Componisten portretten

KODÁLY

 

KODÁLY, ZOLTÁN  (1882 – 1967): BARTÓKS PARTNER EN MEER

 

 

 

De loopbaan van Kodály verliep vrij geruisloos totdat hij na geslaagd te zijn aan het conservatorium in Boedapest in 1905 Béla Bártok ontmoette. Samen veranderde dit tweetal de richting waarin de Hongaarse muziek zich tot dan toe had ontwikkeld grondig. Hij was een dorpsjongen die van kindsbeen af aan vertrouwd was met de plaatselijke volksmuziek en hij leerde zonder veel hulp pianospelen en was ook al gauw vertrouwd met strijkinstrumenten. In 1900 toog hij naar Boedapest om daar aan de muziekacademie bij Franz Koessler te gaan studeren.

 

Bartók en Kodály trokken er in een soort pelgrimstocht op uit om volksmuziek te verzamelen, dat te documenteren en er transcripties van te maken. Aan die volksmuziek gingen ze mede hun muzikale identiteit ontlenen en het maakte dat ze hun hele leven lang goed bevriend bleven. Kodály herinnerde zich later de inspiratie achter hun studie: “Dat visioen van een opnieuw opgevoed Hongarije, van een herboren volk, doemde voor ons op. We besloten ons leven te wijden aan de realisatie van dat ideaal”. Hun streven vond zijn neerslag in een boek met Hongaarse volksmuziek uit 1906 en wat later dat jaar in de première van zijn symfonisch gedicht Zomeravond.

 

Het tweetal werkte ook zij aan zij als componist en het bezoek dat Kodály in 1907 aan Parijs bracht, wat interessant was voor beiden omdat hij werk van Debussy mee terugbracht. Hun beider eerste strijkkwartet werd uitgevoerd tijdens een gemeenschappelijk concert in 1910. In 1908 was Kodály al compositieleraar aan de academie in Boedapest geworden als opvolger van Koessler. Alweer met Bartók richtte hij een stichting op om eigentijdse muziek te promoten, wat op de nodige officiële vijandigheid en publieke ongeïnteresseerdheid stuitte. Hun pogingen om de schat aan volksliederen algemeen ingang te doen vinden was ook niet bijster succesvol., maar ze gingen onverdroten door om materiaal te verzamelen totdat de Eerste Wereldoorlog uitbrak.

 

De indrukken die hij opdeed aan de hand van het verzamelde materiaal zijn duidelijk hoorbaar in zijn komische opera Háry János, de Psalmus hungaricus, de Pauwvariaties en de Dansen uit Marosszék en Galánta. Maar Kodály besloot ook om dankbaar gebruik te maken van de schat aan Hongaarse volksmuziek die hij had verzameld. Hij wierp zich op het muziekonderwijs, was een animator op het gebied van de koorzang.

 

In 1923 werd het lot Kodály gunstig gezind. Zijn Psalmus hungaricus, geschreven voor de viering van de vijftigjarige vereniging van Boeda en Pest was een groot succes en resulteerde in een contract met de muziekuitgeverij Universal die een groot deel van zijn werken uitgaf.

 

In 1926 schreef hij de volksopera Háry János, die in 1932 werd gevolgd door De spinkamer, een werk dat voortkwam uit de Transsylvanische folklore. In 1933 werd Bartók en Kodály door de Hongaarse academie van wetenschappen gevraagd om een compendium samen te stellen van de Hongaarse volksmuziek, maar nadat Bartók naar de V.S. was uitgeweken bij de dreiging van de Tweede Wereldoorlog stond Kodály alleen voor die opgave die pas in 1951 werd voltooid.

 

Tijdens die oorlog bleef Kodály in Hongarije en na Bartóks dood in 1945 werd hij uitgeroepen tot de grootste levende componist van Hongarije. Hij werd overladen met roem, uitnodigingen, eerbetoon en gaf veel voordrachten. Zijn laatste jaren waren voornamelijk gewijd aan het schrijven van koorwerken en aan tournees waar hij als dirigent van eigen werk optrad. Hij stierf als een gelukkig man in de wetenschap dat zijn twee grootste ambities – de publicatie van zijn boeken over volksmuziek en de introductie van dagelijkse muzieklessen op de Hongaarse scholen – waren gerealiseerd.

 

 

 

Na de Tweede Wereldoorlog werd zijn gedachtegoed onderdeel van de regeringspolitiek en werd zijn muziek – de vele koorwerken, juist ook voor kinderkoren – als lesmateriaal opgenomen in het school curriculum.

 

 

 

Bartók en Kodály hadden wel heel verschillende karakters. Waar Kodály de volksmuziek simpelweg in zijn werken integreerde, analyseerde en verwerkte Bartók die op heel eigen wijze om er zo een persoonlijk karakter aan te geven. Het contrapunt en de harmonieën zijn bij Kodály veel voor de hand liggender, gladder. Bovendien beperkte hij zich tot de invloeden van de Hongaarse volksmuziek terwijl Bartók over de horizon heen keek.

 

Kodály was en bleef een conservatie componist, was niet gemotiveerd iets aan de bestaande vormen te veranderen en was primair op melodiek gericht. En toch heeft zijn muziek een duidelijke eigen stem, niet alleen dankzij die volksmuziekinvloeden uit eigen land. Hij was ook gefascineerd door Gregoriaans, Palestrina, Bach en Debussy; hun muziek is ook in onderlagen van zijn werk als vormende component terug te vinden. Kodály ontbrak het aan kosmopolitische flair, maar zijn muziek vormt een heel genietbaar alternatief van het aanzienlijk veeleisender idioom van zijn collega en vriend Bartók.

 

Kodály’s enige symfonie uit 1931 heeft een pastoraal karakter en bevat enig memorabel thematisch materiaal. Interessanter is het Concert voor orkest (1940) dat werd geschreven voor het Chicago orkest dat het in 1941 ten doop hield, twee jaar voordat het de première gaf van Bartóks Concert voor orkest. In tegenstelling tot Bartóks vijfdelige virtuoze werk is Kodály’s concert eendelig en duurt het niet langer dan twintig minuten. Hij verwerpt daarin wat hij noemt ‘valse brille’ en vervangt die door ‘melancholie en onzekerheid’. Ook in tegenstelling tot Bartóks groots opgezette partituur is het werk van Kodály geschreven voor een kleinere orkestbezetting met als enige toevoeging aan triangel. Een zekere spanning wordt ontleend aan blijken van modernisme en folkloristische ritmen en harmonieën. Al met al gaat het om een werk dat een fraaie emotionele intensiteit bezit.

 

Het prille symfonisch gedicht Zomeravond uit 1906 dat een herziening onderging in 1930 wordt gekenmerkt door een afwisseling van elementen dans en rêverie.

 

Háry János gaat over een soort baron van Münchhausen type, een soldaat die de meest fantastische avonturen beleeft en die volgens de componist ‘de personificatie is van de Hongaarse verbeelding van een verteller van verhalen’.

 

Het werk dat in oktober 1926 in première ging is half komische opera, half toneelstuk met muziek. Ten gevolge van de taalbarrière en de onevenwichtige opzet wordt het complete werk eigenlijk nooit buiten Hongarije opgevoerd.

 

Veel aantrekkelijker is het om te genieten van de aan het werk ontleende orkestsuite die programmatisch genoeg is om er herkenningsmomenten aan te ontlenen. Aan het begin weet men meteen waaraan men toe is, want de suite begint met een orkestrale niesexplosie die de aandacht vestigt op het feit dat de rest van het verhaal niet te serieus moet worden genomen. Tot de daarop volgende taferelen behoort een gevecht van János met Napoleon die door hem in zijn eentje wordt verslagen en een klinkend portret van een Weense muziekklok. De orkestratie is prachtig en kinderen die hebben genoten van Prokofievs Peter en de wolf en diens Luitenant Kijé suite zullen ook aan dit werk plezier beleven.

 

De Pauwvariaties uit 1939 zijn variaties over een Hongaars volksliedje en het resulterende werk is opgedragen aan het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg. Ook de bundels dansen uit  Marosszék (1930) en Galánta (1933) spreken zonder nadere toelichting voor zichzelf.

 

De wonderbaarlijke solocellosonate uit 1915 is een van de mooiste en belangrijkste twintigste eeuwse werken voor dit instrument. Iedereen die meent dat Kodály slechts risicoloze muziek schreef moet hier eens naar luisteren. Het gaat om een ware tour de force waarin de componist heel geëngageerd te werk ging en het werk geeft het soort scherpe modernistische draai aan de muziek zoals men die eerder van Bartók zou verwachten.

 

Er wordt een beroep gedaan op allerlei speeltechnieken in deze muziek die meer van een geïmproviseerde fantasie dan van een gewone sonate heeft. Het ene moment worden herinneringen opgeroepen aan en ietwat trieste Transsylvanische dans, het volgende aan Bach.

 

De Psalmus hungaricus vormt een climax in het samengaan van twee fundamentele elementen uit Kodály’s muzikale filosofie: zijn stellige geloof in de alleenheerschappij van de menselijke stem en zijn even stellige geloof dat iedere muziekcultuur afhankelijk is van de door amateurs gevoede inbreng. Hij schreef derhalve veel muziek voor amateurkoren en de Psalmus hungaricus vormt de bekroning van dat genre.

 

Het is een werk dat duidelijk riekt naar de Hongaarse volksmuziek maar dat toch geen rechtstreekse citaten daarvan bevat. De belangrijkste invloeden zijn de Gregoriaanse melodie, een aan Bach ontleende polyfonie en Renaissance harmonie. Al die invloeden gaan volmaakt samen en het werk heeft ook iets heel eigens en het resultaat is een heel dwingend, bij vlagen haast barbaars werk dat Kodály op zijn spannendst toont.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Concert voor orkest; Symfonie in C; Dansen uit Marosszék en Galánta; Pauwvariaties; Háry János suite; Zomeravond. Philharmonia hungarica o.l.v. Antal Dorati. Decca 443.006-2 (2 cd’s).

 

Symfonie in C; Zomeravond; Magyar rondo. Christopher Warren-Green met het Philharmonia orkest o.l.v. Yondani Butt. ASV CDDCA 924. 1994

 

Háry János suite; Pauwvariaties; Dansen uit Marosszék en Galánta; De fluitspelende huzaar; De oude vrouw; De Joodse familie; Háry rijdend op Lucifer; De 2 zigeuners; Danslied; St. Gregors dag; Zie de zigeuners. Boedapest kinderkoor Magnificat, Kecskem, Boedapest kinderkoor Magnificat, Kecskemét kinderkoor Miraculum en Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 462.824-2. 1998

 

Háry János suite; Pauwvariaties; Dansen uit Marosszék en Galánta. Montreal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 444.322-2. 1994

 

Strijkkwartet no. 2. Hagen kwartet. DG 419.601-2.

 

Solocellosonate; Cellosonate; 3 Koraalvoorspelen. Maria Kliegel en Jenö Jandó. Naxos 8.553160. 1995

 

Solocellosonate. Matt Haimovitz. DG 445.834-2.

 

Psalmus hungaricus. Kinderkoor Kopenhagen, Deens nationaal omroepkoor en –symfonie orkest o.l.v. Charles Mackerras. Chandos CHAN 9310.

 

Laudes organi; Missa brevis. Westminster kathedraalkoor o.l.v. James O’Donnell. Hyperion CDA 67147. 1999

 

Háry János. Koor en orkest van de Hongaarse omroep o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton HCD 12837/8 (2 cd’s).