CD Recensies

BERLIOZ: HAROLD EN ITALIE; LA CAPTIVE, E.A., LAWRENCE POWER

Berlioz: Harold en Italie op. 16; La captive op. 12. Martini: Plaisir d’amour (bew. Berlioz); Weber: Andante e rondo ungarese op. 35 J. 158; Aufforderung zum Tanz op. 65, J. 260 (bei. Berlioz). Lawrence Power het het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Manze. Hyperion CDA 68193 (71’11”). 2017

 

Nadat hij in 1831 een concert met zijn eigen muziek had gegeven, werd Berlioz benaderd door zijn bewonderaar Paganini. De vermaarde virtuoos vroeg hem om een stuk te schrijven waarin hij met zijn recent aangeschafte altviool van Stradivari kon pronken.

Berlioz begon aan het gevraagde werk , maar af naar gored gebruik de hoofdrol aan het orkest. Toen Paganini de partituur van het eerste deel onder ogen kreeg, verloor hij zijn belangstelling voor deze muziek. “Het heeft veel te veel rusttekens en het orkest is bijna steeds aan het woord”, klaagde hij, “ik moet onafgebroken kunnen spelen”.

Berlioz voltooide het werk daarna naar eigen plan een inzicht en beperkte de rol van de altviool tot commentaarstem en enigszins tot gelijke aan de rest van het orkest.

Daarbij liet hij zich inspireren door het gedicht Childe Harold’s pilgrimage van lord Byron.Het werk illustreert echter geen specifieke passages uit dat gedicht, maar draait om het concept van een reiziger die het leven van enige afstand beziet, en niet participerend becommentarieerd.

De altviool speelt in de vier delen - ‘Harold in de bergen’, ‘De pelgrimsmars’, ’Serenade’ en ‘De roversorgie’ verschillende versies van het eigen thema. In de finale, die schatplichtig is aan Beethovens Negende, worden de thema’s uit de vorige delen nog eens aangehaald voordat de altviool in een orkestrale draaikolk wordt opgezogen.

Van het werk bestaan heel wat opnamen; de tot nu toe mooiste waren van Tabea Zimmermann (LSO Live 0040), Nobuko Imai (Philips 416.431-2) en Rivka Golani (Naxos 8.55034). 

Bij hen voegt zich nu Lawrence Power en die ziet in Byrons held primair de wat verstrooide, dromerige held die vooral is geïnteresseerd in filosofische gedachten en deze met een zeker charisma en een mooi gepolijste toon een eigen karakter verleent.

Met citerachtig zoemende arpeggio’s zorgt hij soms voor haast griezelige momenten en toont hij een interessante opvatting van zijn rol. Duidelijker, nadrukkelijker komt hij naar voren in La captive en de andere stukken van     Jean Paul Gilles Martini en Carl Maria von Weber die Berlioz bewerkte.

Het zijn mede die extra’s die een pré vormen van deze uitgave.