Componisten portretten

REGER

 

REGER, MAX (1873 – 1916): VEELZIJDIGE VEELSCHRIJVER

 

 

 

Max Reger was de centrale figuur van de ‘Terug naar Bach” beweging en hij besteedde veel tijd en aandacht aan de promotie en herinterpretatie van Bachs muziek, maar ook aan die van tijdgenoten uit de Barok. Zijn neoclassicisme was echter niet eenvoudig een kwestie van een volledig streven naar herstel van de oude condities zoals bij de authenticiteitsbeweging die pas zestij jaar later echt op gang kwam, maar zijn uitgangspunt was net als bij zijn Italiaans/Duitse equivalent Ferruccio Busoni van nostalgieke aard.

 

Reger mag dan Wagner hebben afgedaan als “geperverteerde onzin”, hij groeide wel in diens schaduw op en bleef zelf in wezen een romanticus, maar dan wel een romanticus die zijn kracht ontleende aan de grote traditie van Bach, Beethoven en Brahms.

 

Regers toewijding aan de zware, typisch Duitse polyfonie leidde ertoe dat hij wel ‘de tweede Bach’ werd genoemd, een bijnaam die wel enigszins was gerechtvaardigd in zoverre die sloeg op zijn orgelwerken, een terrein waarop Bachs invloed vrijwel onvermijdelijk was. Net als Hindemith en Milhaud was Reger productiever dan goed voor hem was. Hij schreef met het grootste gemak muziek in allerlei genres en het valt vaak moeilijk om het echt geïnspireerde te onderscheiden van het zuiver bekwame.

 

Er schuilt ook veel waarheid in de vaststelling dat Reger een humorloze academicus was. Niet zo verwonderlijk misschien, want hij sleet zijn jaren plichtmatig als leraar in Wiesbaden, München en tenslotte Leipzig. Daarmee is hij als ‘Wilhelminisch’ componist min of meer veroordeeld, maar hij was natuurlijk niet uitsluitend geobsedeerd door fuga’s en hij kon misschien verrassend genoeg heel verschillende en vaak verrassende vermommingen aannemen. Met name zijn late orkestwerken zijn de moeite van een nadere kennismaking waard vanwege de manier waarop ze klassieke structuren in een rijk, bijna Wagneriaans aandoend gewaad kleden.

 

Regers mooist muziek is te vinden in de Vier symfonische gedichten naar Böcklin uit 1913. Het zijn mooi geconstrueerde werken waarin de componist tot op zekere hoogte verraad pleegt aan zijn eigen principes. De duidelijkste invloed komt van de onklassieke Debussy en wordt duidelijk in de heldere harmonieën en de invloed van Richard Strauss, een ander zwart schaap in de opvattingen van de componist, is in de melodieën te herkennen. Bovendien gaat het hier overduidelijk om illustratieve muziek en Reger proclameerde altijd de suprematie van absolute muziek.

 

Zijn inspiratie ontleent hij in dit geval aan schilderijen van de Zwitserse schilder Arnold Böcklin wiens symbolistische werk vaak landschappen vertoont die worden bewoond door mythologische figuren. Regers uitbeelding van deze schilderijen is een kernachtigachtige, evocatieve interpretatie daarvan. Meteen al de viool die een heremiet personifieert in het eerste beeld laat iets horen van ongesteld verlangen en onderdrukte wanhoop, maar het mooist is de indringende visie van Dodeneiland – net als het gelijknamige symfonisch gedicht van Rachmaninov; de verlatenheid van dit beeld is vertaald in een rijke, romantische klank en de rust die het slot uitstraalt, is heel bijzonder. Een fel contrast hiermee vormt de rumoerige muziek uit het bacchanaal waarmee de reeks eindigt.

 

Op een minder emotionele manier zijn ook de variatiereeksen die Reger schreef over thema’s van Mozart, Beethoven en Hiller heel genietbaar. Het eerste deel van Mozarts Pianosonate nr. 11 in A KV 331 vormt het uitgangspunt van Regers bekendste en populairste orkestwerk: de Variaties en fuga over een thema van Mozart uit 1914. Bij de Hiller variaties richt de waardering zich meer op de indrukwekkende technische prestatie, de vindingrijkheid en de fraaie orkestratie dan op de verwerking van het thema als zodanig. De drie groepen herinneren enigszins aan Brahms’ Haydnvariaties, maar dan nu gebroken via een laat romantisch prisma. Pas in de afsluitende fuga’s is de academische componist weer volledig herkenbaar.

 

Bij Regers vele kamermuziekwerken vraagt vooral het mooie klarinetkwintet de aandacht, net als zijn pianotrio’s en wat van zijn piano- en orgelwerken.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Vier symfonische gedichten naar Arnold Böcklin. Concertgebouworkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8794. 1989

 

Eine Lustspielouvertüre; Sinfonische Rhapsodie; Suite in a; Scherzino in C. Marie Luise Neunecker en Walter Forchert met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Horst Stein. Koch Schwann 31498-2. 1994

 

Serenade in G; Suite im alten Stil. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Horst Stein. Koch Schwann 315662. 1993

 

Variaties en fuga over een thema van Mozart; Hillervariaties. Nieuw Zeeland symfonie orkest o.l.v. Franz Paul Decker. Naxos 8.553079.

 

Klarinetkwintet; Strijkkwartet in Es. Karl Leister met het Vogler kwartet. Nimbus NI 5644. 1999

 

2 Pianotrio’s. Gunter Teuffel met het Parnassus trio. MDG MDG 303.0751-2. 1997

 

Vioolsolowerken. Mateja Marinkovic. ASV CDDCA 876. 1993

 

Pianowerken. Jean Martin. Naxos 8.550932. 1994

 

Orgelwerken. Franz Hauk. Guild GMCD 7192. 1996

 

Koorwerken. Koor van de Deense nationale omroep o.l.v. Stefan Parkman. Chandos CHAN 9298. 1993/4