CD Recensies

PAGANINI: CAPRICES NR. 1-24, BEWERKINGEN

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Patrick Gallois. DG 435.768-2 (77’40”). 1991

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Bonita Boyd. Fleur de son FDS 57940 (75’20”). 2000

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 2, 3, 5, 7, 9-11, 13-24. Marieke Schneemann. Brilliant Classics 94627 (71’44). 2012

 

Bewerking voor gitaar

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Eliot Fisk. Nimbus NI 2505. 1991

 

Bewerking voor saxofoon

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Raaf Hekkema. MDG MDG 619-1379-2 (81’29”). 2005

 

Bewerking Schumann/Nicholls, orkestratie Meszlény

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Ruggiero Ricci met het Weiner-Szasz kamerorkest o.l.v. Richard Weninger. Dynamic CDS 244 (73’59). 1998

 

Bewerking Schumann voor viool en piano

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Ingolf Turban en Giovanni Bria Claves 50-9416 (74’36”). 1994

 

Paganini: Caprices op.1 nr. 1-24. Benjamin Schmid en Lisa Smirnova. MDG MDG 333-064-2 (67’08”).1995

 

Paganini’s beheersing van de viool was zo absoluut en volkomen dat hij werd beschouwd als de zuivere belichaming van virtuositeit, een voorbeeld zelfs voor andere instrumenten en instrumentalisten als de piano en Liszt. Toch had hij maar weinig volgelingen in Italië en na zijn dood (en die van Alessandro Rolla) belandde de Italiaanse instrumentale muziek in een slop gedurende een eeuw.

Als componist was Paganini al gauw vergeten en pas medio twintigste eeuw werd zijn muziek herontdekt. Een uitzondering op die regel was de reeks van 24 Caprices die in 1824 werd uitgegeven en die een nieuwe norm voor het vioolspel betekende. Het beroemdst werd nr. 24, een reeks variaties op een prachtig thema. Componisten als Brahms, Rachmaninov, Blacher en Lutoslawski werden erdoor gestimuleerd om er variatiewerken over te schrijven.

Weer andere componisten maakten er bewerkingen van. Het bekendst is die van Schumann voor viool en piano.

De enige andere populaire bewerkingen zijn voor fluit. Blijkbaar hebben fluitisten, meer in het bijzonder fluitvirtuozen zich altijd aangetrokken gevoeld voor de uitdagingen van deze werken. Maar ze gaan daar op verschillende manieren mee om.

Zo gebruikt Patrick Gallois, die een  versie Alphonse Leduc hanteert, een veelheid van twintigste eeuwse fluittechnieken zoals circulair ademen, fladderende tong en neuriën in het instrument. Knap en boeiend, maar niet erg authentiek.

Bonita Boyd blijft in de bewerking van Julius Herman dichter bij de oude uitvoeringspraktijk waarin echter nogal laks wordt omgegaan met het oorspronkelijke notenbeeld.

Dan is het verstandiger om zoals de eerder besproken Marina Piccinini uit te gaan van de Urtext en die met conservatieve middelen in te zetten. Door normaal te ademen zorgt ze dat de eb en vloed van de fraseringen op natuurlijke wijze plaatsvindt. Dat ze er ruim 100’ over doet terwijl de reeks normaal binnen drie kwartier is afgewerkt, heeft nauwelijks te maken met haar tempokeuze want die is vrij normaal. Het heeft meer te maken met fluctuaties in polsslag, agogische accenten, tenuti, verwerking van accenten en overige expressieve uitingen. Die articulatie is aan de milde kant.

Het bijzondere van de uitgave van Marieke Schneemann, die een eigen volgorde koos, is, dat ze een historische houten conische ringkleppen fluit van Louis Lot uit 1860 gebruikt. Dat brengt een bijzonder klankgemiddelde met zich mee dat zich van de anderen hoorbaar onderscheidt door een fluweliger, warmer timbre. Haar eigen bewerking blijft dichtbij het origineel en leunt ook een beetje op die van Herman.

Jammer is wel dat ze vijf caprices – nr. 1, 4, 6, 8 en 12 – weglaat. En dat ze niet steeds tegen de grote speeltechnische moeilijkheden is opgewassen, zoals in nr. 15. De gekozen tempi zijn over het geheel aan de gematigde kant.

Paganini was ook zeer vertrouwd met de gitaar, getuige de Grand sonata, een drietal Menuetten en een Romance. Maar of hij zich ooit heeft voorgesteld of zijn Caprices ook voer voor gitaristen kunnen zijn?        

Eliot Fisk ondernam die poging en de muziek klinkt werkelijk heel anders, nit alleen door de totaal verschillende timbres van viool en gitaar. Wat betrekkelijk moeilijk is voor de viool, akkoordspel bijvoorbeeld, is voor de zessnarige gitaar veel makkelijker. Daarentegen is het uitgebreide passagewerk werk weer een stuk lastiger op gitaar.

Het resultaat blijkt hier nogal lukraak. Aan virtuositeit mankeert het bij Fisk zeker niet, maar met name de tarantella tot slot overtuigt niet, net als sommige andere delen. De langzame deeltjes slaagden het beste.

Om ze beter geschikt te maken voor de saxofoon, transponeerde Ralf Hekkema een aantal Caprices die hij in eigen bewerkingen afwisselend op sopraan- en altsax uitvoert op een qua speelduur maximaal gevulde cd. Om tegemoet te komen aan meerstemmigheid gebruikt de multiphonics en vocalisatie techniek, uiteraard circulair ademhalen.

Wat hij zo laat horen is bovenal heel knap en virtuoos want soms lijkt het wel of twee musici tegelijk in actie zijn. Maar voor niet-saxofonisten zal de onderneming een wat dubieus karakter hebben. De ervaring leert dat deze cd niet vaak uit het rek wordt gehaald.

Ruggiero Ricci nam het vierentwintigtal een paar keer op. In de jaren vijftig vorige eeuw op Decca 475.105-2 (3 cd’s), in 1988 op Baltic FREQ 061003, in 2003 als onderdeel op Dynamic CDS 393/1-10 (10 cd’s). 

De orkestratie van Mezlény op basis van Schumann was in 1998 bedoeld voor de  tachtigste verjaardag van Ricci, die kennelijk het plezier in het uitvoeren daarvan niet heeft verloren en bij vlagen tot prachtige momenten voortovert. Verve genoeg, maar de intonatie klopt niet meer voortdurend en de toon is bij vlagen wat ruw.

De keuze tussen beide opnamen van de Schumannversie valt ten gunste van Benjamin Schmid en Lisa Smirnova uit want de violist speelt zeer virtuoos, genuanceerd en klinkt heel innemend, de pianiste ageert super gevoelig en attent en de opname klinkt ideaal.

Van alleen Caprice nr. 1 in de bewerking van Schumann maakten Gil Shaham en Rohan de Silva in 1986  een opname in een recitalprogramma (DG 427.658-2).

Bij wijze van conclusie: Van de genoemde opnamen is die van de door intelligente muzikaliteit gekenmerkte lezing van Piccinini in alle opzichten het mooist geslaagd. Zij plaatst deze stukken in een nieuw daglicht, helemaal los van kwesties rond het gebruikte instrument. Maar alle overige betrokkenen zijn de moeite van het waarnemen waard.