WANG, YUJA: TRANSFORMATION

Yuja Wang: Transformation. Stravinsky: 3 delen uit Petroesjka; Brahms: Paganinivariaties op. 35; D. Scarlatti: Pianosonates K. 380 en K 466; Ravel: La valse. DG 477.8795-2 (58'27”). 2010

 

Een anekdote vooraf. Een vijftal jaar geleden deed met Chinese meiske Jing Du tot tweemaal mee aan het Utrechtse Lisztconcours. In pianotechnisch opzicht liet ze voor haar doen imposante dingen horen, maar haar spel bleef in vrij leeg virtuoos vertoon steken. Tussendoor nam ze deel aan een masterclass van Leslie Howard Daar speelde ze onder meer de eerste Mephistowals van Liszt.met opnieuw alleen blijk van grote vingervaardigheid. Howard vroeg: “Weet je wie Mefisto is?”. Nee, geen idee. “Ooit gehoord van Faust of Goethe?” Nee evenmin. Dan openbaart zich een begrijpelijke cultuurkloof die je met geweldige pianistiek alleen nooit kunt overbruggen.

De 23-jarige Yuja Wang is wèl goed voorbereid op het recital dat ze hier geeft, want in een soort daarbij horende videoclip die Mezzo in de Divertimento tussenspelen met regelmaat vertoont, legt ze kort uit wat de achtergrond van de muziek is en waarop haar interpretatie behalve op de lastige noten steunt. Mogelijk heeft ze dat opgestoken tijdens haar studie aan het Curtis instituut in Philadelphia.

Met haar bevallige, soepele, frêle verschijning en een stel ideale pianistenhanden neemt ze hier met schijnbaar gemak en met duidelijk technische reserves alle horden en komt ze zo toe aan nadere duiding. Maar ook aan het differentiëren van stijlen. De afstand waarmee ze is verheven boven de executieve materie, de ruimte die ze zo ter beschikking heeft om echt te interpreteren, de schijnbare luchtige dartelheid van haar spel waarbij binnen satijnen handschoenen toch stalen vingers waar nodig de noodzakelijke druk en kracht kunnen uitoefenen: het heeft iets unieks dat vaag aan de jonge Argerich herinnert.

In de interpretatie van Brahms’ 28 Paganinivariaties horen we doorgaans meer de virtuoos dan de dichter aan de gang. Eigenlijk kwam Julius Katchen (Decca 452.338-2 of 455.247-2, wat kaal klinkend) in medio jaren zestig die fusie het dichts nabij. Maar nu lukt dat ook Wang en haast nog beter. De zelfverzekerde techniek is natuurlijk ampel aanwezig, vormt de basis wat meteen in de uitdagende variaties in sexten nr. 1 en 2 uit band 1. Het atletisch vermogen dat hier wordt getoond, vindt een passende respons in het vloeiende leggiero van de volgende variatie. Haar hoogste allround troeven speelt ze uit in nr. 14 band 1 en de variaties 11 en 12 van band 2. De variaties worden alle, maar niet in chronologische volgorde gespeeld.

Ravels La valse is bij Wang vervuld van een duistere geconcentreerde verbeeldingskracht. Niet alleen met een grote dynamische contrastwerking, ook met het inkleuren suggereert ze het oorspronkelijke Poème choréographique pour orchestre tot aan de slotimplosie toe. En dan komt het feitelijke hoogtepunt. Lortie (Chandos CHANX 10142), Thiollier (Naxos 8.553008) en Béroff (EMI 574.749-2) krijgen het nazien.

Daarna komt het hoogtepunt van dit recital: de 3 Mouvements de Petrouchka. Dit destijds voor Artur Rubinstein (die het blijkbaar nooit opnam) gemaakte fantastische arrangement uit 1921 krijgt hier een haast verbijsterend briljante vertolking. Meteen al in de beginmaten van de ’Danse russe’ voelt men zich bij de pianiste in goede handen. Haar met fijne naaimachineolie verzorgde mechanisme maakt kinderspel van alle moeilijkheden. Dartel en licht klinkt de muziek. ‘Chez Petrouchka’ is heel evocatief in de uitdrukking van alle gemoedstoestanden tussen uitgelatenheid en wanhoop en ‘La semaine grasse’ is onvermoed transparant en levendig. Er wordt ook enigszins een sfeer van geheimzinnigheid geschapen Gebrek aan stilistische en emotionele diepgang? Vergeet het maar, zo gevoelig, stijlvol en fijnzinnig wordt hier gespeeld. Soms lijkt het effect van het spel wat fragiel, maar het overtuigt op een haast hypnotiserende wijze en illustreert tevens een stevige ruggengraad.

Pollini was in 1971 even geweldig (DG 447.431-2, 471.360-2), Matsuev (RCA 82876-78861-2) klonk in 1999 ietwat zelfbewust en Kissin (RCA 82876-78861-2) haalde ook niet het hoogste niveau.

De beide sonates van Scarlatti tot slot zijn het toonbeeld van gesublimeerde fijnzinnige emotionaliteit . Wat een feest, zo’n optreden.