CD Recensies

MAHLER: SYMFONIE NR. 1, HAMBURGSE VERSIE

Mahler: Symfonie nr. 1 in D Titan (Hamburgse versue 1893). Orkest van het Oosten o.l.v. Jan Willem de Vriend. Challenge CC 72355 (56’25”). 2010

 

In 1972 had ik een sympathiek bezoek voor een interview in het toen florerende maandblad Disk van de dirigent uit Wales, Wyn Morris (1929-2010) die net zijn eigen lp label Symphonia had opgericht om niet langer afhankelijk te zijn van de grillen van de bestaande muziekindustrie. Zijn uitgaven waren vrij luxueus in stevige kaften. Het ging hem vooral om Mahler. Hij had toen net als eerste de door Deryck Cooke voltooide versie van diens Tiende vastgelegd; zijn uitvoering van een der oervormen van de Eerste was nog bij Pye (TPLS 13037) als langspeler verschenen.

Geen andere symfonie baarde Mahler zoveel zorgen. Hij kon zelfs niet besluiten of het om een symfonisch gedicht, een programmatische symfonie of een normale symfonie was. Ook aarzelde hij of het vier- of vijfdelig moest zijn. Dat dit alles moest worden uitgezocht was geen blijk van besluiteloosheid, maar van studie en onderzoek.

Toen hij het werk zo’n vijftien jaar nadat hij eraan was begonnen publiceerde, had hij voor zichzelf niet alleen ontdekt wat een symfonie kon zijn, maar had hij ook de manier waarop we dat begrip omschreven voor altijd gewijzigd.

Henri James omschreef ooit een novellist als iemand voor wie niets verloren gaat. Voor Mahler gold iets dergelijks als symfonicus. Omdat hij nooit eerder een zuiver orkestraal werk had geschreven, duurde het enige tijd om zijn gedachten te vormen en het werk dat hij 20 november 1889 in Boedapest introduceerde droeg de titel ”Symfonisch gedicht in twee gedeelten”, met drie delen in het eerste gedeelte en twee in het tweede. Alleen de treurmars was als zodanig gekenmerkt als ruggensteun voor de luisteraar die voor het eerst kennis maakte met deze muziek.

In 1884 was de componist in Kassel begonnen aan het werk. Vier jaar later, tijdens zijn dirigentschap in Leipzig, was het af. Enthousiast schreef hij zijn vriend Friedrich Löhr: “Zo! Mijn werk is af! Nu zou ik je graag naast mij aan de vleugel willen hebben om het voor te spelen. Waarschijnlijk ben jij de enige voor wie hier niets nieuw aan is; de anderen zullen zich waarschijnlijk over heel wat verbazen. Het is zo overmachtig geworden – zoals het als een krachtige bergstroom uit me tevoorschijn kwam. Op slag waren alle sluizen in me geopend”.

Voor de volgende uitvoeringen in Hamburg en Weimar (in 1893 en 1894) schetste Mahler een beschrijving van het ‘programma’, gaf hij titels aan de delen en noemde hij het geheel “Titan, een symfonisch gedicht in symfonische vorm”, zo genoemd naar de populaire novelle van Jean Paul.

Voor een uitvoering in Berlijn in 1896 veranderde hij weer van mening, liet de titels en het programma vervallen en schrapte hij het tweede deel, Blumine. Het werd nu de ‘Symfonie in D voor groot orkest’.

Waarom zoveel besluiteloosheid? In maart 1896, ten tijde van de Berlijnse première, schreef Mahler aan de criticus Max Marschalk over de toevoeging van het programma:

“Indertijd overtuigden mijn vrienden me om een soort programma te maken voor de Symfonie in D om deze begrijpelijker te maken. Daarom had ik deze titel en de verklarende uitleg bedacht nadat ik het werk had geschreven. Voor deze uitvoering liet ik dat alles achterwege, niet alleen omdat ik geloof dat zo’n toelichting volkomen ontoereikend is en de muziek niet accuraat beschrijft, maar ook omdat ik uit vroegere ervaringen heb geleerd hoe het publiek erdoor werd misleid”.

En toch werd Mahlers Eerste symfonie niet begrepen. De critici in Frankfurt klaagden over het programma, die in Berlijn misten het juist. Mahlers definitieve gedachten over deze muziek werden in 1899 gepubliceerd als de Symfonie nr. 1 in D, in vier delen. Zo is het werk tegenwoordig bekend, wat niet wegneemt dat het best interessant is om die andere , vroegere vormen, inclusief het nog redelijk bekend geworden Blumine eens te horen.

De ondertitels uit het tweedelige symfonische gedicht in twee delen van de Hamburgse versie wijzen inderdaad op een programmatische achtergrond, om het even of die vooraf of achteraf is bedacht. Het eerste deel heet Aus den Tagen der Jugend / Blumen-, Frucht- und Dornstücke, onderverdeeld in ‘Frühling und kein Ende’, ‘Blumine’ en ‘Mit vollen Segeln’.

Het tweede gedeelte draagt de titel Commedia umana en bevat ‘Gestrandet! (ein Todtenmarsch in Callots Manier’ en ‘Dall’inferno al Paradiso’.

Na Morris is de ondernemende Jan Willem De Vriend waarschijnlijk de eerste die de Hamburgse versie vastlegt. Om te beginnen maakt hij zo de logische plaats van het soms wat aarzelend door anderen bij uitvoeringen van de Eerste ingelaste duidelijk. Ook de beperkter orkestratie valt gauw op.

In zijn vertolking brengt De Vriend merkbaar zijn ervaring als specialist oude(re) muziek mee. Meteen de gestopte hoorns frapperen positief. De strijkers zijn karig met vibrato, de articulatie is heel duidelijk uitgewerkt, de pauken dragen een markant en gelukkig helder hoorbaar deel bij (scherzo). Dat de solo contrabas met zijn bekende Frère Jacques motief is aangevuld met een cello zal wel voorgeschreven zijn. Voor de rest steekt de muziek in een fraai, duidelijk en aantrekkelijk klankgewaad. De ware Mahleriaan mag dit eigenlijk niet missen.