Componisten portretten

RAMEAU

 

RAMEAU JEAN-PHILIPPE (1683 – 1764): PARIJSE CULTFIGUUR

 

 

 

Rameau bereikte zijn faam als componist pas betrekkelijk laat in zijn loopbaan. In 1733, toen hij al vijftig was, veroorzaakte zijn eerste opera Hyppolyte et Aricie een storm van controverses omdat hij het had gewaagd het Franse operamodel dat door Lully zo’n vijftig jaar eerder was gevestigd uit te dagen. De première veroorzaakte enerzijds bewondering, opwinding, maar aan de andere kant ook verwondering en zelfs afkeer. In feite claimde de componist zelf dat hij een volgeling van Lully was, maar zijn muziek is veel dynamischer en in harmonisch opzicht avontuurlijker. Eigenschappen die zijn tegenstanders en critici verwierpen omdat ze dat te geforceerd en onnatuurlijk vonden.

 

Het duurde lang voordat Rameau succes oogstte. Dat kwam deels doordat hij zijn eerste veertig levensjaren van zijn leven in betrekkelijke onbekendheid in de provincie had doorgebracht en deels ook doordat hij vooral en zelfs bijna uitsluitend naam had gemaakt als muziektheoreticus, een bezigheid die geacht werd niet samen te kunnen gaan met het echte componeren. Maar Rameau zelf hechtte er juist veel waarde aan.

 

Ondanks zijn academische achtergrond klinkt zijn muziek bepaald niet intellectueel. Integendeel: hij bezit de charme en bevalligheid van een Couperin, maar dan met meer ruggengraat, felheid en vinnigheid.

 

Rameau werd als zevende van elf kinderen geboren in Dijon. Hij bezocht daar een Jezuïetenschool en zijn vader die organist was van de Notre Dame kathedraal in Dijon gaf hem zijn eerste muziekonderricht; gedurende korte tijd studeerde hij ook muziek in Italië. In 1702 werd hij benoemd als maître de musique aan de kathedraal in Avignon, daarna volgden nog enige orgelbenoemingen elders en in 1709 volgde Jean-Phillipe zijn vader in Dijon op. Het eerste deel van zijn loopbaan bracht hij goeddeels door als organist in een reeks andere Franse kathedralen, onder meer in Clermont-Ferrand waar hij in 1722 zijn nogal controversieel gevonden Traité de l’harmonie publiceerde. Daarin analyseerde hij de oorsprong van de harmonie, de relatie van de bas tot de harmonie en de relaties tussen de akkoorden onderling. Maar die studie maakte hem wel bekend. Als componist was hij toen hooguit bekend als klavecimbelcomponist.

 

In 1723 toog hij naar Parijs, maar had weinig succes met zijn luchtige theaterwerken en het geven van klavecimbellessen. Dat duurde totdat hij werd opgemerkt door een van de grootste mecenassen ter plaatse, de financier La Riche de la Pouplinière. Dat was een van de rijkste mensen in Frankrijk en hij besteedde vrijgevig veel geld aan kunst. Een van zijn onderkomens was een kasteel in Passy bij Parijs waar hij er een privé orkestje met veertien musici op nahield dat regelmatig concerteerde en muzikale feesten verzorgde. In 1730 verscheen een tweede bundel klavecimbelwerken van hem.

 

Rameau werd in 1731 leider van dat ensemble en bleef dat tot 1753. La Pouplinière was degene die Rameau de contacten en het geld bezorgde voor zijn latere bloeiende operapraktijk. Enige tientallen jaren waren genoeg om Rameau een nieuwe status als vernieuwer te verlenen. Hij werd toen gevierd als iemand die zorgde voor het allerbeste in de Franse operatraditie in de strijd die werd gevoerd na de opvoering van Pergolesi’s La serva padrona in 1752.

 

Hoewel hij wat kerkmuziek en cantates had geschreven, lag Rameau’s grote ambitie altijd op het terrein van de opera. Midden jaren 1740 begon de stroom werken op dit gebied met La princesse de Navarre en de komedie Platée  (beide 1745) en vervolgens ging de productie op volle toeren draaien. Al die werken waren hetzij in de vorm van een tragédie en musique zoals Dardanus (1744), Castor et Pollux (1754) en Zoroastre (1756), hetzij als opéra ballet of ballet héroique zoals Les fêtes d’Hébé (1739), Le temple de la gloire (1745) en Les Indes galantes (1761). Verder was daar bijvoorbeeld nog de pastorale-héroique in de gedaante van Naïs (1749) en de comédie-lyrique zoals Platée (1745) en het comédie-ballet met Les paladins (1760) als voorbeeld. In menig opzicht anticipeerde hij op Glucks operakunst en diens hervormingen.

 

De (opera)balletten van Rameau wemelen van de originele, prachtige en vaak bijzonder georkestreerde dansen, ook zijn klavecimbelwerken getuigen van de nodige originaliteit en afwisseling.

 

De operaproductie stagneerde in latere jaren geleidelijk omdat Rameau verwikkeld raakte in discussies met Rousseau, Grimm, en zelfs voormalige medestanders zoals Diderot en d’Alembert. Bij zijn dood was Rameau een vrijwel alom gerespecteerd en bewonderd man hoewel hij zich tamelijk asociaal gedragen had en zich erg hebzuchtig gedroeg.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Ouvertures. Les talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Oiseau Lyre 455.293-2. 1996

 

Suites Anacréon en Daphnis et Eglé. Capella Savaria o.l.v. Mary Térey-Smith. Naxos 8.553746. 1995

 

Suites uit Les Boréades; Castor et Pollux en Dardanus. Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 475.622-5 (2 cd’s). 19995/6

 

Suites uit Les fêtes d’Hébé en Acante et Céphise. Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921103. 1996/7

 

Suites uit Naïs en Zoroastre. Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921106. 1998

 

6 Concerts en sextuor. Les talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Oiseau Lyre 467.699-2. 2001

 

Pièces de clavecin (compleet). Christophe Rousset. Oiseau Lyre 425.886-2 (2 cd’s). 1989

 

Pièces de clavecin (gedeelten). Sophie Yates. Chandos CHAN 0659. 1999

 

3 Motetten. Sophie Daneman, Noémi Rime, Paul Agnew, Nicolas Rivenq en Nicolas Cavallier met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 4509-96967-2. 1994

 

Anacréon; Le berger fidèle. Véronique Gens e.a. met Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 449.211-2. 1995

 

Les Boréades. Jennifer Smith, Anne-Marie Rodde, Philip Langridge e.a. met het Monteverdi koor en de English baroque soloistst o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato 2292-45572-2 (3 cd’s). 1984

 

Castor et Pollux. Howard Crook, Jérôme  Corréas,  Agnès Mellon, Véronique Gens, René Schirrer, Sandrine Piau e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90. 1435/7 (3 cd’s). 1992

 

Dardanus. John Mark Ainsley, Véronique Gens, Mireille Delunsch, Françoise Masset, Magdalena Kožena e.a. met Les musiciens du Louvre en koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 463.476-2 (2 cd’s). 1998

 

Les fêtes d’Hébé. Sophie Daneman, Gaëlle Méchaly, Paul Agnew, Sarah Connolly, Jean-Paul Fouchécourt e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 3984-21064-2 (2 cd’s). 1997

 

Hippolyte et Aricie. Mark Padmore, Anne-Marie Panzarella, Lorraine Hunt, Laurent Naouri, Eirian James e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-15517-2 (3 cd’s). 1996

 

Opéra ballets: Les Indes galantes; Le Turc généreux; Les Incas du Pérou; Les fleurs; Les sauvages. Claron MacFadden, Isabelle Poulenard, Nicolas Rivenq, Howard Crook, Sandrine Piau, Jérôme Corréas e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.1367/9 (3 cd’s). 1990

 

Zoroastre. Mark Padmore, Nathan Berg, Gaëlle Mechaly, Anna Maria Panzarella e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0927-43182-2 (3 cd’s). 2002