CD Recensies

BERG: WOZZECK

Berg: Wozzeck op. 7. Franz Grundheber (b), Hildegard Behrens (s), Heinz Zednik (t), Aage Haugland (bs), Philip Langridge (t), Walter Raffeiner (t), Anna Gonda (ms) e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.587-2 (2 cd’s, 1u 29’08”). 1987

 

Fragmentarisch, hallucinerend en uitermate pessimistisch is het toneelstuk van  Woyzeck van Georg Büchner dat hij in 1837 onvoltooid naliet toen hij op 23-jarige leeftijd stierf. George Steiner beschouwde het als ‘the first real tragedy of low life’.

Toen Berg in 1914 de Weense première zag, wist hij eigenlijk meteen dat hij hier de stof voor zijn eerste opera had gevonden. Ook al was hij tijdens W.O. I geen militair, hij voelde uit de verhalen wel de juiste sfeer aan die kon heersen rond een simpele soldaat die door een sadistisch en repressief regime werd vernederd en gebrutaliseerd. Tot het uiterste gedreven doodt hij eerst zijn vrouw Marie en dan zichzelf.

Wozzeck is Bergs expressiefste werk met een dissonante partituur die een sfeer van paranoia en onderdrukking schept. De muzikale structuur is enorm complex, maar zoals Berg noteerde: “niemand in het publiek mag vanaf het moment dat het doek opgaat totdat het tot slot weer zakt bewust ook maar iets merken van de diverse fuga’s, inventionen, suites en sonatedelen, variaties en passacaglia. Niemand mag iets anders ervaren dan de sfeer van de opera.”

Bij een goede opvoering wordt Bergs wens zeker vervuld; de toegepaste vorm van het Sprechgesang past mooi bij de moeizame, aarzelende manier waarop de dramatis personae met elkaar communiceren terwijl het orkest alles uitdrukt wat ze niet kunnen uiten.

In deze opname op grond van opvoeringen in de Staatsoper geeft Franz Grundhebers karaktertekening van Wozzeck een haast angstaanjagend beeld van angst en wanhoop. Zonder de kwaliteit van zijn stem nadrukkelijk te veranderen, geeft hij een afschrikwekkend beeld van de Wozzecks labiele geest zonder in geblaf of gejammer te vervallen maar wel getuigend van zelfmedelijden en woede. De Marie van Hildegard Behrens klinkt krachtig, lyrisch en Abbado weerspiegelt met het orkest voorbeeldig waar het steeds om draait en schept een passende sfeer van rauwe urgentie, bitter protest of kwaad medelijden. Alle waardering ook voor de invulling van de andere rollen.

Hier hebben we wel te maken met sterke alternatieven van Barenboim (Teldec 0630-14108-2) en Dohnanyi (Decca 417.348-2), maar Abbado eindigt met neuslengten voor.