van proportie, timing en karaktertekening die ontbreekt aan zijn andere werken. De bedrogen echtgenoot, Canio, is een van de fijnste dramatische tenorrollen; Nedda, de overspelige echtgenote, is een minder geëngageerde rol dan die van de overspelige Tonio, maar in hun onderlinge uitingen spatten de vonken. De laatste tien minuten van het werk, gedurende het toneel binnen het toneel met zijn schokkende ontknoping, zijn het ultieme verismo.

Logisch dat dit werk, gezien zijn vrij korte duur vaak als double bill gekoppeld aan Mascagni’s Cavalleria rusticana een rijke discografische geschiedenis heeft. De mooiste, markantste vertolkingen tot nu toe kwamen tot stond onder de leiding van Von Matacic (EMI 763.967-2), Karajan (DG 449.727-2) en Serafin (EMI 556.287-2). Maar nu is er een nieuwe uitdager in de vorm van deze Decca opname. De verrassing is groot, want het zijn in deze inderdaad geweldig fraai klinkende opname niet eens zozeer de – goede – solisten die de meeste aandacht op zich vestigen, maar het orkest en de dirigent. In geen enkele andere uitvoering speelt het orkest zo’n grote, heel overtuigende rol. Gelukkig zijn ook de solisten over de hele linie goed. Cura maakt als Canio zijn beloften waar, Frittoli herinnert sterk aan haar voorgangster Callas maar heeft een mooiere stem en de heldenbariton Alvarez is een ferme, redelijk sinistere Tonio. Keenlyside is een lichte lyrische Silvio, Castronovo een fijnzinnige Beppe.

Het moge duidelijk zijn: momenteel is er geen bevredigender allround opname van deze opera.