Componisten portretten

MONTEVERDI

 

MONTEVERDI, CLAUDIO (1567 – 1643): GLORIE BEGON IN MANTUA

 

 

 

In de zedeloze en door de pest bezochte stad Mantua wijzigde een slechtbetaalde dienaar van de Gonzaga's de koers van de Westerse muziek

 

 

 

Geweld en moord, schoonheid en wetenschap - de verwachte anomalieën van het leven in Italië tijdens de Renaissance - kenmerken opkomst en verval van Mantua, dat merkwaardige en briljante stadje in Noord Italië. Hier, in de Povlakte, verbreedt de slaperige Mincio rivier zich tot een enorm oppervlak vrijwel stilstaand water, waarin groen riet wuift en de vissersbootjes nauwelijks deinen.

 

Aan drie kanten is Mantua omgeven door deze quasi-lagune. Aan de vierde kant bevond zich in de Middeleeuwen een zompige vlakte, waarin kwaadaardige miasma's gedijden. In tijden van dreigend gevaar kon dat moeras worden geïnundeerd, waardoor Mantua geheel door water werd omgeven. De hoekige wallen van de oude fortificaties - de stad dateert uit de Etruskische tijd - leveren het bewijs van de belangrijke strategische geografische positie van het bolwerk: de barbaarse horden uit het Noorden en later de Duitse en Oostenrijkse legers uit alle eeuwen stroomden binnen vanuit de bergen, langs het Lago di Garda om tegen de wallen van Mantua te stuiten, de sleutel tot centraal Italië en de verlokkende rijkdommen van Rome.

 

Zelfs in de Middeleeuwen, toen de Duitse steden weinig meer dan versterkte dorpen waren, vormden Mantua en zijn zustersteden in Noord Italië - Verona, Vicenza, Ferrara, Padua - bakens van élégance, kunst en wetenschap. Prachtige kastelen - half fort, half paleis en van een tot dan toe ongedroomde architecturale grandeur - werden daar door rijke, briljante families, wier namen overbekend werden in heel Europa gebouwd: de Estes uit Ferrara, de Medici uit Florence, de Gonzaga's uit Mantua.

 

Uit de bloedige en tumultueuze chaos van de late Middeleeuwen rezen deze families op om elk in hun geografische omgeving oppermachtig te worden. De grote culturele wedergeboorte, die werd geïnstigeerd door de Medici in Florence, verbreidde zich snel over de rest van Noord Italië. Geleerden, wetenschappers, dichters, architecten, schilders, musici werden door hun beschermheren flink aangemoedigd. Die meesters zelf konden doorgaans ook best een mooie hexameter voortbrengen of op professioneel niveau viola da gamba spelen. Hun dames waren niet zelden spirituele, geestige en charmante vrouwen, die ook kunstzinnig begaafd waren. Zoals Isabella d'Este, die met Giovanni Francesco III Gonzaga trouwde.

 

Het vroege cinquecento hof van dit stel in Mantua, waaraan Isabella wezenlijke bijdragen leverde met haar diplomatieke finesse, haar smaak, kennis en eigen schoon­heid, werd een model voor de Way of Life in de Renaissance. Zij correspondeerde met Leonardo da Vinci, Titian en andere beroemde mannen uit haar tijd.

 

Maar in al deze ongelooflijke culturele overdaad loerde de dreiging van de dood door geweld - met vergif, door de pest of een stiletto, in de martelkamer of door huurlegers, die al verbran­dend, verkrachtend en plunderend de steden en hun weerloze bevolking bestormden. Maar ook in gelukkiger tijden waren echtelieden, broers en zussen niet veilig voor elkaar. De geheime gangen van de duistere kastelen waren niet zelden het toneel van broedermoord. Als de nacht voel in Mantua en de koude nevel doordrong tot de binnenplaats van het kasteel, sloeg menige wacht een kruis en greep zijn strijdbijl steviger vast bij de gedachte aan de nacht in 1387, toen Francesco de Gonzaga eerst zijn gillende echtgenote Caterina dood hakte en vervolgens zijn weggekropen secretaris, met wie hij veronderstelde dat ze een intieme verhouding had. In die dagen waren verraad en moord zonder enige aarzeling gebruikt door de ambitieuze familie, die Mantua zo beroemd zou maken.

 

Mantua en de Gonzaga familie werden onafscheidelijk verbonden in 1328, toen de burgers van de stad Lodovico, Heer van Gonzaga (een stadje in de provincie Mantua, waar nog de resten van een eens fraai kasteel te vinden zijn) tot "Capitano del popolo" kozen. Gedurende de veertiende eeuw, terwijl de Gonzaga's de gangbare lokale oorlogen met hun buren uitvochten, was het lot Mantua welgezind. De stad werd rijk en welvarend. De Reggio ofwel het hertogelijk paleis werd naast het onaanlokkelijke oude Castello di Corte gebouwd en de beide machtige complexen groeiden samen tot een hele stad in de stad, binnenplaats naast binnenplaats, tuin naast tuin (sommige van een bijzondere schoonheid), vleugel na vleugel.

 

Markgraaf Giovanni Francesco II Gonzaga (1407-1444) benoemde de geleerde Vittorino da Feltre aan zijn hof en maakte Mantua tot een wereldberoemd wetenschappelijk centrum. Onder Giovanni Francesco's opvolger, de aartslelijke, maar scherpzinnige Lodovico III nam Mantua de fysieke proporties aan, die het tot vandaag de dag heeft. Andrea Mantegna was president van het hof en schilderde in 1474 prachtige fresco's in het oude Castello di Corte. Een paar jaar tevoren was men begonnen met de bouw van de prachtige S. Andrea kerk. Het ontwerp was van de Florentijnse bouwmeester Leon Battista Alberti (die in 1472 stierf), een van de navolgers van Brunelleschi.

 

Rafaels leerling Giulio Romano, die werd geboren in het jaar dat Columbus Amerika ontdekte, werd aan het hof van Mantua ontboden en drukte het stempel van zijn krachtige persoonlijk­heid op tal van gebouwen en van fresco's voorziene muren. Hij reconstrueerde het hertogelijk paleis en construeerde een fraai landhuis, het zogenaamde Palazzo del tè, dat de kloeke hertogen vaak als onderkomen diende om hun maîtresses te ontmoeten.

 

Net als in alle andere Renaissance huizen speelde muziek een belangrijke rol aan het hof van Mantua. Niet alleen in de kerk, maar ook in de kasteelzalen. Isabelle d'Este speelde organetto en verzamelde muziek uit heel Europa, inclusief de nieuwe werken van Josquin des Prez. In de zestiende eeuw breidde hertog Guglielmo (1538-1587), die ondanks een ellendig mis­vormd lichaam één van de intelligentste en meest vooruitziende leden van de Gonzaga familie was, het aantal musici van zijn hofkapel uit. Hij maakte zijn capella tot één van de beste uit Europa. Net als menig Renaissancevorst beschikte Guglielmo over tal van talenten. Hij musiceerde niet alleen net zoals zijn illustere voorgangster Isabella, maar hij componeerde ook madrigalen en kerkmuziek. Zijn Magnificat, dat in 1586 in Venetië in druk verscheen, kreeg in zijn tijd de nodige populariteit. Guglielmo's tussenpersonen speurden in Europa naar nieuwe muziek en regelmatig arriveerden met was verzegelde pakjes uit Engeland, Vlaande­ren, Frankrijk en Duitsland. Gedurende ongeveer twintig jaar stond Guglielmo in verbinding met Palestrina, die diverse missen en heel wat motetten voor de hertogelijke Santa Barbara kerk (de schutspa­troon van de familie Gonzaga) schreef. Net als in de S. Andrea kerk had de S. Barbara twee orgelgalerijen en dubbelkorige kerkmuziek in de nieuwe stijl van de beroemde Gabrieli's - kapelmeesters van de St. Marcus in Venetië - werden afgewisseld met de sobere, a capella werken van Palestrina. Tenslotte trachtte Guglielmo de beroemde componist over te halen om naar Mantua te komen. Hij had hem zelfs eigen werken gestuurd met een verzoek om kritiek. Maar Palestrina stelde te hoge financiële eisen voor de rijke, maar tamelijk gierige Gonzaga's, zodat het plan niet doorging.

 

Daardoor niet teruggeschrikt, vestigde Guglielmo vervolgens zijn overtuigende aandacht op de beroemde madrigalist Luca Marenzio, die tijdens een hofconcert in 1580 in Mantua was opgetreden en aan wie Guglielmo de vacante positie van Maestro di capella in 1583 aanbood. Maar na drie jaar van moeilijke financiële onderhandelingen ging ook dat plan niet door. In de Renaissance telden gouden dukaten voor prinsen en kunstenaars even veel. Ook Marenzio bleek te duur en ging naar de capella van de Medici in Florence.

 

Guglielmo werd in 1587 opgevolgd door zijn zoon Vicenzo. Deze Vicenzo belichaamde alle goede en slechte eigenschappen van de Renaissance heerser: hij was kunstlievend, de wetenschap welgezind en hij hield van pracht en praal. De schatkist, die door zijn vader met zorg waren gevuld, raakten al snel leeg terwijl Mantua getuige was van wat kan worden beschouwd als een laatste gouden oogst van praal, cultuur, en luxueus leven. Vicenzo ondersteunde Galileo Galilei en de jonge Rubens; hij verloste de gebroken Torquato Tasso uit de gevangenis en van een wisse dood; hij erfde zijn vaders passie voor drama en muziek en onder zijn regering werd het hof van Mantua een Mekka voor Europese musici en dichters. Losbandig en seksueel aantrekkelijk voor vrouwen veroorzaakten zijn amoureuze avonturen en veroveringen zowel schandalen als loftuitingen (onder hovelingen) door heel Europa. De burgers van Mantua, die op een warme zomeravond langs het Palazzo del tè wandelden, konden op afstand de braspartijen horen, waarbij het tinkelende geluid van een klavecimbel en de zachte streek van een viola da gamba strijkstok vaak preludeerden op drinkgelagen en Rubensiaanse naaktheid; en situatie die tot in de ochtendschemering voortduurde.

 

Naarmate de hofuitgaven tot astronomische hoogten stegen en de schatkist beheerders ontzet probeerden een bankroet te voorkomen, stelde de hertog met een sensuele glimlach voor om de burgers zwaarder te belasten en de salarissen van de hovelingen te verlagen. Het is symbolisch, dat de prachtige façade en het rijke interieur van de San Andrea schril afsteken tegen de onafgewerkte stenen noordgevel, die wacht op een marmerbekleding, welke hij nooit kreeg.

 

In 1595 ondernam Vicenzo één van de enorm dure campagnes om de keizer te helpen in zijn strijd tegen de Turken. Deze onverstandige vazallenijver voor de meest Christelijke keizer van het Heilige Romeinse Rijk, Rudolf II, ruïneerde de staat Mantua bijna. Maar de hertog was niet bereid om zonder muziek de open en bloedige Hongaarse vlaktes op te gaan. Dus nam hij een vijftal musici - die zowel zanger als instrumentalist waren - onder leiding van een zekere Claudio Monteverdi mee. Monteverdi was tijdelijk maestro di capella en was een jaar of vijf eerder aan het hof gekomen als suonatore di vivuola (altviolist) en zanger.

 

Terwijl de ijzige wind over de in Italiaanse ogen wel erg desolate poesta gierde en de troepen uitgeput door dysenterie terneer lagen, klonken elegante geluiden uit de commandotent van de hertog.

 

Hoewel Claudio Monteverdi, zoon van een gerespecteerde dokter uit Cremona, in Mantua als uitvoerend musicus, zou de hertog positiever jegens de jongeman gestemd moeten zijn vanwege de diverse composities, die hij had gepubliceerd. Geestelijke madrigalen (Cantiunculae sacrae in 1582, toen hij vijftien was, een reeks Canzonettes uit 1584 en twee bundels madrigalen, de eerste uit 1587, de tweede uit 1590. Hij had muziek gestudeerd bij de prefect van de kathedraal in Cremona en had oorspronkelijk gehoopt om een positie in Milaan te verwerven nadat hij daar in de late jaren 1580 was heen gereisd. Maar dat uitstapje leverde niets op en rond 1890 voegde hij zich bij de capella van Gonzaga. Monteverdi zelf was toen hij oud was niet meer zeker van de juiste datum en noemde beurtelings 1589, 1590 en 1591.

 

De geschiedenis van Monteverdi's relatie met graaf Vicenzo is een curieuze. Aan de ene kant was de samenwerking heel vruchtbaar; er werd muziek- en vooral operahistorie geschreven. De hertog leek gesteld te zijn op Monteverdi, hij nam het dus zelfs mee naar Hongarije. Maar aan de andere kant werd Monteverdi slecht betaald en moest hij soms maanden op zijn salaris wachten. Bovendien sloeg de hertog hem over toen de post van kapelmeester in 1596 vrijkwam. De middelmatige intrigant Benedetto Pallavicino was de gelukkige. Al met al gedroegen de Gonzaga's zich schandalig jegens Monteverdi. Het klimaat in Mantua met zijn kwalijke winternevels veroorzaakte de vroegtijdige dood van zijn vrouw en maakte hem zelf ziek. In een brief van Monteverdi's vader aan de hertogin uit 1608 staat: "... de moeilijkheid is geheel het gevolg van de lucht in Mantua, die (mijn zoon) niet verdraagt."

 

Toch moet die stad een bijzondere fascinatie voor hem hebben betekend en 's componisten houding jegens Mantua was op zijn minst ambivalent tot in zijn late jaren toe. In december 1608 schrijft hij: "hoe miserabel ik me in Mantua voel", maar nog lang nadat hij het hof daar had verlaten, bleef hij muziek voor Mantua schrijven en toen hij bijna dood was voelde hij de behoefte om naar die stad terug te keren.

 

Gedurende de jaren negentig bleef Monteverdi boeken met madrigalen publiceren. Deze waren heel populair. De derde band beleefde al dra een tweede druk. Maar ze kregen ook de nodige kritiek van oudere musici vanwege de gedurfde harmoniek en de vermeende schending van de strikte, oude regels. Naarmate het decennium verstreek werd duidelijk, dat een nieuwe, opwindende periode in de muziek was aangebroken.

 

In 1594 overleden de twee belangrijkste componisten uit die tijd - Orlando di Lasso en Pierluigi Palestrina - binnen enige maanden na elkaar en in dat jaar gebeurde iets in Florence, dat het gezicht van de muziek voor altijd zou veranderen.

 

De Renaissance was teruggekeerd tot het oude Griekenland en Rome voor nieuwe inspiratie en in Florence was een briljante groep dichters, intellectuelen en musici druk bezig om een nieuw muziekgenre te scheppen, waarin de oude Griekse tragedies n fabels tot nieuw leven in een eveneens nieuwe vorm konden worden gewekt. De Camerata, zoals de groep zichzelf betitelde, kwam met het recitatief, waarin de woorden van het drama in nauwe samenhang werden gebracht met een gezongen 'reciterende' melodie, die door een paar instrumen­ten werd begeleid. Gedurende de jaren 1594-1596 werd de nieuwe vorm onderzocht, bediscus­sieerd en beproefd; in 1597 was Camerata klaar en Dafne, zoals het stuk werd genoemd (muziek van Jacopo Peri, tekst van O. Rinuccini), werd tijdens Carnaval in het Palazzo Corsi in Florence uitgevoerd. De opera was daarmee geboren. In de volgende paar jaar werd Dafne enige keren herhaald en verbeterd. Voor één van de nieuwe opvoeringen schreef Caccini muziek. Ook het libretto werd beroemd. Dertig jaar later componeerde Schütz de eerste Duitse opera op een in het Duits vertaalde tekst, welke op die van Rinuccini was gebaseerd.

 

Intellectuelen in heel Italië waren gefascineerd door de nieuwe vorm; de Camerata ging door met experimenteren en in 1600 werd een tweede opera Euridice gepresenteerd. De tekst was opnieuw van Rinuccini en twee componisten zetten die op muziek: Peri en Caccini. Peri's versie - die brokken van Caccini bevatte - was het eerst aan de beurt, terwijl Caccini twee jaar later aan bod kwam.

 

Bij de eerste opvoering van Peri's werk, 6 oktober 1600 ter ere van het huwelijk van Henri IV van Frankrijk met Maria de Medici, zong een zanger uit Mantua de titelrol. Hertog Vicenzo Gonzaga was bij de bruiloft aanwezig, Monteverdi mogelijk ook. Hij verkeerde ook een jaar tevoren in het gevolg van de hertog, toen deze Vlaanderen bezocht. We weten niets van Monteverdi's reactie op Euridice. Het eeuwig mooie thema moet hem beslist hebben aangesproken, maar wat hij vond van Peri’s elegant eentonige muziek met zijn iele begelei­ding is niet bekend. We mogen echter redelijkerwijs aannemen, dat de ervaring van die oktoberavond in 1600 de kiem legde van wat een paar jaar later in Mantua uitgroeide tot zo'n prachtige vrucht.

 

In 1601 overleed Pallavicino, maar Vicenzo, die zich weer naar Hongarije haastte om de Turken te bestrijden, ondernam niets om Monteverdi te benoemen. Claudio Monteverdi's geduld was ten einde en hij schreef de hertog een beroemde ironische brief, waarin hij tamelijk bits suggereerde, dat nadat hij zo vaak was overgeslagen "het zeker een schandaal zou veroorzaken" als hij nu niet eindelijk als maestro in Mantua werd aangesteld. De hertog leek hierdoor geamuseerd en honoreerde Monteverdi's verzoek.

 

Het vierde en vijfde boek Madrigalen ontstond (in 1603 c.q. 1605); elke volgende band werd populairder dan zijn voorganger. De vijfde haalde al snel niet minder dan acht drukken. Ondanks de stijgende roem van zijn maestro di capella hield de hertog hem uiterst krap, zodat de familie Monteverdi - Claudio was getrouwd met Claudia Cattaneo, een mooie zangeres en ze hadden twee kinderen - was aangewezen op substantiële financiële steun van vader Monteverdi om te kunnen overleven tijdens het werk aan het vijfde boek Madrigalen. Claudia's uitmergelende hoesten werd niet minder en geleidelijk werd ze steeds zwakker. Haar man ging gebukt onder overwerk en schulden. Vicenzo besteedde verder geen aandacht aan zijn kapelmeester en de rekeningen hoopten zich op bij de schatbewaarder.

 

Vicenzo's twee zonen, Francesco en Ferdinando waren ook enthousiaste theaterfans en Ferdinando, die in Pisa studeerde, schijnt de activiteiten van de Florentijnse Camerata groep met grote belangstelling te hebben gevolgd. Zou iets dergelijks niet in Mantua mogelijk zijn? Hij en Monteverdi voerden lange discussies en het leek de natuurlijkste zaak van de wereld om Orfeo tot onderwerp te kiezen. Een van de hovelingen, A. Striggio jr. (wiens vader een gevierd musicus was aan het hof in Mantua), fatsoeneerde de tekst en honderd jaar na de dood van Andrea Mantegna in 1506 werd het waarschijnlijk op één na belangrijkste kunst­werk in de geschiedenis van Mantua geboren.

 

Monteverdi's Favola d'Orfeo, die natuurlijk veel van zijn fysieke bestaan te danken had aan de inspanningen van de Florentijnse Camerata, stond natuurlijk mijlen ver af van de eerdere muziek van Peri en Caccini. Toen de pakkende eerste trompet toccata, waarmee Orfeo begint voor het eerst in Mantua klonk op 22 februari 1607, wisten de door erfprins Francesco aangevoerde cognoscenti, dat ze getuige waren van een heel nieuw soort opera. In plaats van Peri's iele begeleiding door klavecimbel en twee of drie strijkers zat daar een machtig orkest van zo'n veertig leden; koren streelden het oor, balletten het oog. Florentijns recitatief, Gabrieli-achtige intermedia voor blazers, zangerige ariosi en madrigaalachtige koorteksten volgden elkaar met adembenemende virtuositeit op.

 

Orfeo is echt de eerste opera in termen van praktisch muziek maken... een compleet beeld van geluid, een muzikale kosmos die als een Januskop zowel naar het verleden als naar de toekomst van de lijn Gluck-Wagner met zijn 'geboorte van het drama uit de geest van de muziek' kijkt.", schreef de Monteverdi specialist Hans Redlich.

 

Het hof in Mantua wilde het succes van Orfeo laten volgen door een hele reeks opera's en hoewel Monteverdi een volledige ineenstorting nabij was (zijn vrouw was zes maanden na de triomf van Orfeo overleden) toog de vermoeide, oude man aan het werk. Toen zijn volgende opera l'Ariana 28 mei 1608 in Mantua in première ging, was het publiek tot tranen geroerd tijdens het beroemde "Lamento". Monteverdi zelf noemde deze klacht "la più essenziale parte dell'opera", maar het gelukkige feit, dat juist dit deel overleefde doet niets af aan het tragische feit, dat de rest van het werk onherroepelijk is verloren.

 

Naarmate de volgende jaren kwamen en gingen begon het hof van Mantua steeds verder in de schuld te komen jegens Monteverdi. Terwijl de hertog onbeperkt geld spendeerde aan zijn maîtresses, beschikte hij blijkbaar niet over de fondsen om zijn musici te honoreren. Claudio's vader schreef zelfs de al eerder genoemde brief aan hertogin Eleonora in de hoop op haar tussenkomst. Het is een trotse brief en een smet op de naam Gonzaga. Hij begint: "Doorluch­tige Vrouwe, mijn zoon, Claudio Monteverdi, kwam onmiddellijk na de trouwplechtigheden in een heel slechte gezondheidstoestand naar Cremona; hij had schulden en was armzalig gekleed..."

 

Temidden van de financiële misère van de eenzame weduwnaar begon de componist in 1610 één van zijn mooiste en ontroerendste werken te schrijven: de Vespero della Beata Vergine. Het is haast niet te verklaren, dat hij in die periode een muziektaal kon spreken, zoals hij in de Sonata sopra Sancta Maria doet, een dusdanig pure, van innerlijke rust vervulde taal. In ogenblikken als het grootse Magnificat septem vocibus et sex instrumentalis, waar de striemende mooie gregoriaanse melodie door en boven een rijk orkestraal tapijt zweeft, leverde Monteverdi zijn patroon een monument, dat aanzienlijk groter was dan hij eigenlijk verdiende.

 

Daarna volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. De hertogin stierf onverwacht in september 1611 en werd in februari van het volgende jaar opgevolgd door de erfhertog. Francesco IV - die had meegeholpen om Orfeo te scheppen - besteeg de Gonzaga-troon. Nauwelijks zes weken nadat hij heerser van Mantua was geworden, toonde hij zijn dankbaarheid jegens de maestro di capella door hem uit hertogelijke dienst te ontslaan. Monteverdi verliet Mantua een maand later met de som van vijfentwintig scudi als beloning voor eenentwintig jaar trouwe dienst aan het illustere en nobele huis Gonzaga.

 

Dat is het eind van het verhaal, maar er is nog een nare epiloog. Francesco stierf Kerstmis 1612 aan de waterpokken en werd door zijn broer Ferdinando opgevolgd. Gedurende een paar jaar beleefde het wankelende Gonzaga hof een vredige Indian Summer totdat de storm losbarstte.

 

In 1626 overleed Ferdinando en Vicenzo II, de jongste zoon van Monteverdi's voormalige broodheer en de laatste manlijke nakomeling volgde hem ook alweer met Kerstmis in 1627 in het graf. Tijdens het daarop volgende interregnum vochten de grote naties om de Gonzaga-troon en brak de Mantuaanse successie-oorlog uit. Het Oostenrijkse leger belegerde de stad en op 18 juli 1630 werd de stad ingenomen. De nachtmerrie voor de stedelingen duurde een week. Er werd gebrandsticht, geplunderd, verkracht en gemoord. Een groot deel van Mantua werd in de as gelegd en honderden kunstwerken, waaronder Monteverdi's manuscripten, die daar waren achtergelaten, gingen voor altijd verloren.

 

Terwijl de rook de oude torens van Mantua nog aan het oog onttrok, naderde nog een andere ramp: in het kielzog van de soldaten arriveerde de zwarte dood, die zich snel over Noord Italië uitbreidde en nog eens tienduizenden mensen doodde.

 

Dertien jaar na de plundering van Mantua en dertig jaar nadat hij aan het hof zijn ontslag had gekregen, besloot Monteverdi, de gewaardeerde kapelmeester van de San Marco in Venetië en inmiddels in priesterlijk gewaad, om naar Mantua terug te keren. Hij was intussen bijna tachtig. Wat hij zag waren de nog zwartgeblakerde ruïnes, waarin zoveel van zijn meesterwer­ken verloren waren gegaan, het was ook het halflege hertogelijke Reggio, waar hij om zijn salaris had gesmeekt en de moerasachtige vlakte, die de langzame dood had betekend voor zijn vrouw.

 

Claudio was een heel oude man en door priester te worden had hij wereldse dingen afgezwo­ren, maar mogelijk herinnerde hij zich vaag met de schemerige mildheid van een tachtigjarige de geweldige eerste opvoering van de Favola d'Orfeo op die bijzondere avond toen de loop van de Westerse muziek een andere, nieuwe wending kreeg.

 

 

 

DISCOGRAFIE

 

Madrigalen. Emma Kirkby, Ian Partridge, David Thomas en Parley of Instruments. Hyperion CDA 66021.

 

Motetten. Brigitte Lesne, Gérard Lesne, Josep Benet, Josep Cabré, Il seminario musicale en Tragicomedia. Virgin 759.602-2.

 

1e  en 7e Boek Madrigalen; Tempro la cetra; Tirsi e Clori. Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Virgin 545.143-2.

 

2e Boek Madrigalen. Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Alessandro. Opus 111 OPS 30-111.

 

3e Boek Madrigalen. Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Virgin 759.283-2.

 

4e Boek Madrigalen. Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Oiseau Lyre 414.148-2.

 

5e Boek Madrigalen. Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Alessandro. Opus 111 OPS 30-166.

 

6e Boek Madrigalen. Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Virgin 791.154-2

 

Ged. uit het 8e boek Madrigalen: Volgendo il ciel; Combattimento di Tancredi e Clorinda; Il ballo dell'ingrate. Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Virgin 260.575-2

 

Madrigali guerrieri et amorosi (uit boek 8). Sheila Armstrong, Heather Harper, Lilian Watson, Robert Tear e.a. met leden van het Glyndebourne koor en Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Philips 422.503-2 (2 cd's).

 

Madrigali erotici. Emma Kirkby, Judith Nelson, Poppi Holden e.a. met het Consort of Musicke o.l.v. Anthony Rooley. Oiseau Lyre 421.480-2.

 

Il ballo dell’ingrate; Il combattimento di Tancredi e Clorinda; Tirsi e Clori. Agnès Mellon,   Guillemette Laurens, Doris Reinhardt, Jill Feldman en Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMT 1901108.

 

Vespro della Beata Vergine. Ann Monoyos, Marinella Pennicchi, Michael Chance, Mark Tucker, Christopher Robson,Sandro Naglia, Bryn Terfel, Alistair Miles, het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 429.565-2 (2 cd's).

 

Vespro della Beata Vergine. Emma Lirkby, Nigel Rogers, David Thomas, het Taverner Consort, -Choir and -Players o.l.v. Andrew Parrott. EMI 747.078-2 (2 cd’s).

 

l'Incoronazione di Poppea. Sylvia McNair, Anne Sofie von Otter, Dana Hanchard, Michael Chance, Francesco Ellero d’Artegna met de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 447.088-2 (3 cd’s).

 

l'Incoronazione di Poppea; l'Orfeo, Il ritorno d'Ulisse in patria. Rachel Yakar, EricTappy, Paul Esswood, Matti Salminen, Janet Perry, Philippe Huttenlocher, Werner Hollweg, Francesco Araiza e.a. met het ensemble van de Opera te Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-42739-2 (6 cd's).

 

l'Orfeo. Anthony Rolfe-Johnson, Julianne Baird, Nancy Argenta, Lynne Dawson, Anne Sofie von Otter, Mary Nichols e.a. met het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 419.250-2 (2 cd's).

 

l’Orfeo. John Mark Ainsley, Julia Gooding, Catherine Bott, Tessa Bonner, Michael George, Simon Grant met het New London Consort o.l.v. Pickett. Oiseau Lyre 433.545-2 (2 cd’s).

 

Lamento d'Arianna, Lettera amorosa; Con che soavità; gedeelten Orfeo en Poppea. Cathy Berberian met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-43441-2.

 

Il retorno d’Ulisse in patria. Christoph Prégardien, Bernarda Fink,  Högeman, Hunt, Visse, Tucker, David Thomas en Concerto vocale Gent o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1427/9 (3 cd’s).