Componisten portretten

SAARIAHO

SAARIAHO, KAIJA (1954 -   ):  DE GEBOREN BUITENSTAANDER

 

Tijdens het Holland Festival 2005 werd in het zojuist geopende Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam de eerste opera van de Finse componiste Kaija Saariaho (geb. 1952) opgevoerd door het ensemble van Finse Nationale Opera o.l.v. Susanna Mälkki en in de regie van Pierre Audi. De in Parijs wonende componiste is getrouwd met haar Franse vakgenoot Jean-Baptiste Barrière; ze studeerde in Helsinki bij Paavo Heininen en in Freiburg bij Klaus Huber en Brian Ferneyhough.

 

Wie is deze Finse en wat valt er van haar nog meer te beluisteren?

Het werk van Saariaho biedt een haast tantaliserende blik op wat de klassieke muziek van de eenentwintigste eeuw zou kunnen worden. Meer dan welke componist van haar generatie heeft ze elektronische- en door de computer gegenereerde klanken tot een constante ingrediënt van haar muziek gemaakt terwijl ze daarnaast een compositiemethode ontwikkelde waarin de wetenschappelijke analyse van instrumentale klanken en timbres een hoofdrol speelt.

Maar wat minstens zo belangrijk is haar werk, is dat ze steeds in staat is gebleken om de laboratoriumoorsprong van haar werk te overstijgen en zo muzikale werelden te scheppen die niet slechts van een verrassende eigenaardigheid en oorspronkelijkheid zijn, maar ook van een enorme weelderigheid en schoonheid.

Hoewel ze oorspronkelijk dus Finse is, bracht Saariaho gedurende haar professionele leven de meeste tijd – sinds 1982 in Parijs door waar ze nauw verbonden was aan het IRCAM, het in 1977 door Pierre Boulez gestichte muzikale onderzoekcentrum in de gewelven van het Centre Pompidou. Een door de Franse staat gestichte instelling met het doel een fundament te leggen voor de muziek van de toekomst door musici en wetenschappers samen te brengen met het doel om nieuwe geluiden te maken met behulp van allerlei elektronica en nieuwe instrumentale technieken.

De resultaten van Saariaho’s onderzoek in dat centrum kunnen het duidelijkst worden beluisterd in de buitengewone klankwerelden die ze oproept met  myriaden aan nieuwe manieren om te strijken, te blazen, te tokkelen en te slaan. Zo ontlokt ze verbluffend merkwaardige nieuwe geluiden aan bekende instrumenten; geluiden die vervolgens nog verder worden verrijkt via elektronische gedaanteverwisselingen.

Zo is bijvoorbeeld Amers voor cello en ensemble (1992) een frappant voorbeeld van Saariaho’s stijl in optima forma. Een exuberant stuk waarin een barrage van onorthodoxe uitvoeringstechnieken in combinatie met een speciale door het IRCAM ontworpen microfoon die het geluid van de vier snaren van de cello elk afzonderlijk versterkt en elektronisch verwerkt tijdens de uitvoering.

Ook Lichtbogen (1986) voor cello en elektronica is zo’n bijzonder werk, gebaseerd op een fluittoon op de cello die met iets meer druk van de stok overgaat in gekraak. Na computeranalyse verdeelde ze het resultaat over negen instrumenten en elektronica.

Het is niet alleen het klankoppervlak van Saariaho’s werken dat heel nieuw en overtuigend aandoet, het zijn ook de structuren die heel bijzonder zijn. Veel van haar werken zijn formeel gebaseerd op natuur fenomenen en – vormen: kristallen, spiralen, waterlelies, het Noorderlicht – om slechts een paar voorbeelden te geven van haar inspiratiebronnen die even aangenaam zijn in esthetisch opzicht als dat ze complex zijn.

Het aantal orkestwerken van de componiste is (nog) vrij beperkt, maar ze behoren wel tot het beste deel van haar oeuvre. Neem het vrij vroeg ontstane Verblendungen (1982) als voorbeeld van haar muziek in zijn meest directe vorm die een traject volgt van lawaaierige intensiteit naar de grenzen van hoorbaarheid als de vette akkoorden uit het begin in de loop van het werk geleidelijk vervluchtigen als gaswolken.

Complexer, maar in muzikaal opzicht nog pakkender als fijnzinnige exploratie van hetzelfde thema is Du cristal.... à la fumée (1989/90), een soort apotheose van Saariaho’s strategie om tegengestelde sonoriteiten in nieuwe om te zetten door de verzadigde klankmassa’s van het begin geleidelijk te laten verdampen tot een vage rook aan het slot.

Ze is ook een componiste voor wie het gesproken of gezongen woord een centrale rol vervult zoals in haar vocale werken, maar eveneens in haar ‘instrumentale’ stukken, waarin de uitvoerenden dikwijls wordt gevraagd om fragmenten tekst of gedicht te reciteren tijdens de vertolking. Met name in het strijkkwartet Nymphea (1987) waarin de gefluisterde uitingen van de vier instrumentalisten een secundaire laag van poëtische fragmenten aan de muziek toevoegen wat een droomachtig commentaar lijkt te zijn op die muziek zelf.

In Nymphea vervagen de scheidslijnen tussen akoestiek en elektronica, tussen abstract en programmatisch, tussen vocaal en instrumentaal heel erg. Het in wezen heel traditionele muzikale kwartetgenre verandert in een soort muziektheater waarbij de gespeelde noten en hun elektronisch opgewekte echo’s voortdurend worden geïnterpuncteerd met gefluisterde fragmenten uit een gedicht van Arseny Tarkovsky waarin de uitvoerenden wordt gevraagd te reciteren tijdens het spelen. Het is tevens een mooi voorbeeld van Saariaho’s muziek op zijn extravagantst en meest fantastisch; zo ongeveer ieder type van strijkersklank en klankweefsel – van raspende geluiden van de strijkstok op de snaren tot de fluweligste harmonieën – gebundeld in een verdroomde opeenvolging van episoden.

Saariaho’s fascinatie om de details van instrumentale effecten te ontleden en te onderzoeken bracht niet erg verrassend met zich mee dat het merendeel van haar werken is geschreven voor kleinschalige instrumentale en vocale ensembles, zonder of – karakteristieker – met elektronica.

Veel van haar werken verlenen een prominente rol aan fluit en cello, twee instrumenten waarnaar ze regelmatig teruggrijpt, zoals in NoaNoa (1991) voor fluitsolo en elektronica. Hier worden de noten van de ‘live’ fluit en de gesproken en gezongen tussenwerpsels van de fluitist vermenigvuldigd in een elektronische spiegelzaal, terwijl in Près voor cellosolo en elektronica (1992) de stem van het instrument is ingebed in een magisch schemerduister van elektronisch geluid.

Ter illustratie van wat de stem die immers altijd een grote rol heeft gespeeld voor de Finse ook nog vermag, is het goed te wijzen op haar nauw aan de opera L’amour de loin (1999) verwante werk Lonh (1996) voor stem en elektronica. Juist dit werk vormt een goede introductie tot haar poëtische en muzikale wereld. Het is bovendien een van haar toegankelijkste stukken, deze quasi middeleeuwse vocale toonzetting van een troubadoursgedicht dat is gesuperponeerd op een ietwat bizar klingelend elektronisch ‘soundscape’. Het is meteen een goed voorbeeld van Saariaho’s recente en betrekkelijk simpele stijl, waarmee ze een effect bereikt dat gelijktijdig op een merkwaardige manier vertrouwd is, maar ook verontrustend vreemd.

L’amour de loin is een werk op basis van het leven van de twaalfde eeuwse Provençaalse troubadoor Jaufré Rudel die als musicus/dichter een imaginaire verre geliefde bezingt die bepaald niet denkbeeldig is. Een pelgrim biecht hem op dat zij Clémence heet en gravin van Tripolis aan de Libanese kust is. De troubadour reist daarheen, treft haar en sterft gelukzalig in haar armen. Als librettoschrijver fungeerde de Libanees-Franse schrijver Amin Malouf en bij de wereldpremière in Salzburg in 2000 voerde Peter Sellars de regie.

Meer van haar vocale muziek is gebundeld op een Ondine cd onder de titel From the grammar of dreams. Werken uit de periode van 1980 tot 1997, zoals You went, flew, een intieme toonzetting van een karig maar beeldend gedicht waarin de golvende vocale lijn wordt aangescherpt door een ingehouden pianobegeleiding. Prélude-Confession-Postlude gaat op heel directe manier in op kwesties van engagement met een bijzondere partij voor prepared piano. De twee vormen van The tempest geven blijk van een dramatischer expressie: Miranda’s lament wikkelt de klaaglijke vocale melodielijn rond een divers ensemble, terwijl Caliban’s dream bijna tastbaar de geluiden oproept die uit het domein tussen slaap en ontwaken heersen.

From the grammar of dreams is het extreemste stuk waarin twee op onderlinge afstand geplaatste sopranen Sylvia Plaths gekwelde zielenroerselen uitroepen en ontleden. Met name de teer verwoven melodielijnen uit het derde deeltje zijn heel treffend. Slechts via de titel verwant, is Grammaire de rêves ook een mengeling van droom en werkelijkheid met een commentaar dat een claustrofobische inslag heeft. Een stuk aantrekkelijker is dan weer Farewell, een ontwikkeling vanuit een klankmatige onomatopee naar een duidelijke verbale beschrijving, ondersteund door een heel evocatieve instrumentale begeleiding. De resterende items zijn miniaturen van hoge orde. Il pleut behandelt Apollinaire’s ontwijkende melancholie met een bezwerende eenvoud die aan kracht wint dankzij de treffende dalende harpfrasen. Die Aussicht is op basis van een laat gedicht van Hölderlin met een nogal naïef mystieke inslag, maar bevat prachtige afsluitende maten.

De laatste jaren is Saariaho zoals gezegd grootschaliger, langere werken gaan schrijven. Haar met een prijs van twee ton in dollars door de Amerikaanse Grawemeyer Foundation bekroonde opera L’amour de loin is daar een sprekend voorbeeld van. Voor velen is dat haar beste werk tot nu toe. Het geldt verder bijvoorbeeld ook voor haar vioolconcert Graal théâtre (1994). Inmiddels werkt ze aan een nieuwe opera, Adriana mater over moederliefde en geweld, ook weer op libretto van Amin Malouf. Ditmaal geen liefde op afstand maar haat van nabij. Het werk moet volgend jaar, opnieuw in de regie van Sellars, in Parijs in première gaan.

Aan erkenning heeft het de Finse trouwens nooit ontbroken. Tot haar trofeeën behoren de Zweedse Rolf Schock prijs, de Prix Ars Electronica (Oostenrijk).

 

Discografie

Du cristal... à la fumée; Nymphea. Petri Alanko, Anssi Karttunen, Kronos kwartet c.q. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Ondine ODE 804-2.

Graal théâtre; Lichtbogen; Solar. John Storgards met het Avanti kamerorkest o.l.v. Hannu Lintu. Ondine ODE 997-2.

Graal théâtre; Amers; Château de l’âme. Gidon Kremer, Anssi Karttunen, Dawn Upshaw met het BBC symfonie orkest c.q. het Avanti kamerorkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony 60817.

Laconisme de l’aile; Poème de Saint-John Perse, extraits de Oiseaux; L’aile du songe. Camilla Hoitenga en Amin Malouf met het Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Montaigne Naïve MO 782154.

Cendres; Noa Noa, Mirrors (2x); Spins and spells; Monkey fingers, velvet hand; Petals; Laconisme de l’aile; 6 Japanese gardens. Wolpe trio, Thomas Neuhaus en Andreas Boettger. Kairos 0012412 KAI.

Nocturne. Gidon Kremer. Philips 456.016-2.

Adjö. Tuula Marja Tuomela met het Cluster ensemble. Ondine ODE 808-2.

Gedeelten uit het ballet Maa. Diverse uitvoerenden. Ondine ODE 791-2.

You went, flew; Prélude-Confession- Postlude; Miranda’s lament; Caliban’s dream; From the grammar of dreams; Pleut; Farewell; Grammaire des rêves; Aussicht. Anu Komsi, Jouko Laivuori, Petteri Salomaa, Piia Komsi, Reija Bister, Hanna Juutliainen, Timo Korhonen, Riika Rantanen, Heljä Räty, Jukka Rantamäki, Tomas Djupsjöbacka en het Avanti kamerorkest o.l.v. Hannu Lintu. Ondine ODE 958-2. 

Lonh; Près; NoaNoa; Japanese gardens. Dawn Upshaw, Kaija Saariaho, Anssi Karttunen, Camilla Hoitenga en Florent Jodelet. Auvidis MO 782087.

 

Video

L’amour de loin. Gerald Finley, Dawn Upshaw en Monica Groop met koor en orkest van de Finse nationale opera o.l.v. Esa-Pekka Salonen. DG 073-4026 (dvd-v).