GRIMAUD, HÉLÈNE EN SOL GABETTA: DUO

Grimaud, Hélène en Sol Gabetta: Duo. Schumann: 3 Fantasiestücke op. 73; Brahms: Cellosonate nr. 1 in e op. 38; Debussy: Cellosonate; Shostakovitch: Cellosonate in d op. 40. DG 479.0090 (75’10”). 2012

 

Bij wat hier te horen is, gaat het om een volledig avondvullend recital met het voordeel dat men niet wordt gestoord door applaus en zaalrumoer, dat men zelf naar believen een pauze kan inlassen en heel geconcentreerd kan luisteren. 

Het begon allemaal in augustus 2011 toen Grimaud en Gabetta dit programma speelden tijdens het Menuhin festival in Gstaad. Meer optredens volgden en Duitsland en toen Gabetta werd ‘uitgeleend’ door haar eigen label Sony kon deze opname in mei 2012 in alle rust in de Essense Philharmonie worden gemaakt.

Grimaud maakte tot nu toe meest solo opnamen en een paar met orkest, Gabetta liet zich wereldwijd ook vrijwel uitsluitend op haar cd’s met orkest horen. Hoe en waarom het tweetal elkaar trof, wordt niet uit de doeken gedaan, maar het is een gouden vondst, dit samengaan van de eerder introverte Grimaud en de vooral extroverte Gabetta.

Het moet meteen intuïtief goed geklikt hebben tussen dit intussen heel goed op elkaar ingespeelde tweetal dat elkaar over en weer lijkt te stimuleren. Van discrepanties is geen sprake, de gesproken muziektaal is een universele en gemeenschappelijke. Het spel is intiem waar nodig of bezit juist veel élan als dat aan de orde is.

Het recital voert naadloos van Schumanns hoogromantische fantasieën via het doorwrocht serieuze van Brahms en de verfijnde spirituele sensualiteit van Debussy naar de grillige Shostakovitch.

Meer in detail nu. Schumanns Fantasiestücke op.73 duiken in allerlei gedaanten op. De cellovariant is even populair al de klarinet dito, maar we kennen het werk ook met hobo (Heinz Holliger op oboe d’amore zelfs) en altviool (Viviane Béranger). De warme gloed van de cello doet het werk echter bijzonder goed; deze geeft de stukjes een sprookjesachtige allure en de onderhavige vertolking heeft een haast magische kracht.

Brahms zwoegde drie jaar (van 1862-1865) over zijn eerste cellosonate. Oorspronkelijk bevatte het werk nog een adagio, maar dat vernietigde hij voordat het werk werd gepubliceerd. Het resultaat is een driedelig werk, beginnend met een haast vragend, donker getint Allegro non troppo, gevolgd door menuet met trio en afgerond met een krachtig, stevig beargumenteerde allegro finale.

Waar Grimaud zich van kind af aan bij Brahms als een vis in het water voelde en de pianopartij optimaal gestalte geeft, vertolkt Gabetta de cellopartij met een prachtig diverse toonkwaliteit en een vrij feilloze techniek. Het ontbreekt haar hooguit aan de laatste paar gram Brahmsiaans inzicht, maar dat is haast spijkers op laag water zoeken. 

De haast verbijsterende concentratie van stemming en verbeelding in de nog geen kwartier durende sonate van Debussy moet een bijzondere uitdaging voor instrumentalisten zijn. Het is al lang niet meer vooral het domein van Fransen als Fournier, Maréchal, Gendron, Navarra, Tortelier en Capuçon. Het nieuwe duo reageert op iedere langskomende bittere gril van Pierrot (“Pierrot is boos op de maan…”), maar het zorgt ook voor geanimeerde virtuositeit en brille in de Sérénade van dit lang wat problematische, maar fascinerende werk.

De cellosonate is een betrekkelijk vroeg werd van Shostakovitch uit 1934, maar zijn idioom wordt hier al duidelijk bepaald, niet alleen in de scherpe ritmiek van de snelle delen die met veel panache worden gespeeld, maar ook in de duisternis en de omfloerste intensiteit van het largo, dat hier vrijwel het hoogtepunt van de interpretatie is geworden. De hele aanpak is vitaal, heel intelligent en welsprekend. Ook de humor wordt waar nodig niet tekort gedaan. Overdrijving is vreemd aan de getoonde visie.

Of sprake is van een bijzonder geslaagd recital? Domme vraag. Het smeekt om meer.