Componisten portretten

DELIBES

 

DELIBES, LÉO (1836 – 1891): BALLET EN OPERA

 

 

 

Friedrich Nietzsche beweerde ooit dat hij van Léo Delibes hield omdat deze ‘geen diepte pretendeerde’. Zo ongeveer als zijn leraar Adolphe Adam die schreef: ‘ Mij enige ambitie is om muziek te schrijven die helder, makkelijk te vatten en aangenaam voor het publiek is’. In deze zin is Delibes een toegewijde populist, maar bezit zijn muziek best persoonlijkheid – zij het de persoonlijkheid van Meyerbeer, Gounod, Bizet en talloze andere Franse componisten in plaats van zijn eigen persoonlijkheid. Maar hij mag dan geen krachtige eigen identiteit hebben gehad, Delibes had al tijdens zijn leven wel groot succes en hij kan gelden als de stichter van de moderne, symfonische balletmuziek. Als operacomponist heeft hij met Lakmé slechts één claim op blijvende beroemdheid.

 

Na een jeugdige loopbaan als koorzanger en als organist van de Saint-Pierre de Chaillot tot 1871 had Delibes aan baan als begeleider aan het Théâtre lyrique waar hij in contact kwam met Gounod, Bizet en Berlioz. Tijdens zijn werkzaamheden daar componeerde hij een aantal  enorm succesvolle komische opera’s à la Adam en operettes in de stijl van Offenbach. In 1863 verhuisde hij naar de Opéra waar hij tenslotte de post van tweede koorleider bereikte. Maar hij werd gedreven door de wens om balletmuziek te schrijven en in 1866 overtuigde het succes van La source (dat samen met Minkus werd geschreven) hem ervan dat zijn talenten inderdaad het meest geschikt waren voor de dans. In 1869 schreef hij zijn laatste operette en het jaar daarop voltooide hij zijn ballet Coppélia dat meteen een groot succes werd.

 

Delibes vervolgde zijn vak met vernieuwd enthousiasme en bereikte in 1880 met Sylvia een nog groter succes. Met dat werk oefende hij een duidelijke, grote invloed uit op Tschaikovsky. Hoewel hij de operette eraan had gegeven, kon hij het niet laten zich toch nog aan een echte opera te wagen en in 1883 (een jaar na de eerste opvoering van Wagners Parsifal) ging Lakmé in de Parijse Opéra comique. Opnieuw met immens succes. Delibes gunstige reputatie berust daardoor vooral op Coppélia en Lakmé.

 

Coppélia ontlokte Tschaikovsky de opmerking dat hij meer op Delibes dan op Brahms was gesteld. Toegegeven, Tschaikovsky had een uitgesproken voorliefde voor het ballet en een even duidelijke hekel aan Brahms (die hij ooit ‘die talentloze schoft’ noemde), maar en kan niet de geringste twijfel aan bestaan dat Coppélia naast de balletten van Tschaikovsky een van de vruchtbaarste negentiende eeuwse werken in dit genre is.

 

Het stuk is gebaseerd op het korte verhaal De zandman van E.T.A. Hoffmann. Dat handelt over de poppenmaker doctor Coppelius en zijn dansende pop. Hetzelfde verhaal diende bij Offenbach voor diens operette Les contes d’Hoffmann. Het ballet zit boordevol heerlijke melodieën, de figuren zijn levendig gekarakteriseerd, de dansen zijn briljant uitgewerkt. Misschien is het allemaal niet erg subtiel, maar wat zou het: Coppélia is een van de weinige klassieke balletten die altijd repertoire hebben gehouden.

 

Met het ballet Sylvia uit 1876 had Delibes uiteraard ook veel succes.

 

Lakmé is een bijzonder slecht voorbeeld van uit de hand gelopen Europees exotisme. Het werk speelt in het negentiende eeuwse India. Gerald, een Engelse luitenant wordt smoorverliefd op Lakmé, de dochter van een Brahmaanse priester die uiteindelijk Gerald neersteekt nadat hij zijn identiteit heeft ontdekt. Lakmé verzorgt diens wonden in haar boshut, maar hij is niet in staat om te kiezen tussen zijn liefde en zijn trouw aan zijn regiment. Lakmé besluit dan voor hem die keus te maken door een vergiftigd blad te eten.

 

Delibes’ kostelijk luchtige melodie redt het werk. Het prachtige ‘bloemenduet’ voor twee sopranen uit de eerste akte is een van de bekendste momenten uit de opera en Lakmé’s ‘klokjesaria’ is een ander hoogtepunt hoewel het niet louter een showmoment van de sopraan is. De manlijke hoofdrol is goed geschetst en in theatraal opzicht dwingend; de Oosterse invloeden zijn best onderhoudend en Lakmé’s conservatisme is heel draaglijk. In de verte vertoont het werk verwantschap met Bizets ook exotische Parelvissers.

 

Een tweede opera, Jean de Nivelle uit 1880 is in vergetelheid geraakt net als de danspastiche bij Victor Hugo’s toneelstuk Le roi s’amuse uit 1882.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Coppélia; Sylvia; La source. Resp. Nationaal filharmonisch-, Philharmonia- en Covent Garden orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 460.418-2 (4 cd’s). 1984

 

Coppélia; Sylvia. Resp. Londens symfonie orkest o.l.v. Anatole Fistoulari en Minneapolis orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.313-2 (3 cd’s). 1957/8

 

Coppélia, gedeelten. Orkest van de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato 4509-91730-2. 1993

 

Coppélia, gedeelten. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. David Zinman. Philips 438.763-2. 1971

 

Lakmé. Natalie Dessay, Gregory Kunde, José van Dam, Delphine Haidan, Patricia Petibon e.a. met het Ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 556.569-2 (2 cd’s). 1997

 

Lakmé. Joan Sutherland, Alain Vanzo, Monica Sinclair, Gabriel Bacquier met het Ensemble van de Opéra Monte Carlo o.l.v. Richard Bonynge. Decca 460.741-2 (2 cd’s). 1967