Componisten portretten

DUTILLEUX

 

DUTILLEUX, HENRI (1916 -   ): MEESTER DER TIMBRES

 

 

 

Dutilleux is een van de belangrijkste figuren in de Franse muziek en net als zijn oudere tijdgenoot Messiaen heeft hij geen gewetenswroeging om muziek te schrijven die heel sonoor klinkt en die uitblinkt met heldere en sensuele timbres. Maar in tegenstelling tot Messiaen toont Dutilleux meer belangstelling voor bestaande vormen en structuren die hij tracht te vervullen van een vernieuwingsdrang die wordt gevoed door zijn fascinatie voor de invloeden van tijd en geheugen.

 

Zijn grote mate van zelfkritiek betekent dat zijn huidige reputatie berust op maar een betrekkelijk handjevol werken dat echter wel wordt gekenmerkt door een grote stilistische eenheid.

 

Henri Dutilleux werd geboren in een heel kunstzinnig gezin in Angers. Nog als kind verhuisde hij naar Douai en kort nadat zijn grootvader – die zelf componeerde, zijn opleiding bij Saint-Saëns had genoten en bevriend was met Fauré – had geadviseerd dat hij aan de plaatselijke muziekschool moest gaan studeren, begon hij aan een serieuze muziekopleiding die werd vervolgd aan het Parijs’ conservatorium bij Gallons, Büsser en Emmanuel van 1933 tot 1938 (en keerde daar in 1970 nog als docent terug). Daar won hij in 1938 de Prix de Rome met zijn cantate L’anneau du roi. Onder normale omstandigheden zou het winnen van die prijs hebben ingehouden dat hij zich vier jaar in Rome verder kon ontwikkelen, maar ten gevolge van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden dat slechts vier maanden.

 

In plaats daarvan werd hij opgeroepen voor militaire dienst en fungeerde hij als gewondendrager. Na de demobilisatie werkte hij gedurende korte tijd als chef de chant (koorleider) aan de Parijse Opéra voordat hij in 1943 een staffunctie kreeg bij de Franse omroep. Vanaf 1945 was hij daar hoofd muziek totdat hij zich in 1963 uit die functie terugtrok om zich geheel aan het componeren te wijden. Sinds 1961 gaf hij ook les aan de École normale de musique

 

Dutilleux beschouwt nu zijn jeugdwerken als jeugdzonden met teveel invloed van Fauré, Debussy, Ravel, Honegger en Roussel. Niet de moeite van het bewaren en uitgeven waard. Hij vond ook dat de vroege werken teveel beantwoordden aan het stereotiep van een onderhoudende Franse muziek die een en al charme, elegance en  esprit heeft, maar nauwelijks diepgang. Pas zijn pianosonate uit 1947 die hij voor zijn echtgenote Geneviève Joy componeerde, erkent hij als een goed begin.

 

Het leeuwendeel van Dutilleux’ rijpe werken wordt gekenmerkt door een techniek van zich gedurig ontwikkelende variaties; die omschrijft hij als “progressieve groei” en is ten dele gebaseerd op de literatuur van Proust. Het gaat daarbij om een geleidelijke ontwikkeling van kleine melodische of ritmische cellen – tegenover het poneren van een al duidelijk ontwikkeld thema in een eveneens reeds hoogontwikkelde vorm als begin van een werk of een deel. Dat werd een van de belangrijkste facetten van zijn muziek sinds de thematische binding van het derde en vierde deel van zijn eerste symfonie uit 1950/1.

 

Alleen al het feit dat Dutilleux de jaren vijftig vorige eeuw nog twee symfonieën schreef, geeft aan hoe ver hij was verwijderd van de naoorlogse avant-garde die deze vorm definitief had afgezworen. Zijn eerste symfonie ontstond in dezelfde tijd als onder andere Structures 1a als blijk van totaal serialisme van zijn landgenoot Boulez uit zomer 1951.

 

Het is duidelijk: voor Dutilleux moet de traditie worden gekoesterd en niet worden verworpen en met de genoemde pianosonate vertegenwoordigen zijn twee symfonieën zijn belangstelling voor traditionele, grootschalige vormen. Hij was geïnspireerd door het vooruitzicht om te kunnen componeren op een manier die openstond voor de vernieuwingen van het heden, maar die verbonden bleef met de verworvenheden uit het verleden.

 

De herziening van zijn tweede symfonie, Le double illustreert dat. Hij begon in 1955 aan dat werk, maar het was pas in 1959 af. Dutilleux verving de stabiele tonale harmonie waarmee het werk oorspronkelijk eindigde door een tweeslachtiger akkoord om daarmee de vragende aard van het werk te accentueren. Niettemin is een hoge mate van eenheid bereikt door de inderdaad progressieve groei vanuit kleine muzikale cellen, de onderlinge verwantschap tussen de delen en de telkens terugkerende tooncentra en akkoorden.

 

 

 

Aan het begin van de jaren 1960 werd Dutilleux uitgenodigd om muziek te schrijven voor een ballet op Baudelaires Les fleurs du mal. Aanvankelijk voelde hij weinig voor dat project omdat hij vond dat de gedichten in kwestie zich slecht leenden voor een balletscenario. Zijn reactie op Baudelaire’s gedichten vond een geslaagder uitweg in Tout le monde loin uit 1967/70, in wezen een celloconcert, geschreven op verzoek van de beroemde cellist Mstislav Rostropovitch.

 

Dutilleux voegde epigrafen toe die hij ontleende aan de poëzie van elk der vijf delen, hoewel hij onderstreept dat deze zijn toegevoegd als gedachten achteraf en geenszins ter illustratie van de muziek, ook al weerspiegelt de muziek dezelfde verbeeldingswereld van de poëzie. Mystère de l’instant uit 1989 is een werk voor slagwerk en strijkorkest waarin net als in Métaboles sprake is van een fraaie, voortdurende eb en vloedwerking

 

In het vioolconcert uit 1985 met de ondertitel L’arbre des songes bouwde de componist voort op de zwoele, surrealistische geest van Baudelaire; de ‘boom’ lijkt tropisch, de ‘dromen’ zijn aan de onrustige kant. De solopartij is aan de rapsodische kant met een mengeling van intensiteit en fantasie.

 

Net als de eerste symfonie komt de muziek van Tout un monde lointain (Een heel verre wereld) voort uit een stilte waarheen deze tenslotte ook weer terugkeert. Opnieuw is duidelijk sprake van progressieve groei, waarbij de kern van de twee treffende langzame delen van het concert al aanwezig zijn in het eerste deel. Van alle tot op heden gecomponeerde werken schijnt Dutilleux zelf dit werk boven alles te verkiezen.

 

Van – alweer tot nu toe – alle werken is zijn strijkkwartet Ainsi la nuit (Zo de nacht) waarschijnlijk het meest verankerd in kwesties van tijd en geheugen en zo ook het duidelijkste uitvloeisel van de door Proust uitgeoefende invloed. Het werk werd geschreven in de periode 1973 tot 1976 en bevat naast een inleiding en zeven delen een viertal ‘parentheses’ dat is geïnterpoleerd tussen de eerste vijf delen. Ze anticiperen op of grijpen juist terug op elders gebruikt materiaal en dragen zo bij tot de onderlinge versteviging van de binding.

 

De muziek is bij vlagen expressionistisch van toon en verraadt een zekere verwantschap met de kwartetten van Berg en Webern, hoewel Dutilleux die invloeden op een heel persoonlijke manier heeft verwerkt. Ainsi la nuit toont een fraaie wapenrusting vol prachtig evocatieve gebaren en klankkleuren evenals een treffende verbeeldingsvolle geschakeerdheid.

 

The shadows of time uit 1997 waarin de eenheid van tijd en plaats aan de orde wordt gesteld is een van de late werken van Dutilleux waarin hij zijn emoties de vrije loop laat en het nodige pessimisme en brokken boosheid niet onder stoelen of banken steekt, met name aan begin en eind van het werk. In het middengedeelte waar de kinderstemmen herhaald de vraag stellen ‘Why us? Why the star?’ schuilt uiteraard een herinnering aan Anne Frank en ‘alle onschuldige kinderen ter wereld’. Bij alle blijken van Wozzeckachtig pathos geeft de muziek weinig troost.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Symfonieën no. 1 en 2, Le double. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9194. 1993

 

Métaboles; The shadows of time; Symfonie no. 2 Le double. 3 Kinderstemmen met het Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 557.143-2. 2001

 

The shadows of time. Joel Esher, Rachael Plotkin, Jordan Swaim met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Erato 3984-22830-2. 1998

 

Vioolconcert L’arbre des songes; Timbres, espace, mouvement; 2 Sonnets de Jean Cassou. Olivier Charlier, Martyn Hill en Neal Davies met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9504. 1996

 

Vioolconcert L’arbre des songes; Celloconcert Tout un monde lointain. Pierre Amoyal en Lynn Harrell met het Frans nationaal orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 444.398-2. 1993

 

Sur le même accord. Anne Sophie Mutter met het Frans nationaal orkest o.l.v. Kurt Masur. DG 477.537-6. 2003

 

Celloconcert Tout un monde lointain. Mstislav Rostropovitch met het Orchrestre de Paris o.l.v. Serge Baudo. EMI 567.867-2. 1975

 

Celloconcert Tout un monde lointain; Métaboles; Mystère de l’instant. Boris Pergamentschikov met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9565. 1997

 

Ainsi la nuit. Belcea kwartet. EMI 574.020-2. 2000

 

Ainsi la nuit. Orpheus kwartet. Channel Classics CCS 3892. 1999

 

Fluitsonatine. Emanuel Pahud en Eric le Sage. EMI 556.488-2. 1997

 

Pianosonate. Donna Amato. Olympia OCD 354. 1985

 

3 Strophes sur le nom de Sacher. Matt Haimovitz. DG 457.584-2. 1996