Componisten portretten

MESSIAEN

 

MESSIAEN, OLIVIER (1908 – 1992): EXOTISCHE VOGELKENNER

 

 

 

De belangrijkste twintigste eeuwse componist na Debussy en Ravel was ongetwijfeld Olivier Messiaen met zijn intrigerende mix van het ascetische en het hedonistische. Aan de ene kant was hij een vrome Rooms Katholiek die veel inspiratie vond in het middeleeuwse kerkgezang, die een mooie opera schreef over het leven van Franciscus van Assisië en die de Parijse Trinité kerk als postadres had. Aan de andere kant bezingt hij in veel van zijn muziek extatisch het aardse leven waarbij hij veel materiaal ontleent aan de natuurwereld, met name aan de vogels.

 

Toen hij gedurende de laatste tien jaar van zijn leven een pelgrimage ondernam naar het Heilige Land besteedde hij de tijd tussen zijn gebeden aan het transponeren van de lokale vogelzang. Als uitvinder van pakkende, sensuele muziek met fraaie kleuren en welluidende perspectieven schiep hij in zijn eentje een muziek vocabulaire dat dankbaar werd overgenomen door Xenakis, Boulez en vooral Stockhausen die met name Messiaens vondsten op het gebied van toonduur, attaque en intensiteit graag gebruikte in zijn elektronische muziek. Bovendien danken minimalisten als Steve Reich en Philip Glass hun interesse in de niet-westerse muziek aan zijn voorbeeld.

 

De in Avignon geboren Messiaen was een autodidact die al op zijn zevende jaar begon te componeren. Na de Eerste Wereldoorlog ging hij naar het conservatorium in Parijs waar hij met zijn briljante pianospel alles wat er op dat gebied aan prijzen viel te winnen in de wacht sleepte terwijl hij privé begon met het bestuderen van toonschalen en ritmen uit de Oosterse muziek.

 

Zijn eerste belangrijke werk waren de Préludes uit 1929 die nog sterke invloeden van Debussy verraden, maar die al de exotische klanken van wat hij noemde de ‘modes van de beperkte transpositie’ lieten doorschemeren. Dat waren speciale toonladders die zijn muziek een aparte harmonische rijkdom verschaften. In diezelfde tijd werd hij aangesteld als organist van La Trinité waar hij zo’n vijftig jaar dat beroep uitoefende.

 

Van 1936 tot 1940 was hij als leraar verbonden aan de École normale in Parijs waar hij van zijn troste nationalisme getuigde door de groep La jeune France op te richten, een clubje dat de Franse muziekesthetiek propageerde als tegenwicht tegen de invloeden van de Duitse traditie. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest Messiaen in militaire dienst als hospik en werd hij gevangen gezet in het beruchte gevangenenkamp Stalag VIIIA in Görlitz. Hij verkeerde daar onder andere in het gezelschap van drie andere Franse musici, een violist, een klarinettist en een cellist en schreef als afweermiddel tegen kou, honger en dorst een achtdelig kwartet om “de luisteraar dichter bij de eeuwigheid in de ruimte, de oneindigheid’ te brengen. Het werk was gebaseerd op het bijbelboek Openbaringen, kreeg als titel Quatuor pour la fin du temps en ging met een kapotte piano en een defecte cello 15 januari 1941 in première voor een groep van 5000 gevangenen. Het zou zich ontpoppen als een van de vruchtbaarste werken uit de afgelopen eeuw.

 

Na zijn repatriatie werd Messiaen professor aan het Parijs’ conservatorium en hij bleef tot 1978 op die post waar hij een dankbaar podium vond voor de verbreiding van zijn invloedrijke opvattingen en ideeën. Tijdens de bevrijding van Parijs in de zomer van 1944 schreef hij zijn Vingt regards sur l’enfant Jésus, een twintigdelige meditatie in de vorm van een pianosuite over Christus’ geboorte. Enthousiast geraakt door het spel van pianiste Yvonne Loriod schreef hij vervolgens in 1945 Harawi, een liederencyclus die geheel is vervuld van vogelzang, Peruviaanse overleveringen en echo’s van de Tristan mythe. Daarna bezocht hij de V.S. waar hij als episch eerbetoon aan de Amerikaanse vergezichten en als blijk van zijn passie voor Yvonne Loriod de monumentale Turangalîla symfonie schreef in 1948. Uniek hierin waren de solistische bijdragen van de ondes Martenot, een van de eerste vormen van een elektronisch muziekinstrument met een emotioneel trillende klank. Ook de Javaanse gamelan kwam om de hoek kijken en het werk was snel een groot succes.

 

Vanaf 1953 wijdde hij zich geheel aan het noteren van vogelgeluiden en reisde om die te verzamelen heel Frankrijk af met pen en papier om ieder vogeltje in notenschrift te vangen. Dat project slaagde en vond zijn neerslag in het enorme pianowerk Catalogue d’oiseaux uit 1956/8. Messiaen gebruikte zelfs Griekse en Indiaanse ritmen om de roep van de Alpenkauw, de bosuil en talloze andere vogelsoorten tot uitdrukking te brengen. In Chronochromie uit 1960 stroomde de natuur haast over. Deze ‘kleur van de tijd’ was een tiendelig eerbetoon aan de Alpen, vol heldere slagwerkeffecten en voortdurend veranderende dichte strijkersklanken. In 1962 trouwde Messiaen tenslotte met Yvonne Loriod nadat zijn eerste vrouw, de violiste Claire Delbos in 1959 na een lang ziekbed was gestorven.

 

Een bezoek aan Japan liet daarna zijn sporen na in Et expecto resurrectionem mortuorum uit 1964 voor houtblazers en slagwerk; het werk was bedoeld voor ‘grote ruimten, kerken, kathedralen en de openlucht in de bergen’. Toen hij aan het begin van de jaren zeventig terugkeerde naar de V.S. raakte hij zeer onder de indruk van de landschappen in Utah, wat resulteerde in het bijzondere Des canyons aux étoiles uit 1971/4 voor piano en orkest. Een negentig minuten durende mengeling van natuurgeluiden, Christelijke overpeinzingen en de grote thema’s van de Amerikaanse symfonische muziek.

 

Op zoek naar een ‘muziek die alles raakt en die tegelijk God raakt’ besteedde Messiaen vervolgens ruim acht jaar van 1975 tot 1983 aan de vier uur durende opera Saint François d’Assise waarmee hij het publiek confronteert met grote klankblokken vol vrijwel statisch geluid. Maar de culminatie van zijn religieuze toewijding komt pas met het Livre du Saint-Sacrement uit 1984. Dat is een briljante, echt innovatieve orgelcyclus in achttien delen met taferelen uit het evangelie en de liturgie van de eucharistieviering.

 

De symmetrie en de rustige schoonheid van Messiaens Quatuor pour la fin du temps staan in felle tegenspraak met de verschrikkelijke omstandigheden waaronder het werk ontstond. In die zin is het drie kwartier durende werk een prachtig voorbeeld van transcendentale kunst. De partituur heeft als voorwoord een citaat uit de openbaring van Johannes waarin de engel van de Apocalyps uitriep: “Er is niet langer tijd”, maar de muziek is onvergetelijk mooi met zijn labyrintachtige, archaïsche klanken en schemerige harmonieën die Messiaen codificeerde en publiceerde in zijn Techniques de mes langues musicales uit 1944. De ‘in het pedaal gehulde’ piano houdt de maat vast in het grootste gedeelte van het werk, terwijl de klarinet – vooral in zin solo van L’abîme des oiseaux’ – het pad van de vogelzang volgt. Het werk is bovendien heel contrastrijk wanneer bijvoorbeeld een verrassend luchtig tussenspel ineens plaats maakt voor de verleidelijke langzame cellofrasen uit ‘Louange à l’éternité de Jésus’. Het heel devote werk bereikt zijn climax in het laatste deel, ‘Louange à l’immortalité de Jésus’ met een uitgebreide meditatie van de viool waarin deze langzaam zijn hoogste register bereikt als uitdrukking van Messiaens spiritualiteit.

 

De uit het Sanskriet afgeleide titel van de Turangalîla symfonie kan ongeveer worden vertaald als de ‘snelheid van het leven’ en de klakexplosies van dit kolossale werk doen die naam zeker eer aan. Messiaen verleent gelukkig ook een bepaalde dosis subtiliteit aan de massale klank door het gebruik van glockenspiel, vibrafoon, piano en vooral ondes Martenot, het instrument met zijn – door sommigen als kitsch ervaren – etherische klanken. Het instrument veroorzaakt een soort Hollywoods ‘horror’ effect in het derde deel, maar is in het belangrijke zesde deel, het kostelijke, langzame ‘Jardin de sommeil d’amour’ met zijn metallieke timbre en zijn tere harmonieën wel heel bijzonder. Afgezet tegen de ritmische piano en de zwevende strijkers maakt de ondes Martenot delen van het werk heel omsluitend en minimalistisch, al jaren voordat het minimalisme in zwang kwam.

 

Et exspecto resurrectionem mortuorum  werd geschreven ter herdenking van de doden uit twee wereldoorlogen en werd in 1964 besteld door de schrijver André Malraux die toen minister van cultuur was in Frankrijk. Het werk is geschreven voor hout- en koperblazers plus slagwerk en was volgens de componist bedoeld “voor uitvoering in een kerk waarin de galm en de omgeving vanzelfsprekend zijn voor een dergelijk werk net als de geluidsecho’s”.

 

Het is een van Messiaens monumentaalste werken. Het is vijfdelig en iedere deel wordt voorafgegaan door een bijbelcitaat en verloopt vanuit een wanhopige staat naar een toestand van vreugde en uitbundigheid door middel van een reeks buitengewone en geschakeerde klanken. Het werk wordt verder gekenmerkt door een geheimzinnige sfeer met zijn dramatische klankuitbarstingen en stiltes, alles gerangschikt in abstracte klankblokken of juist fijnzinnige kleureffecten. De climax uit het vierde deel is een afwisselende uiting van somber Gregoriaans in het koper en vrolijk gekwinkeleer van de houtblazers die de calandra leeuwerik vertegenwoordigen, het symbool van de hemelse vreugde voor de componist.

 

De Vingt regards sur l’enfant Jésus is een twee uur vergend werk voor pianosolo waarin volgens Messiaens woorden wordt gezocht naar “de diverse bespiegelingen van het kindeke Jezus in de kribbe en de adoratie die hem ten deel valt”. Het werk ontstond in 1944 en de achtergrond waartegen het werd geschreven is heel geladen. De oorlogservaringen hadden Messiaen een heel nieuw besef van de muzikale kleuren gegeven en hij was gefascineerd door de muziek uit het Oosten en het specifieke geluid van de ondes Martenot. Daarenboven was hij smoorverliefd op een jonge studente aan het conservatorium, de pianiste Yvonne Loriod.

 

In de Vingt regards is dat alles terug te vinden want verspreid over de intense, tranceachtige passages is alle muzikale kennis die de componist tot 1944 had vergaard in enigerlei vorm vertegenwoordigd. Aangevuld met de tot het uiterste opgerekte pianistische mogelijkheden van Loriod. De snelle, bondige gedeelten zijn verbluffend en heel lastig uitvoerbaar terwijl de langzamer fragmenten zoals ‘Regard du fils sur fils’ in de lucht zweven als spinrag met een filigraan klankweefsel.

 

Messiaens voorliefde voor de pianowerken van Debussy en Ravel komt hier ook telkens tot uiting, maar de herhaalde akkoorden en de steeds terugkerende thema’s verraden dat hij al zicht had op een heel nieuwe wereld vol klankmogelijkheden. Een wereld die hij later verder exploreerde.

 

Het breed uitgespreide Livre du Saint-Sacrement uit 1984 vormt Messiaens uitgebreidste praktische onderzoek naar de mogelijkheden van het solo orgel. Gedurende alle achttien delen  waarin de wezensverandering van Christus gedurende de heilige communie wordt gevierd, toont Messiaen te beschikken over een volkomen beheersing van alle harmonische en dynamische mogelijkheden van zijn lievelingsinstrument, het grote kerkorgel.

 

Hoewel het werk nogal streng begint wordt het geleidelijk milder van aard door de integratie van – opnieuw – vogelzang, Indiaanse melodiek en een reeks andere verrassende vondsten, terwijl stiltes en lang aangehouden noten een klankwereld creëren die uniek is op orgelgebied.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Turangalîla symfonie. Yvonne en Jeanne Loriod met het Orkest van de Bastille Opéra Parijs o.l.v. Myung-Whun Chung. DG 431.781-2. 1990

 

Turangalîla symfonie. Jean-Yves Thibaudet en Takashi Harada met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 436.626-2. 1992

 

Et expecto resurrectionem mortuorium; Chronochromie; La ville d’en-haut. Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 445.827-2. 1993

 

Et expecto resurrectionem mortuorium; Un sourire; Oiseaux exotiques; Un vitrail et des oiseaux; La ville d’en-haut. Yvonne Loriod met het Orkest van de Beierse omroep c.q. het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Karl Anton Rickenbacher. Koch Schwann 31.1232. 1985/1993

 

La tranfiguration de Notre Seigneur Jésus Christ; Et exspecto resurrectionem mortuorum. Silke Uhlig, Oliver Link, Michael Sanderling, Tobias Schweda, Edgar Guggeis, Peter Sadlo en Yvonne Loriod met het NDR koor en het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Karl Anton Rickenbacher. Koch Schwann 31.216-2. 1996

 

Éclairs sur l’Au’delà. Orkest van de Bastille Opéra Paris o.l.v. Myung-Whun Chung. DG 439.929-2. 1994

 

Quatuor pour la fin du temps, Gil Shaham, Paul Meyer, Jian Wang en Myung-Whun Chung. DG 469.052-2. 1999

 

Visions de l’amen. Martha Argerich en Alexandre Rabinovitch. EMI 754.050-2. 1989

 

Catalogue d’oiseaux; Petits exquises d’oiseaux. Haakon Austbø. Naxos 8.553532/4 (3cd’s). 1996

 

8 Préludes; Gedeelten uit Études de rythme en Vingt regards sur l’Enfant-Jésus. Angela Hewitt. Hyperion CDA 67054. 1998

 

Vingt regars sur l’enfant-Jésus. Pierre-Laurent Aimard. Teldec 3984-26868-2 (2 cd’s). 1999

 

Livre du Saint-Sacrement. Hans Ericsson. BIS CD 491/2-2 (2 cd’s). 1995

 

Orgelwerken. Jennifer Bate. Unicorn-Kanchana DKPCD 9005. 1980

 

Poèmes pour Mi; Réveil des oiseaux; 7 Haikaï. Françoise Pollet, Pierre-Laurent Aimard en Joela Jones met het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 453.478-2. 1994

 

Saint François d’Assise. Dawn Upshaw, José van Dam, Chris Merritt, Urban Malmberg, John Aler e.a. met het Schönberg koor en het Hallé orkest o.l.v. Kent Nagano. DG 445.176-2 (4 cd’s). 1998