Componisten portretten

EISLER

 

EISLER, HANNS (1898 – 1962): MUZIKALE AGITPROP

 

 

 

Jarenlang werd Hanns Eisler tot de cultcomponisten gerekend, voornamelijk op grond van zijn politieke opvattingen – hij was vrijwel zijn hele leven lang een overtuigde communist en een van de weinige fatsoenlijke componisten die effectief konden werken in de voormalige DDR, een land waar hij het volkslied voor schreef. Toch was Eisler van oorsprong geen socialistisch-realistische broodschrijver, want aan het begin van de jaren twintig vorige eeuw studeerde hij bij Schönberg. Later voelde hij wel de noodzaak om met zijn leraar en diens rigide principes te breken omdat diens voorwaarden onverenigbaar waren met de wensen en bedoelingen van Eisler om serieuze muziek te maken als deel van het alledaagse leven van gewone mensen. Die houding had hij gemeen met Hindemith.

 

De missie om een radicaal gepolitiseerde kunst te scheppen maakte dat hij uit Wenen naar Berlijn verhuisde waar hij de acteur en zanger Ernst Busch ontmoette voor wie hij heel wat vermetele ballades schreef. Vaak ging het daarbij om bijtend satirische songs waarvoor ook dikwijls teksten van Kurt Tucholsky werden gebruikt. De muziek dient steeds om de woorden meer kracht bij te zetten. De begeleiding werd toevertrouwd aan hetzij een piano, hetzij een klein jazzensemble in een stijl die steeds populairder werd.

 

In 1930 begon Eisler aan een langdurige samenwerking en vriendschap met de Marxistische dichter en toneelschrijver Bertolt Brecht; hij schreef muziek bij diens stuk Die Mutter en voor de film Kuhle Wampe. Toen de Nazi’s in 1933 aan de macht kwamen, werd Eislers muziek als ‘entartet’ bestempeld en verboden. Hij werd gedwongen weg te gaan, verbleef na elkaar periodes in Denemarken, Spanje, de V.S. en Mexico voordat hij zich in Hollywood vestigde.

 

Daar hernieuwde hij de samenwerking met Brecht en schreef hij muziek bij diens toneelstuk Galileo en voor Fritz Langs film Hangmen en Alzo die (over de moord op de opper Nazi Hendrik) waarvoor Berecht de tekst had geschreven. In 1947 werden beide mannen het slachtoffer van de door senator McCarthy ontketende heksenjacht door het Comité voor On-Amerikaanse activiteiten op iedereen die maar communistische sympathieën leek te hebben. Ondanks interventie pogingen van een groep intellectuelen, waartoe onder anderen Einstein en Thomas Mann behoorden, werd Eisler naar de DDR gedeporteerd waar hij de rest van zijn leven bleef en zijn samenwerking met Brecht voortzette ten behoeve van het destijds beroemde Berliner Ensemble.

 

Eisler had ooit het idee van een grootschalig antifascistisch werk dat hij provisorisch de naam Concentratiekamp symfonie gaf in 1935. Hij voltooide de eerste twee delen een paar jaar later, maar de machtovername door de Nazi’s en zijn gedwongen emigratie maakten dat het een work in progress bleef. Daardoor ging het stuk pas in 1959 in première. Brecht zorgde voor vrijwel alle teksten die deels grof intimiderend waren (“alleen de klassenstrijd kan de massa’s in de steden en dorpen bevrijden…”) of juist bitter ironisch was (“Als God zich niet om de regen bekommert, waar houdt hij zich dan wel mee bezig?”).

 

Eisler voegde het geheel samen tot een cantate voor diverse solisten en koor met orkestrale tussenspelen in een stijl die bij vlagen herinnert aan andere componisten zoals Hindemith, Schönberg en zelfs Mahler, maar die vooral opmerkelijk is door zijn helderheid en een volkomen gemis aan bombast. Het cumulatieve effect van wat nu de Deutsche Sinfonie was gaan heten, is verrassend krachtig en het slot is zelfs bepaald ontroerend.

 

Eisler onderscheidde zich ook heel positief als componist van filmmuziek en won zelfs Oscars voor de Hollywood films Hangmen, Also die (1942) en None but the lonely heart (1944). In 1955 werkte hij succesvol samen met Alain Resnais aan diens film Nuit et brouillard. Maar reeds in de jaren dertig had hij samengewerkt met tot de Duitse linkervleugel behorende documentairemakers en daarna zijn eigen muziek uitgewerkt als orkestsuites. Die bevatten onder andere Niemandsland, een anti oorlogsfilm van Victor Trivas die werd omgewerkt tot de tweede orkestsuite. Verder Kuhle Wampe, een speelfilm die door Brecht werd gedraaid over een vakantiekamp voor arbeiders (orkestsuite nr. 3) en Die Jugend hat das Wort, een in de Oeral spelende documentaire van Joris Ivens (orkestsuite nr. 4).

 

Dat alles is het soort objectieve Gebrauchsmusik dat radicale Duitse componisten als Hindemith en Weill voorstonden als alternatief van de emotionele, in subjectieve gevoelens zwelgende romantische en expressionistische muziek. Het gaat om heldere, licht georkestreerde werken waarin de blazers vaak een dominerende rol ten op zichte van de strijkers vervullen, muziek ook met een onsentimenteel, lichtelijk wrang randje.

 

Brecht die het merendeel van de teksten voor de songs van Eisler schreef, gebruikte bij voorkeur zijn bijtendste sarcasme en ironie, niet alleen om de uitbuiting en de vernedering van de arbeidersklasse te uiten, maar ook om de politieke passiviteit aan de kaak te stellen (bijvoorbeeld in de Ballade von der Wohltätigkeit). Daarbij paste zijn muziek perfect bij de teksten van Brecht, Ahrend en Tucholsky. Net als Weill probeerde hij de kloof tussen klassieke en (destijds) populaire muziek te overbruggen en heel wat van die liederen en songs blijken heel goed los van het theater en het cabaret zelfstandig te kunnen overleven.

 

In het Hollywood Liederbuch hebben Brecht en Eisler hun aangeboren temperament en sarcasme wat getemperd, zodat hier ook lyrische en tere momenten voorkomen die in de verte soms zelfs aan Schubert herinneren. Het materiaal ontstond gedurende de in ballingschap doorgebrachte jaren en biedt naast teksten van de onvermijdelijke Brecht ook verzen van klassieke Duitstalige dichters, waaronder Goethe en Eichendorff. De cyclus getuigt van persoonlijk lijden, maar dan op een manier zonder dat de smart op morbide wijze wordt verpersoonlijkt (zoals bijvoorbeeld in Schuberts Winterreise) maar in een breder perspectief van het door de Tweede Wereldoorlog verscheurde Europa wordt geplaatst.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Deutsche Sinfonie. Hendrikje Wangemann, Annette Markert, Matthias Goerne, Peter Lika met het Ernst Senff koor en het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Heinz Zagrosek. Decca 448.389-2. 1995

 

Orkestsuites nr. 2-5; 7 Orkestliederen. Ensemble Modern o.l.v. Heinz Karl Gruber. RCA 74321-56882-2. 1998

 

Hollywood songbook. Matthias Goerne en Eric Schneider. Decca 460.582-2. 1998

 

Liederen. Dietrich Fischer-Dieskau en Aribert Reimann. Warner 8573-89086-2. 1983