CD Recensies

RAVEL: PIANOWERKEN (BIJNA COMPLEET), CHAMAYOU

Ravel: Pianowerken (compleet). Jeux d’eau; Pavane pour une infante défunte; À la manière de Chabrier; Miroirs; Menuet antique; Sérénade grotesque; À la manière de Borodine; Valses nobles et sentimentales; Gaspard de la nuit; Menuet in Cis; Sonatine M. 43; Prélude; Le tombeau de Couperin; Menuet sur le nom de Haydn; ‘Kaddish’ uit Mélodies hébraiques (bew. Siloti); Casella: Almanzor ou le mariage d’Adelaïde op. 17bis. Bertrand Chamayou. Erato 082564-602681-4 (2 cd’s, 2u.17’01”). 2015

 

De subtiele kleuren en de vervagende contouren van Ravels pianomuziek zijn vaak vergeleken het die van zijn oudere tijdgenoot Debussy, maar in feite was Ravel eerder met het bepalen van een nieuwe Franse pianostijlstijl in 1902 met Jeux d’eau. De kabbelende gearpeggieerde figuratie suggereert lichte watergolven en figuurlijk geldt dat overdrachtelijk voor veel van zijn pianocomposities. 

Dat is een nawerkende invloed van Liszt, maar dan op een veel fijnzinniger manier verwerkt. In de zes weemoedige deeltjes uit Miroirs wordt gepoogd om zowel hoorbaar als zichtbaar een breder spectrum aan gevoelens op te wekken en in het niveau van verfijning nog weer hoger in deze quasi miniatuur toongedichten.

Maar een werkelijk episch grote schaal is in Gaspard de la nuit gerealiseerd, een reeks van drie woeste en morbide stukken die zijn afgeleid van de macabere proza ballades van Aloysius Bertrand.

Met zijn brede vegen toonkleuren en de als snelvuur geleverde herhaalde noten (deels kenmerkend voor Ravel) is Gaspard een prachtige postume aanvulling op het pianorepertoire van Liszt. Opvallend daaraan is dat het specifieke daarvan is dat de totale structuur vaak bestaat uit zuiver afgebakende en individuele klanklijnen.

Maar laten we deze werken van Ravel eens in breder perspectief beschouwen. Voor de een gaat het dan om een universum van eenzaamheid, om een landschap van ijzige volmaaktheid, voor anderen is het in fel contrast met die opvatting juist de expressie van een buitengewoon grote gevoeligheid, die bewust wordt gemaskeerd door een façade van ingetogenheid, van ontwijkende uitbundigheid.

In een van zijn boeken maakte André Gide een verschil tussen Chopin en Schumann. De eerste was een dichter, de tweede een kunstenaar. Van Ravel kunnen we zeggen dat hij beide ineen was. Maar daarenboven was hij ook een minutieuze architect die steeds de ‘ware’ noot op de juiste plaats zette. Namelijk daar waar deze bijdraagt aan een grotere gedegenheid van de structuur.

De componist leek gedreven door een contante zoektocht naar de essentie. Hij geeft zich nooit over aan zinloze breedsprakigheid. Daarin schuilkt een van de geheimen van zijn genie: de suggestieve en haast magische kracht die hem zo uniek maakt.

Meer in algemeen heeft Ravel de reputatie als componist ongenaakbaar te zijn en als mens ondoorgrondelijk. Hij wilde dat ook liefst zo houden. Aan zijn interpreten de opgave om dieper tot zijn kern door te dringen onder met motto ‘Speel Ravel en leer hem kennen’.

 

Komen we tot de zogenaamd ‘complete’ opnamen van zijn pianowerken. Om te beginnen moet dan ondanks het verrassend grote aantal hieronder genoemde uitvoeringen worden vastgesteld dat er nog steeds geen een echt volledige is. 

 

1888 Sonatedeel (verloren)

1888 Pianosonate

1888 Variaties over ‘Aases Tod’ uit Peer Gynt van Grieg

1888 Variaties over ‘Freu dich’ uit Album für die Jugend van Schumann

1893 Sérénade grotesque

1895 Menuet antique

1895 Habanera

1898 La parade

1897 Entre cloches

1898 Valse in D

1899 Pavane pour une infante défunte

1899 Fuga (verloren)

1900 Fuga in D

1900 Fugue à quatre voix op een thema van Reber

1900 Prélude en fuga

1900 Fuga in F

1901 Jeux d’eau

1902 Fuga in Bes

1903 Fuga in e

1903 Sonatine

1904 Menuet in cis

1904 Miroirs

1905 Fuga in C

1908 Gaspard de la nuit

1908 Pavane de la belle au bois dormant

1909 Menuet sur le nom de Haydn

1910 Ma mère l’oye

1911 Valses nobles et sentimentales

1913 À la manière de Borodine

1913 À la manière de Chabrier

1913 Danse gracieuse de Daphnis

1913 Prélude in a

1917 Le tombeau de Couperin

1920 La valse

 

Natuurlijk is het voorstelbaar dat het niet aantrekkelijk is om een stel fuga’s vast te leggen, maar waarom worden de habanera, de wals, het menuet, de Pavane, de dance gracieuse en la valse meest overgeslagen? Werk aan de winkel dus, liefst voor iemand van het kaliber van Pierre-Laurent Aimard die zich tot nu toe onbetuigd heeft gelaten op dit gebied.

Zonder op details in te gaan, waren het tot nu –zonder de eerste grootse opname van Casadesus uit 1951 (die Gieseking overtrof, terwijl Gieseking toen omgekeerd de betere Debussyvertolker was) te vergeten, vooral Bavouzet, Collard, Thibaudet (die in 1982 op Denon 33C37-7805 al een aanzet gaf met Jeux d’eau, de sonatine en Le tombeau de Couperin), Perlemuter en in iets mindere mate Hewitt, Lortie en Queffelec.

Over het geheel genomen speelt Chamayou met Gallische helderheid, met grote precisie, waar nodig, zoals in Gaspard, en elders met grote verfijning en eenvoud, zoals in Le tombeau de Couperin. De Valses nobles et sentimentales krijgen voldoende zwier mee. Steeds bewaart de pianist een goed evenwicht tussen emotie en afstandelijkheid, tussen notengetrouwheid en het de vrije loop laten van de verbeelding. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het golvende verloop van ‘Ondine’. Bewondering is er ook voor de grondige beheersing van de materie en de opgeroepen sfeer. Zo schaart Chamayou zich bij de top van het genoemde eerste echelon, misschien niet helemaal bovenaan de top, maar wel dichtbij. 

 

Discografie van eerder verschenen min of meer complete opnamen in alfabetische volgorde der uitvoerenden

 

Alice Ader (Fuga Libera FUG 592)

Abdel Rahman El Bacha (Triton EXCL 00015)

Jean-Efflam Bavouzet (MDG MDG 604-1190)

Michelangelo Carbonara (Brilliant Classics 94083)

Robert Casadesus (Sony 63316, 503389-2)

Jean-Philippe Collard (EMI 586.061-2)

John Damgaard (Classics 220509)

Jean Doyen (Accord 476.790-6)

François Dumont (Piano Classics PCLS 0055)

Michael Endres (Oehms OC 307)

Samson François (EMI 928.798-2)

Walter Gieseking (Naxos 980072/3)

Monique Haas (Warner 2564-9967-2)

Werner Haas (Philips 438.353-2) 

Angela Hewitt (Hyperion CDA 67341/2)

Désiré N’Kaoua. Solstice SOCD 122/3

Dejan Lazic (Channel Classics CCS SA 17598, 17502)

Louis Lortie (Chandos CHAN 10142)

Roger Muraro (Accord 476.0941)

Steven Osborne (Hyperion CDA 67731/2)

Vlado Perlemuter(Nimbus NI 7713)

Artur Pizarro (Linn BKD 523)

Anne Queffelec (Erato 7243-56148-9)

Pascal Rogé (Decca 440.836-2)

Abbey Simon (Vox CDX 5012)

Alexandre Tharaud (Harmonia Mundi HMC 90.1811/2)

Jean-Yves Thibaudet (Decca433.515-2

François Thiollier (Naxos 8.555798)

Florian Uhlig (Hänssler HAEN 93318).