Componisten portretten

DVORAK

 

DVORAK, ANTONIN (1841 – 1904): BOHEMER IN HART EN NIEREN

 

 

 

De late symfonieën van Dvorak en vooral natuurlijk de negende zijn dermate populair geworden dat ze merkwaardig genoeg zowel tot een overschatting als tot een onderschatting van de componist hebben geleid. Datzelfde geldt trouwens voor het twaalfde (Neger)strijkkwartet en in mindere mate voor het vierde (Dumky) pianotrio. Wat trouwens alles maar weer eens de aantrekkingskracht van sprekende ondertitels aantoont.

 

Als daar al sprake van is dan schuilt de problematiek van Dvoraks muziek in de synthese van een voortzetting van de nationalistische wending in de Tsjechische muziek in aansluiting op Smetana enerzijds en het aanknopen bij het Oostenrijks-Duitse compositiemodel van Schubert en Brahms anderzijds. Dat blijkt overigens duidelijker in de symfonieën dan in de hoogtepunten uit de kamermuziek waarin Dvorak zijn verplichtingen ten opzichte van de sonatevorm en de traditie heel serieus nam.

 

Waar de terugkoppeling van Dvorak richting Weense traditie tot een zekere tweeslachtigheid leidt, oriënteert hij zich in zijn symfonische gedichten op het vormmodel van Liszt, dat hij echter veel extroverter invult.

 

Vaak wordt dit wat dubbelhartige karakter van Dvoraks werk uitvergroot in de vertolkingen van zijn werk; niet-Tsjechische musici willen vaak Slavischer ageren dan hun Boheemse collega’s. Gaven Toscanini, Talich, Fricsay, Ancerl en Szell Dvorak een vrij strak classicistisch aanzien, Kubelik, Kertész, Karajan neigden meer tot een volbloedig romantische aanpak vol muzikanteske esprit.

 

Met de revolutiegolf die Europa in de jaren 1840 overspoelde, werd het nationalisme een dominerende factor in de Europese kunst. Haast nergens was dat proces belangrijker dan in Tsjecho-Slowakije en Dvorak behoorde daar tot de prominentste nationalisten. Van de drie grote Tsjechische componisten – Smetana, en Janácek zijn de anderen – was hij degene met de oorspronkelijkste en blijvendste invloed op de muziek van zijn land, nauwkeuriger gezegd van Bohemen; bovendien verzoende hij de tradities uit de folklore heel gedegen met die van de symfonische- en kamermuziektradities. Slechts weinig andere componisten slaagden erin zulke aanstekelijke melodieën te schrijven en deze zo kleurig en genuanceerd te orkestreren.

 

De in Bohemen geboren Dvorak bracht zijn absoluut niet spectaculair verlopen jeugd in een burgerlijke sfeer door; hij studeerde en deed praktische ervaring op; als orkestmusicus werkte hij in 1863 mee aan een door Wagner gedirigeerd concert met operafragmenten. Dat had later grote betekenis voor hem als operacomponist. In 1864 werd hij altist in het orkest van het Praagse nationaal theater waar Smetana, die andere pleitbezorger van de nationale muziek, in 1866 als dirigent werkzaam was.

 

In 1873 verliet Dvorak dat ensemble om zich geheel aan het componeren te kunnen wijden. Binnen een jaar won hij een Oostenrijkse prijs met zijn derde symfonie. Hij oogstte ook meteen lof van Brahms die deel uitmaakte van de jury. Twee jaar later won hij met zijn Moravische duetten nog eens die prijs en opnieuw was Brahms enthousiast over de vooruitgang die de jonge componist had geboekt. Hij gaf hem een aanbeveling mee voor een muziekuitgever.

 

Na de verschijning van specifieke Tsjechische werken als de Slavische dansen in 1878 groeide het aanzien van de componist; Brahms’ vriend Joseph Joachim bestelde een vioolconcert bij hem (maar moest daar jaren op wachten); dirigent Richter bestelde een symfonie en Hans von Bülow verbreidde Dvoraks werk tijdens concerttournees. Dvorak ondernam concertreizen in Europa en werd geroemd om zijn composities en zijn orkestdirectie. Het leverde hem de nodige geldmiddelen op en gelukkig hield de stroom nieuw werk aan, onder meer in de vorm van de zevende symfonie.

 

Dvoraks succes bereikte een hoogtepunt in 1891 toen hij niet alleen als hoofddocent compositie werd benoemd aan het Praags conservatorium, maar ook een eredoctoraat kreeg van de universiteit Cambridge en werd uitgenodigd om het directeurschap van het New Yorks National conservatory of music op zich te nemen. Dat laatste leverde hem een jaarsalaris van $15.000 op.

 

Na een vijf maanden durende afscheidstournee door Bohemen en Moravië vertrok Dvorak tenslotte in 1892 naar de V.S. waar hij drie jaar bleef. Hij voelde zich daar niet bijster gelukkig, maar hij was er wel heel productief omdat zijn ontdekking van de Amerikaanse volksmuziek in combinatie met zijn heimwee naar Bohemen een reeks meesterwerken, waaronder de Nieuwe wereldsymfonie en het Negerkwartet voortbracht.\

 

In 1895 hervatte hij zijn lessen aan het Praags conservatorium waar hij in 1901, op zijn zestigste, directeur werd wat uitgebreid werd gevierd door extra veel werk van hem uit te voeren. In zijn laatste levensjaren kon hij genieten van een welverdiend respect terwijl hij vooral nog symfonische gedichten en opera’s schreef. Ongelukkig hield als enige van zijn tien opera’s Rusalka repertoire en dan nog voornamelijk dankzij één prachtige sopraanaria. Dvoraks reputatie berust zo vooral op zijn orkestwerken en een paar kamermuziekstukken.

 

 

 

Discografie

 

Symfonieën

 

De 9 symfonieën

 

Een grote bewondering voor het werk van Beethoven en Schubert bracht Dvorak ertoe om zich ook aan de symfonie te wijden. Zijn eerste symfonieën en met name de eerste met de bijnaam De klokken van Zlonice, verraden die Weense invloeden ook duidelijk. Ook Brahms deed zijn invloed hier gelden.

 

Pas toen hij zich met hart en ziel had geëngageerd met het Tsjechische nationalisme in het midden van de jaren 1870 kreeg Dvorak een echte eigen stem. Hoewel die al enigszins te horen is in zijn vierde symfonie uit 1874, breekt deze pas helemaal door in de zesde uit 1880. De negende en laatste symfonie (1893) die met het weemoedige largo een van de beroemdste delen uit de symfoniewereld bevat is de bekendste van het stel, hoewel de achtste (1889) best aanspraak zou kunnen doen gelden op het predicaat van de beste.

 

 

 

Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertesz. Decca 430.046-2 (6 cd’s). 1963/6

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.158-2 (6 cd’s). 1972

 

 

 

Symfonie nr. 5; Ouverture Othello; Scherzo capriccioso

 

Net als de door Wagner geïnspireerde vierde symfonie is de vijfde later duidelijk overtroffen door het daarop volgende viertal, maar Dvoraks tijdgenoten sloegen dit werk hoog aan en het is niet moeilijk in te zien waarom. Het gaat om een hecht geconstrueerd werk dat volgens heel klassieke principes is opgesteld, maar dat ook boordevol Boheemse melodieën zit die haast van niemand anders dan van Dvorak kunnen zijn. Alle vier de delen, maar in het bijzonder het eerste en het laatste bevatten onvergetelijke ideeën die zo duidelijk en compact worden geëtaleerd dat men aan Schumann en Brahms wordt herinnerd.

 

 

 

Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 749.995-2. 1989

 

 

 

Symfonie nr. 6

 

Dit prachtige werk uit 1880 heeft veel aan Brahms’ tweede symfonie te danken. Ook die staat in D-groot en laat sommige momenten een haast overdadige orkestratie horen. Maar het gaat hier ook om een onverwisselbaar werk van Dvorak. Kenmerkend voor de intussen rijpe stijl van de componist zijn de herhaaldelijke quasi romantische wisselingen van toonaard binnen de overduidelijk aanwezige klassieke structuur en het gebruik van het scherzo om nationalistische gevoelens te uiten. Het gaat hier om een Tsjechische dans, de furiant, waarmee hij zich als eerste als Slavische componist manifesteerde. Het onderscheidde hem tevens duidelijk van een veelheid, nu inmiddels vergeten, symfonieën uit de Duitssprekende wereld.

 

 

 

Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jiri Belohlavek. Chandos CHAN 9170. 1992

 

 

 

Symfonieën nr. 6 en 8

 

In sterk contrast met de sfeer van aangenaam welbevinden uit de zesde symfonie, ligt een schaduw van tragiek over de zevende. In dat opzicht is het terugblikkend een herinnering aan de derde symfonie van Brahms die Dvorak zeker moet hebben gekend. Beide werken ontstonden in hetzelfde jaar 1885 en het is mogelijk geen toeval dat deze symfonie is de weinig vrolijke mineur toonaard d-klein staat terwijl die van Brahms in F-groot is geschreven. Het scherzo en de finale bevatten een paar mooie voorbeelden van opmerkelijke melodiek bij Dvorak. De combinatie van een grote ritmische vitaliteit en een melodiek in de vrije vorm zorgen voor een paar symfoniedelen die tot het mooiste behoren dat de late negentiende eeuw te bieden heeft. Door de emotionele ernst van dit machtige werk zou het aanspraak kunnen maken op een der hoogste plaatsen op de ranglijst van Dvoraks werk.

 

 

 

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Myung-Whun Chung. DG 469.046-2. 1999

 

 

 

Symfonieën nr. 7 en 8

 

Opnieuw vormt ook de achtste symfonie uit 1889 weer een fel contrast met zijn onmiddellijke voorganger. In veel opzichten wordt in dit werk teruggegrepen op de uitbundigheid van de in ze zesde symfonie geuite Tsjechische gevoelens en alleen in de langzame inleiding is iets terug te vinden van de soberheid uit de zevende symfonie.

 

Hoewel het hoofdthema van dat begin later in het deel terugkeert, wordt dit geheel gedomineerd door een van Dvoraks treffendste melodieën. Het adagio is zo ongeveer een van zingende vogels en de geneugten van het leven op het platteland vervuld symfonisch gedicht en dus ook heel melodisch. Het derde deel is vervolgens een aanstekelijk vrolijk gestemde rustieke dans en de finale wordt – een uitzondering bij Dvorak – gevorm door een reeks variaties die langzaam tot een climax voert.

 

 

 

Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 754.663-2

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 457.902-2.

 

 

 

Symfonieën nr. 7-9

 

Concertgebouworkest o.l.v. Colin Davis. Philips 438.347-2 (2 cd’s). 1968/78

 

 

 

Symfonie nr. 7

 

Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jiri Belohlavek. Chandos CHAN 9391. 1992

 

 

 

Symfonieën nr. 8 en 9

 

Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 464.640-2.

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 447.412-2. 1972

 

 

 

Symfonie nr. 8

 

Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 3984-24487-2. 1999

 

Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8666. 1987

 

 

 

Symfonie nr. 9 Uit de nieuwe wereld

 

Het bekendste muziekthema van Dvorak is ongetwijfeld het hoofdthema uit het derde deel van de negende symfonie uit 1893. Het gaat om een weemoedig, nostalgisch gegeven waarvan ook de TV reclame zich heeft meester gemaakt in advertenties. De symfonie was bedoeld voor de viering van het vierde eeuwfeest van de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus en de titel Uit de nieuwe wereld zou verwachtingen kunnen wekken van een louter feestelijke muziek.

 

Dvorak zelf noteerde over het werk “dat de invloed van Amerika kan worden ervaren door iedereen die over een neus beschikt”. Maar de door Amerikaanse beïnvloede ritmische patronen en melodieën zijn veranderd in een uitdrukking van uiterst heimwee en dus van de Tsjechische geest. Hetzelfde is het geval met het Negerkwartet.

 

De muziek is eindeloos melodieus en briljant georkestreerd voor groot orkest en dat is maar goed ook want zo vormt de betrekkelijk grote lengte geen bezwaar om geconcentreerd te blijven luisteren.

 

 

 

Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Ondine  ODE 962-2 (2 cd’s)

 

Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 3984-25254-2. 1999

 

 

 

Symfonie nr. 9; Ouvertures Carnaval, In de natuur, Othello

 

Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Ondine  ODE 962-2 (2 cd’s)

 

 

 

Overige orkestwerken

 

Ouvertures en symfonische gedichten

 

Dvorak schreef een behoorlijk groot aantal orkestwerken naast zijn symfonieën. De vier bekendste symfonische gedichten ontstonden in 1896 en zijn gebaseerd op volksballades van de nationalistische schrijver Erben die het liefst op de proppen komt met gruwelverhalen.

 

Naar het voorbeeld van Liszt, Smetana en Richard Strauss kiest Dvorak een enkel thema voor iedere hoofdrol en verandert hij dat al naar de situatie daarom vraagt, terwijl hij tevens voor een continu verloop van de handeling, van het verhaal dus zorgt. Wanneer hij tenslotte minder succesvol is dan Strauss, komt dit doordat hij het specifieke bronmateriaal te nauwgezet volgt. Maar een meesterlijke orkestratie biedt uitkomst en redding; zo wordt gezorgd voor leven en kleur in deze Grimmachtige scheppingen.

 

 

 

Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 469.366-2 (3 cd’s).

 

 

 

Het gouden spinnewiel, De middagheks, De watergeest, De wilde duif

 

Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2564-60221-2 (2 cd’s).

 

 

 

Legenden; Nocturne; Miniaturen; Praagse walsen

 

Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 464.647-2. 1999

 

 

 

De16 Slavische dansen

 

De Slavische dansen ontstonden vanuit folkloreritmen, werden pianoduetten en eindigden niet zozeer als orkestwerken waarmee de wereld buiten Bohemen kennis maakte met Dvorak, maar als materiaal voor toegiften na concerten. In 1874 had de zich nijver ontwikkelende componist een verzoek ingediend voor een Oostenrijkse studiebeurs; een van de juryleden was de gevreesde Weense criticus Eduard Hanslick. Deze schreef Dvorak in november 1877: “Brahms heeft een levendige belangstelling getoond voor uw voortreffelijke talent en hij beleefde vooral genoegen aan uw tweestemmige Boheemse liederen”.

 

Het leuke was dat Dvorak hierdoor een introductie kreeg bij Brahms’ muziekuitgever Simrock die meteen 'twee reeksen Boheemse en Moravische dansen’ bestelde. Om te beginnen leverde Dvorak in 1878 een stel van acht dansen onder opusnr. 46; acht jaar later volgde onder nr. 72 een tweede stel van acht.

 

 

 

Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8573-81038-2.

 

Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 464.601-2.

 

Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 48161. 1963/5

 

Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 447.056-2. 1994

 

 

 

Tsjechische suite, Festival mars, Heldenlied, De Hussieten

 

Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Witt. Naxos 8.553005. 1994

 

 

 

Serenade voor strijkorkest

 

Chamber orchestra of Europe o.l.v. Alexander Schneider. ASV CDCCO 801.

 

 

 

Serenade voor blazers

 

Nash ensemble. CRD CRD 3410.

 

 

 

Concerten

 

Van de drie (vier, er is namelijk nog een in feite eerste celloconcert in a of in A uit 1865, dat pas in schetsvorm in 1929 werd ontdekt en eerst door Gabriel moest worden gereconstrueerd) concerten die Dvorak afleverde, zij die voor cello en viool het belangrijkste. Het pianoconcert is een Beethovenachtig hybride werk dat maar moeilijk van de grond komt.

 

Maar bij het andere tweetal gaat het om mesterwerken die tot het standaardrepertoire behoren

 

 

 

Pianoconcert; Het gouden spinnewiel

 

Dvorak wilde naam maken als componist en liet daartoe geen middel onbeproefd. Eén van die beproefde middelen leek om te zorgen voor een mooi pianoconcert. Een in Praag gevierde pianist, Karel von Slavkovsky zou als trekpaard fungeren en hij zorgde in 1787 voor de wereldpremière.

 

De opzet van het werk was niet zozeer virtuoos als wel symfonisch van aard. De solist worden weinig profileringsmogelijkheden geboden en alleen grote vertolkers kunnen het werk dat als minste van Dvoraks bijdragen aan de concertliteratuur geldt redden.

 

 

 

Pianoconcert; Het gouden spinnewiel

 

Pierre-Laurent Aimard met het Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8573-87630-2. 2003

 

 

 

Pianoconcert

 

Sviatoslav Richter met het Beiers staatsorkest o.l.v. Carlos Kleiber. EMI 566.895-2.

 

 

 

Vioolconcert

 

Net als het vioolconcert van Brahms werd dat van Dvorak geschreven voor en opgedragen aan Joseph Joachim, maar in tegenstelling tot het concert van Brahms werd het niet meteen populair. Het werk heeft ook zo zijn zwakke kanten. Het eerste deel is een ietwat bekorte geschiedenis die al is afgelopen voordat al het thematische materiaal grondig is verwerkt en de finale is een tamelijk onregelmatig deel dat moet vechten om voldoende aandacht te krijgen.

 

Het werk is echter dankzij het tweede deel met zijn heerlijke melodieën toch zeer de moeite waard. Het hoofdthema uit dat deel dat tegen het eind wordt herhaald door het volledige orkest is een van de fraaiste momenten uit de concertliteratuur.

 

 

 

Isabelle Faust met Philharmonia Praag o.l.v. Jiri Belohlavek. Harmonia Mundi HMC 90.1833. 2003

 

Akiko Suwanai met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 464.531-2. 1999

 

Maxim Vengerov met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 4509-96300-2. 1997

 

 

 

Celloconcert

 

Het in feite tweede celloconcert is de laatste belangrijke compositie die Dvorak tijdens zijn verblijf in de V.S. afleverde. Het is een van de populairste celloconcerten aller tijden en het is met zijn prachtige thema’s niet moeilijk te raden waarom.

 

Dvorak was uitgenodigd om een celloconcert te schrijven voor een vriend van Wagner, de cellist Hanus Wihan die ook al de cellosonate van Richard Strauss aan een eerste uitvoering had geholpen en die nu ook voor de première van Dvoraks werk zorgde.

 

De muziek die Dvorak schreef is opnieuw heel inventief en zit vol diepere gevoelens (de finale werd herzien na de dood van de echtgenote van de componist). Bovendien is het werk optimaal geschreven voor de cello. Dvoraks vroegere ervaringen als orkestmusicus stelden hem in staat om de problemen van evenwicht en klankvermenging die optreden bij het schrijven van een solo instrument in het lage register, uitstekend op te lossen. Ook zijn kennis van en ervaring met de klankwereld van een groot orkest en de eigenschappen van de volle cellotoon wierpen vruchten af en zo ontstond een prachtig, met wisselende emoties geladen werk.

 

 

 

Mstislav Rostropovitch met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.413-2. 1968

 

Yo-Yo Ma met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Sony SK 67173. 1995

 

Christian Tetzlaff met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek. Virgin 561.910-2.

 

 

 

Kamermuziek

 

Dvorak schreef heel wat kamermuziek wat nauwelijks verrassend is voor iemand die zelf perfect altviool speelde en die het werk in dit genre van de klassieke groten hooglijk bewonderde. Niet toevallig waren zijn op. 1 en 2 voorbestemd als strijkkwartet, een ensemble waarvoor hij liefst veertien van zijn veertig kamermuziekwerken schreef. Eentje daarvan, nr. 12 met de bijnaam Negerkwartet behoort tot de populairste ooit.

 

Veel van Dvoraks kamermuziek vertoont een zekere verwantschap met die van Brahms, vooral op het punt van contrapuntische rijkdom. Maar de stijl van Dvorak is steeds lichter, fraaier in melodisch opzicht en vrijer van aanpak.  

 

 

 

Pianokwintet en strijkkwintetten

 

Met recht en overtuiging kan Dvoraks enige pianokwintet uit 1887 worden uitgeroepen tot zijn beste kamermuziekwerk. Het geniet dan ook volkomen terecht grote populariteit dankzij de grote vaart en verve van het stuk en dankzij de fraaie melodiek ervan.

 

Ook hier weer heeft het werk het nodige te danken aan de voorbeelden van Brahms; het gaat om een stuk vol gepassioneerde uitersten waarbij de specifieke lyriek van Dvorak wordt afgewisseld door gedeelten met meer vaart en stuwkracht. Het werk bevat een veel virtuositeit vergende pianopartij en haast even veeleisende en briljante partijen voor de vier strijkers. Maar er zijn ook rustgevender momenten, zoal aan het begin van het langzame deel waar de piano een fijnzinnige begeleiding bijdraagt aan een sombere melodie van de cello.

 

Net als Mozart en Schubert vòòr hem, ontdekte Dvorak het grote potentieel van het strijkkwintet, een genre waaraan hij in de loop der tijd vier werken bijdroeg. Meestal koos hij voor de door Mozart voorgestelde instrumentatie met een tweede altviool. Dat draagt behoorlijk bij aan de vergroting van de sonoriteit in het middenregister. Grappig genoeg is echter het tweede kwintet in G op. 77 uit 1875 bestemd voor strijkkwartet met contrabas. Ook de muziek zelf heeft iets heel oorspronkelijks met zijn mengeling van Tsjechische en Amerikaanse Indiaanse melodieën. In het larghetto volgt hij het voorbeeld van Haydn door voor de variatiereeks twee thema’s te kiezen.

 

 

 

Pianokwintet in A; de 3 Strijkkwintetten; Strijksextet

 

Steven Kovacevich met leden van het Berlijns octet. Philips 462.284-2.

 

 

 

Pianokwintet in A; Pianokwartet nr. 2

 

András Schiff met het Panocha kwartet. Teldec 0630-17142-2. 1997

 

 

 

Pianokwintet in A; Strijkkwartet nr.10 in Es op. 51

 

Andreas Häfliger met het Takács kwartet. Decca 466.197-2.

 

 

 

Pianokwintet in A; Strijkkwintet in G op. 77

 

Gaudier ensemble. Hyperion CDA 66796. 1995

 

 

 

De 2 pianokwartetten

 

Domus. Hyperion CDA 66287. 1987

 

 

 

Strijkkwartetten

 

Net als bij de eerste symfonieën overtroffen ook Dvoraks latere strijkkwartetten zijn eerste pogingen op dit gebied verre. In die vroege werken komen uiteraard best mooie, zelfs sprankelende fragmenten voor en deze documenteren goed de snelle ontwikkeling die de componist doormaakte, maar met de latere kwartetten speelt hij in de eredivisie.

 

Het twaalfde kwartet was het eerste van de drie kamermuziekwerken die Dvorak in 1893 tijdens zijn verblijf in de V.S. schreef. Al gauw kreeg het onder de bijnaam Negerkwartet de status als zijn meest geliefde en dus zijn populairste bijdragen aan de kamermuziek.

 

Hoewel het begin van het werk is gemodelleerd naar de inleiding van Smetana’s eerste strijkkwartet, is er weinig dat herinnert aan de rauwe narigheid van zijn dove voorganger. Bij Dvorak is meer sprake van gefrustreerde energie en heimwee. Deze laatste komt natuurlijk het duidelijkst tot uiting in het lento tweede  deel met zijn klaaglijke, haast vrijzwevende vioolmelodie.

 

Dvoraks laatste werken ontstonden tijdens een inspiratiegolf aan het eind van 1895 en ze verraden een haast visionaire muzikale verbeeldingskracht: subtiel, complex en heel geavanceerd in harmonisch opzicht. De beide laatste kwartetten, nr. 13 in G-groot en nr. 14 in As-groot worden beide gekenmerkt door een zeer ambivalente emotionaliteit. De gevoelvolle variaties uit het adagio van nr. 13 worden afgewisseld door vrolijker momenten, maar de dominante sfeer is er eentje van berusting.

 

Ook nr. 14 bevat een langzaam deel dat is vervuld van een haast ondraaglijk pathos. Gelukkig wordt die atmosfeer nog net op tijd weggevaagd in een uitbundige, door volksmuziek geïnspireerde finale.

 

 

 

De 14 strijkkwartetten

 

Praags kwartet. DG 463.165-2 (9 cd’s). 1975/7

 

 

 

Strijkkwartet nr. 12 Negerkwartet; Cypressen

 

Hagen kwartet. DG 419.601-2.

 

 

 

Pianotrio’s

 

Van het viertal pianotrio’s dat Dvorak componeerde is vooral het laatste tweetal zeer de moeite waard. Het derde ontstond in 1883 en heeft een haast orkestraal gedacht in zijn dramatiek. In alle vier de delen komen de beste eigenschappen van ’s componisten kamermuziek naar voren. Het werk is heel serieus van aard en lijkt een voorproefje van de zevende symfonie die twee jaar later ontstond. Het allegretto grazioso bevat muziek van een treffend pathos, maar gelukkig wordt de tendens tot een algehele triestheid getemperd door treffende, ontregelende kruisritmen.

 

Het vierde en laatste trio dat bekend werd als Dumky trio dateert uit 1891 en is een typisch bitterzoet werk van Dvorak. De dumka is een Slavische volksballade met een overwegend elegisch karakter. Dvorak transformeerde zo’n melodie tot een muzikale vorm waarin de kenmerkende melancholieke sfeer wordt gecontrasteerd met fragmenten in een snellere danssfeer. De royale cellopartij was speciaal bedoeld voor de virtuoos Hanus Wihan die meespeelde in de première met violist Ferdinand Lachner.

 

 

 

De 4 pianotrio’s

 

 

 

Borodin trio. Borodin trio. Chandos 2x1241-24 (2 cd’s)

 

Weens pianotrio. MDG 3421261/2-2 (2 cd’s).

 

 

 

Pianotrio’s nr. 3 en 4 Dumky

 

Florestan trio. Hyperion CDA 66895. 1996

 

 

 

Liederen, koorwerken

 

Bijbelse liederen; Zigeunerliederen; Liefdesliederen

 

Dagmar Peckova en Irwin Gage. Supraphon SU 3437-2.

 

 

 

Requiem; 6 Bijbelse liederen

 

Heel mooi en onpartijdig verdeelde de componist de korte passages over de vier solisten, met als hoogtepunt hun samengaan met het koor in ‘Pie Jesu Domine’.

 

 

 

Maria Stader, Sieglinde Wagner, Ernst Häfliger, Kim Borg met het Tsjechisch filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Karel Ancerl c.q. Dietrich Fischer-Dieskau en Jörg Demus. DG 453.073-2 (2 cd’s).

 

 

 

Requiem; Mis

 

Het mooie van de opname van de intieme, charmante Mis door Decca is dat het werk hier in de oorspronkelijke vorm uit 1887, dus met orgel, wordt uitgevoerd.

 

 

 

Pilar Lorengar, Neil Ritchie, Erzébet Komlóssy, Andrew Giles, Tom Krause e.a. met het Ambrosian koor en het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. Decca 448.089-2 (2 cd’s). 1968

 

 

 

Stabat mater; Legenden

 

De tien delen van het Stabat mater zijn ook mooi afwisselend over de solisten verdeeld en helpen zo te voorkomen dat er iets eentonigs insluipt in dat contemplatieve werk met zijn sombere tekst.

 

 

 

Edith Mathis, Anna Reynolds, Wieslaw Ochman, John Shirley-Quirk met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 453.025-2 (2 cd’s).

 

 

 

Opera

 

Rusalka

 

Renée Fleming, Ben Heppner, Franz Hawlata, Dolora Zajick, Eva Urbanová, Iván Kushjer e.a. met het Kühnkoor en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Decca 460.568-2 (3 cd’s). 1998

 

 

 

DVD video

 

Symfonie nr. 9

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Sony SVD 48421.

 

 

 

Serenade voor blazers

 

Berlijns filharmonisch blazerensemble. ArtHaus 100.725.

 

 

 

Rusalka

 

Renée Fleming, Sergei Larin, Larissa Diadkova, Franz Hawlata, Eva Urbanová, Michel Sénéchal e.a. met het Ensemble van de Parijse Opéra o.l.v. James Conlon. TDK DV-OPRUS (2 dvd’s). 2002