STROSSER, GENEVIÈVE: WERKEN VOOR ALTVIOOL SOLO

Geneviève Strosser: Holliger: Trema; Ligeti: Sonate voor altvioolsolo; Donatoni: Ali; Lachenmann: Toccatina; Scelsi: Manto. Aeon AECD 1100 (71'21"). 2009

De jonge Franse altvioliste is een hyper virtuoos. Ze werpt zich op deze werken die alle in de periode 1957 (Scelsi) tot 1994 (Ligeti) als een warm pleitbezorgster voor het al niet meer geheel eigentijdse dat dus deels nog tol verschuldigd is aan de post-Weberniaanse en zelfs minimalistische muziekwereld. Hoezeer de altviool daarbij door componisten onderbedeeld bleef, is goed te zien aan de hand van het langste en verder ook meest substantiële werk op deze cd: de sonate van Ligeti. Terwijl van diens solocellosonate minstens 7 opnamen bestaan, waren er van het altvioolwerk uit 1991/4 maar twee (Tabea Zimmermann op Sony 62309 en een onbekende op BIS CD 1379/80, beide niet meer verkrijgbaar). Qua belangrijkheid komt de Toccatina van Lachenmann uit 1986 waarvan geen andere opnamen bekend zijn, op de tweede plaats. Een intrigerend, bondig en heel vormvast werk. In Trema van Holliger, eigenlijk voor cello (1981) volgt Strosser het voorbeeld van Thomas Zehetmair die het voor viool arrangeerde (ECM 457.066-2). Wie het origineel wil horen, kan bij cellist Demengas terecht (ECM 833.307-2), maar het dient gezegd: de hier geboden klankmatige tussenoplossing voldoet puik. Ook het pleidooi voor de twee stukken uit Donatoni's Ali (1977) worden fraai afgewikkeld en zijn eigenlijk zonder concurrentie (een Ricordi CRMCD 1020 met iemand uit het Elision ensemble daargelaten). Scelsi's bijna een kwartier durende Manto (1957) komt tot slot en maakt de zwakste, namelijk vrij bleke indruk. Het zou zelfs niet erg veel succes hebben op een voorspeelavond van de componistenklas op een conservatorium. Nogmaals: alle lof voor de altiste, een waardering waarin de opnametechnici die voor een heel directe klank van haar hier niet noodzakelijk steeds even warm klinkende instrument zorgden.