Componisten portretten

BOSMANS

BOSMANS, HENRIËTTE (1895-1952): AUTONOME PIJPEREPIGOON 

Henriëtte Bosmans stamt uit een muzikaal milieu. Haar vader – die een jaar na haar geboorte stierf – was cellist in het Concertgebouworkest, haar moeder was de destijds bekende pianiste Sarah Benedicts. Zij nam aanvankelijk compositielessen bij Cornelis Dopper en schreef afgezien van wat charmante pianostukken drie grotere, belangrijker werken in deze periode: twee celloconcerten in resp. 1921 en 1924 plus een Poème in 1926.

Elk van deze werken geeft blijk van een duidelijk natuurtalent in voornamelijk nog Duits gerichte laatromantische geest. Geen wonder dat het uit die periode daterende lied ‘Mon rêve familier’ op tekst van Verlaine eerder aan Brahms dan aan Fauré herinnert.

Haar volgende compositielessen tot 1930 bij Willem Pijper zorgden voor een vrij drastische wijziging van haar stijl. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de toepassing van polymetriek in het strijkkwartet uit 1927, maar eveneens uit experimenten met de kiemceltechniek.In het strijkkwartet is de breed uitgemeten lyriek minder dominant dan in de eerdere werken; eerder is sprake van eenvoud in de motieven en zuinig verwerkt basismateriaal.

Frans aandoend is dat de akkoorden veel transparanter en kleuriger zijn wat in de verte aan Debussy en Ravel doet denken zonder dat de romantische inslag en het brede gebaar verdwijnen.In 1928 ontstond het aan dirigent Pierre Monteux opgedragen sprankelende Concertino voor piano en orkest, waarschijnlijk haar beste werk; ze voerde het zelf herhaaldelijk als soliste uit. Het Concertstuk voor fluit en orkest uit 1929 zet deze trend voort, maar naar verhouding is het Concertstuk voor viool en orkest uit 1934 wat minder geslaagd, onder meer ten gevolge van een minder geslaagde verhouding tussen solo- en orkestpartij.

Hoe interessant deze werken ook zijn, haar grootste troeven speelde Bosmans uit in haar liederen. Het merendeel daarvan stond pas laat in haar loopbaan, na W.O.II. Hier toonde ze ondanks alle kleine blijken van haast onvermijdelijk epigonisme duidelijk haar persoonlijkheid. Zij koos meest sombere Franse teksten van Prévert, Fort, Jouy Eluard, Verdet, Désaugiers en Mazade, Duitse van Heine, Engelse van Schreiner en Nederlandse van Roland-Holst, Schurer en Werumeus Buning. Het beste hiervan zijn de tien aan zangeres Noémie Perugia opgedragen liederen.

Een paar hoogtepunten uit dit repertoiresegment zijn ‘La chanson des marins halés’, ‘La chanson fatale’, ‘Chanson des escargots qui sont à l’enterrement’ en ‘The artist’s secret’. Bosmans stuurde enige van deze liederen naar Edith Piaf omdat zij ze typisch geschikt vond voor haar repertoire. Het is kenmerkend voor de opvatting van de componiste, die met beide benen in de wereld stond, graag gehoord wilde worden, heel direct was in haar expressie, impulsief en berekenend, scheidslijnen wegvagend, zoals hier die tussen kunstlied en chanson.  

Discografie

Concertino; Concertstuk voor viool en orkest. Diverse uitvoerenden. Attaca Babel 8315-5 (lp).

Strijkkwartet. Utrechts strijkkwartet. NMC NM 98020.

Liederen. Bronkhorst en Hillenius. Globe GLO 5183.

Liederen. Attaca Babel 8104 en 8314-4.