Componisten portretten

MEYERBEER

 

MEYERBEER, GIACOMO (1791 – 1864): GRAND OPÉRA

 

 

 

De jarenlang gesmade Grand Opéra beleefde aan het eind van de jaren zestig vorige eeuw een korte renaissance. De Deutsche Oper in Berlijn bracht Le prophète van Meyerbeer, drie jaar later ging in Londens Covent Garden, later ook in Wenen Les Troyens van Berlioz, eindelijk compleet in de oorspronkelijke gedaante. Korte tijd daarop volgde nog Meyerbeers Les Huguenots. Laatstgenoemd werk verscheen daarna ook snel op lp bij Decca.

 

De vooruitgang die zich bij de Grand Opéra in de operavorm voordoet (en die ironisch nu net niet aan de orde is in Les Troyens en Aida) is onder andere gebaseerd op de vermijding van stof uit de oudheid. In plaats daarvan treden – met name bij Meyerbeer – figuren op uit de Middeleeuwen en latere tijden. Daarmee werd op operagebied een eerste stap gezet om de koppeling van mythes aan het heersende gezag bevestigende tendensen. De daarmee vaak gepaard gaande onthullingen verleenden de opera een grotere actuele politieke betekenis. Denk in dit verband aan de uitwerking van Aubers La muette de Portici op de Belgen in het revolutiejaar 1830.

 

Het is dan ook kenmerkend dat de kritiek op Meyerbeers Les Huguenots geen betrekking had op de muziek (die zelfs door Wagner werd geprezen), maar op het libretto van Eugène Scribe. Hoewel in dit werk de slachting van de Huguenoten door de katholieke adel en het gepeupel in de beruchte Bartholomeusnacht van 1572 hier clichématig wordt behandeld en al even clichématig is vervlochten met een liefdesgeschiedenis (model Romeo en Julia tussen twee fronten).

 

Daardoor werd het eigenlijke verhaal weliswaar danig verzwakt, maar niettemin was het klerikale protest ertegen zo krachtig dat het werk een tijdlang slechts in afgezwakte vorm met een bewerking van een zekere Charlotte Birch-Pfeiffer mocht worden opgevoerd: het aan de kaak stellen van het politieke machtstreven van de R.K. kerk.

 

De triomftocht die het werk in de negentiende eeuw desondanks maakte, was natuurlijk ook in hoge mate te danken aan het feit dat de bourgeoisie in deze opera de idealen van de revoluties van 1789 tot 1830 herkende. Heine die een lichtelijk gestoorde relatie onderhield met de Duitse Jood Meyerbeer heeft dat verband als een der eersten onderkend en als volgt geformuleerd in 1837:

 

“Meyerbeers muziek is eerder sociaal dan persoonlijk; het dankbare heden dat met zijn innerlijke en uiterlijke strijd, met zijn nood en zijn hoop terug is te vinden in zijn muziek, viert hier zijn eigen hartstocht en enthousiasme terwijl het publiek voor de grote meester applaudisseert. De revolutie heeft heel wat ontketend. Mensen, engelen en koningen werden weggerukt uit hun vredige situatie en ervaren noch de dwang, noch voldoende zielenrust om zich te laven aan de melodieën van het privé-gevoel. Alleen wanneer de grote koren van de ‘Huguenoten’ grommen, juichen en snikken, veren ze enthousiast op”.

 

Zo ontpopt de met veel kabaal en materiaal werkende Meyerbeer zich als iemand die van de opera een volksspektakel wil maken, een festijn dat herinnert aan de nachtenlange lawaaierige feesten die Parijs na de stormloop op de Bastille op de been hielden.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Il crociato in Egitto. Yvonne Kenny, Diana Montague, Della Jones, Bruce Ford, Ugo Benelli, Ian Platt met het Mitchell koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. David Parry. Opera Rare OR 10 (4 cd’s).

 

Les Huguenots. Joan Sutherland, Anastaseos Vrenios, Gabriel Bacquier, Martina Arroyo, Huguette Tourangeau, Nicola Ghiuselev met het Philharmonia orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 430.549-2 (4 cd’s).

 

Robert le diable. Boris Christoff, Giovanni Antonini, Gianfranco Manganotti, Renata Scotto e.a. met koor en orkest van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Nino Sanzogno. Living Stage LS 4035139 (3 cd’s).