TEREZIN, MUZIEK UIT, VON OTTER

Terezín, Muziek uit. I. Weber: ‘Ich wandre durch Theresienstadt’; ‘Ade Kamerad’; ‘Wiegala’; Švenk: ‘Pod deštnikem’; ‘Všechno jde!’ (Terezín mars); A. Strauss: ‘Ich weiß bestimmt, ich werd dich wiedersehn!’; Anon.: ‘Terezin Lied’; Roman: ‘Wir reiten auf hölzernen Pferden’; Krása: ‘3 Liederen op gedichten van Arthur Rimbaud’; Taube: ‘Ein jüdisches Kind 14’; Ullmann: ‘Beryozkele’; 3 Liederen uit  ‘6 sonetten op. 34’; Haas: ‘4 Liederen op Chinese gedichten’; Schulhoff: Sonate voor vioolsolo. Anne Sofie von Otter (ms), Christian Gerhaher (b), Daniel Hope (v), Bengt Forsberg en Gerold Huber (p), Bebe Risenfors (acc, cb, gt), Ib Hausmann (kl) en Josephine Knight (vc). DG 477.6546 (71’40”). 2007-10-08

 

Indertijd was daar de baanbrekende reeks Entartete Musik van Decca. Deze bood een breed spectrum aan werken vam Joodse componisten, tot complete opera’s toe. Die serie staat helaas al geruimte tijd niet meer in de catalogus. Gelukkig de geïnteresseerde die tijdig toehapte.

Meer specifiek op de gevangenen uit het beruchte kamp Theresiensadt gerich was de gelijknamige serie met vier cd’s van Channel Classics, voor wie daar prijs op stelde met een interessant begeleidend boekje van Karas.

Andere labels, zoals Koch, Supraphon, Orfeo, Praga, ECM, BIS, Capriccio en MDG deden ook wat duiten in het zakje en nu komt dan DG met de luxe van mezzo Anne Sofie von Otter die zich omringd met een gezelschap instrumentalisten wijdt aan liederenrepertoire uit die verschrikkelijke periode van 1941-1945.

Alleen al door zich de omstandigheden te realiseren waaronder deze muziek ontstond, wordt een bepaalde emotionele atmosfeer vooraf gecreëerd. In de laatste oorlogsjaren openden de Nazi’s ginds namelijk een pr offensief vooral ten gerieve van controleurs van het Rode Kruis die konden vaststellen hoe opgewekt en creatief het er muzikaal in het kamp aan toe ging met zoveel componisten en musici die bepaald niet van het geringste kaliber waren. Er waren in 1945 slechts een paar overlevenden die over de omstandigheden waaronder werd gewerkt konden berichten. De meeste betrokkenen kwamen om in de gaskamers van Auschwitz.

Het ging niet alleen om ‘serieuze’ muziek; Ilse Weber en Karel Svenk schreven cabaretliedjes die nu door hun schijnbare opgewektheid extra wrang aandoen. Adolf Strauss droeg een weemoedige tango bij, Taube zijn enige kletzmerachtige resterende liedje, Martin Roman een hobbelpaardliedje. Maar de belangrijkste werken/werkjes komen begrijpelijk genoeg van de veelzijdiger, belangrijkere componisten als Krása, Ullmann, Schulhoff en Haas. Van een anonymus is er tenslotte nog het ‘Terezin-Lied’ naar ‘Komm mit nach Varasdin’ uit Kálmáns operette Gräfin Maritza.

Niet alleen de zangers Von Otter en Gerhaher, maar ook alle begeleiders behandelen dit nu eens gewild onbekommerde, dan weer weemoedige materiaal volkomen serieus, met veel sfeergevoel maar zonder enig blijk van sentimentaliteit. Een instrumentaal hoogtepunt is de solosonate van Schulhoff uit 1927, meesterlijk voorgedragen door Daniel Hope. Het is onmogelijk deze cd te beluisteren zonder aan de achtergrond van het ontstaan van de stukken te denken en daar gevoelsmatig door geraakt te worden. De documentatie (inclusief gezongen teksten) is keurig voor elkaar.

Sporadisch als dergelijk materiaal is opgenomen, zijn er toch een paar overlappingen. De liederen van Krása bijvoorbeeld waren er al van bariton Kusjner (Koch 37151-2), die van Taube van mezzo Berendsen (Koch 37173-2) en sopraan Schäfer (Orfeo C 380932H) en die van Haas van de bas Berman (Channel Classics CCS 3191). Interessant vergelijkingsmateriaal, zeker waar het om andere stemsoorten gaat.