RANA, BEATRICE: DEBUUTRECITAL

Beatrice Rana: Debuutrecital. Ravel: Gaspard de  la nuit; Schumann: Études symphoniques op. 13; Bartók: Buiten BB. 89Sz. 81. Harmonia Mundi  HMU 90.7606 (62’02”). 2013

De nogal prozaïsche titel Études symphoniques vertelt ond dat Schumann iers geheel anders in gedachten had dan bij zijn karakteristieke pianowerken, zoals Papillons, Carnaval en de Davidsbündlertänze.

Elk van de vingeroefeningen is namelijk bedoeld als specifieke uitdaging voor de pianist, of het nu gaat om om het snelle staccato met de rechterhand van nr.3, het marsachtige koraalspel van nr. 4 of de alleen met de duimen gespeelde melodie met dooreengevlochten begeleiding van nr. 6.

Toch is elke van de elf études, voorafgegaan door het thema en afgesloten met een finale, net als bij de Études van Chopin, een volwaardig brokje muziek. Hier toont Schumann zijn meer naar het publiek gerichte gezicht zonder een verhaal te vertellen of een geheim te verklappen. 

Schumann kreeg het thema in 1834 opgestuurd door baron Von Fricken met wiens dochter Ernestine hij indertijd nog was verloofd. De                                   Etudes zijn gedurfd, expressief  en gespeend van holle virtuositeit. Vreemd genoeg schrapte Schumann het thema voor de zinnenprikkelende laatste étude en gebruikte hij in plaats daarvan de muziek van ‘Du stolzes England, freue dich’ uit Heinrich Marschners opera Der Templer und die Jüdin. Hij deed dit als eerbetoon aan zijn Britse vriend en collega Sterndale Bennett aan wie het de Études ook opdroeg.

Dit recital dat de Italiaanse Beatrice Rana als twintigjarige ‘live’ opnam kort nadat ze de zilveren médaille van het Van Cliburn concours in Fort Worth had gewonnen is een debuut dat een haast wonderbaarlijk hoog niveau heeft.

In Ravels Gaspard de la nuit kiest ze voor een snelle vaart in ‘Ondine’ dat heel onheilspellend, maar ook schitterend klinkt. Ze begint nog wat onzeker (wat in een studio opname makkelijk had kunnen worden gecorrigeerd), maar zorgt voor een pakkende climax. In ‘Le gibet’ beieren de klokken voortdurend mild maar meedogenloos en vrij nadrukkelijk en ze verschuilen zich soms even achter de de melodie maar zijn steeds dreigend aanwezig. ’Scarbo’ klinkt huiveringwekkend demonisch. Vergelijk het met Argerich (DG 447.438-2) en Pogorelich (DG 463.678-2) om te ervaren hoe goed dit is.

Rana onderstreept in de snelle passages van de Études symphoniques haar beheersing van de techniek (de turbulente, zich herhalende akkoorden van nr. 2, het haarscherpe staccato van nr. 3) maar ook haar stilistische gevoeligheid (zoals in de Franse ouverture van nr. 8 en het dromerige chromatische nr. 9). Ze brengt ook veel contrast aan tussen het melancholieke thema en de triomfantelijke geestdrift van de laatste variatie.

Hierna vormen de vijf deeltjes van Bartóks Buiten een speelse afronding om de rust te hervinden na een bewonderenswaardig mooi optreden.