CD Recensies

BOULEZ: MARTEAU SANS MAITRE, LE; DÉRIVE 1, 2

Boulez: Le marteau sans maître; Dérive 1 en 2. Hilary Summers (alt) met het Ensemble intercontemporain o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.532-7 (69’06). 2002.

 

Wat het opnemen van eigen werk betreft, begint Boulez Karajaneske trekjes te vertonen. Immers Le marteau sans maître uit 1953/5, herzien in 1957 deed hij eerst met mezzo Jeanne Deroubaix op AD 5 14122-2 (4 cd’s) en vervolgens in 1985 met Elizabeth Laurence op Sony 42619; Derive uit 1984 legde hij in 1990 al vast op Erato 4509-98495-2.

Het is goed nu weer beide vormen van Dérive bijeen te hebben want al is de titel hetzelfde, thematiek,  compositieproces, instrumentatie en uitvoeringsduur zijn heel verschillend. In het langzame I uit 1984 dat zo’n kleine zes minuten vergt, komen fluit, klarinet, viool, cello, vibrafoon en piano aan bod, in het snelle II uit 1988/2002 dat zowat vijfentwintig minuten duurt, zijn dat elf instrumenten, te weten althobo, klarinet, fagot, hoorn, viool, altviool, cello, vibrafoon, marimbafoon, harp en piano.

Gezien ’s componisten leeftijd is de nieuwe onderneming waarschijnlijk te beschouwen als een definitieve en laatste. Het interessante aan deze cd is om te beginnen het samengaan van een betrekkelijk vroeg en een relatief laat werk. Dat wekt gemengde gevoelens: bewondering voor zijn integriteit enerzijds en spijt over het feit dat hij bepaalde werken niet afmaakte en dat hij zo weinig nieuwe schreef anderzijds.

Net als Mémoriale is Dérive een studie in uitbreidingsmogelijkheden van sonoriteiten voor fluit, klarinet, viool, vibrafoon en piano. Ondanks alle verfijning van de toonkleuren lijkt de nieuwste versie meer dan de vorige haast bewust pretentieloos.

In de eindversie (?) van Le marteau sans maître gebruikte Boulez net als in de eerdere ‘cantates’ Le visage nuptial en Le soleiul des eaux surrealistische teksten, gedichten van René Char. Hier maken ze deel uit van vier der totaal negen, onderling verbonden delen. Wat vooral opvalt in deze muziek, is opnieuw de instrumentatie; de alt – in dit geval de veelzijdige Hilary Summers, die op cd even doorkneed is in Cavalli en Händel als in Britten en Nyman – die wordt begeleid door altfluit, altviool, gitaar, vibrafoon, xylorimba (een grote xylofoon) en meer slagwerk. Op die manier wordt een merkwaardig, lichtelijk hypnotiserend soundscape gecreëerd dat bij vlagen invloeden van Afrikaanse muziek lijkt te verraden. Maar al even frappant is de complexe ritmische structuur van het werk met grillige uitbarstingen van instrumentaal kruisvuur die hoge eisen stellen aan alle vertolkers. De leden van het Ensemble InterContemporain kwijten zich bijzonder goed van hun taak en moeten daarin veel repetitietijd hebben geïnvesteerd; Summers is een heel overtuigende vocale soliste. Op de transparante, duidelijkheid en mooie perspectieven verschaffende opname is weinig aan te merken. Het lijkt derhalve verstandig de opnamen van deze werken als ‘definitief’ te beschouwen.