Componisten portretten

ULLMANN

ULLMANN, VIKTOR (1898 – 1944): ALLERMINST ONTAARD

 

In 1938 werd min of meer parallel aan de beruchte tentoonstelling van Entartete Kunst (gedegenereerde kunst) in München een andere expositie georganiseerd in Düsseldorf waar het publiek zijn afkeer en haat kwijt kon bij het beluisteren van opnamen van eveneens ontaarde muziek. ‘Ontaard’ betekende in dit geval alles dat ook maar in de verte te maken had met avant-garde, jazz, negermuziek, maar vooral met alles wat door Joden was geschreven en uitgevoerd. Op de zwarte lijst stonden niet alleen componisten uit het verleden als Mendelssohn en Mahler, maar ook tijdgenoten als Schönberg, Weill, Zemlinsky en Hindemith die het onheil zagen naderen en tijdig emigreerden. Anderen, meest mindere goden zoals Hans Krása, Gideon Klein, Erwin Schullhof en Viktor Ullmann waren minder gelukkig of hadden domweg die mogelijkheid niet.

Systematisch werd zo een wezenlijk deel van een hele componistengeneratie door de Nazi’s eerst ‘kaltgestellt’ en vervolgens ‘ausradiert’. Pas de afgelopen twintig jaar is men dat verlies gaan beseffen en sinsdien is heel wat muziek herontdekt en weer tot uitvoering gebracht. Als nobel initiatief wijdde Decca zelfs een hele serie cd’s aan Entartete Musik.

Viktor Ullmann werd geboren in een Duitssprekend gezin in Teschen (thans Tecín) aan de Moravisch-Poolse grens, maar hij ontving zijn muzikale opleiding in Wenen waar zich in 1918 vervoegde bij Schönbergs compositieklas. Schönberg, Zemlinsky en Berg behoorden tot zijn vriendenkring en oefenden duidelijke invloed uit op zijn werk, hoewel zijn zeer chromatische muziek de atonaliteit van de Tweede Weense school weerstond en steeds vasthield aan een  krachtig tonaal centrum.

In de jaren twintig vorige eeuw werkt Ullmann als assistent van Zemlinsky in Praag, daarna vervulde hij functies in Aussig en Zürich voordat hij zijn muzikale loopbaan opgaf en een baan nam als boekhandelaar van de Antroposofen in Stuttgart en zich wijdde aan het propageren van Rudolf Steiners gedachtegoed. Toen Hitler aan de macht kwam moest hij gedwongen terug naar Praag, maar dat was slechts een tijdelijke vluchtplaats.

Toen de Duitse bezetting van Praag eenmaal een feit was, schijnt hij getracht te hebben te vluchten, maar toen dat mislukte werd hij naar het Joodse getto in Terezin (ook bekend als Theresienstadt) gestuurd. Bij zijn aankomst daar werd hij niet ingedeeld bij de gangbare werkploegen, maar werd hem gevraagd concerten en andere muzikale activiteiten te organiseren. Hij schreef recensies en vormde een ensemble om uitvoeringen te geven van werk van andere gevangenen in Terezin, zoals Gideon Klein, Hans Krása, Pavel Haas en ook van hemzelf. Ook Mahler, Schönberg en Zemlinsky verschenen op de programma’s.

Gedurende zijn twee jaar in Terezin was Ullmann als componist vruchtbaarder dan ooit. Hij schreef onder meer drie pianosonates, het prachtige derde strijkkwartet, verschillende liederen en zijn opmerkelijkste werk, de satirische opera Der Kaiser von Atlantis oder die Tod-Verweigerung die in grote lijnen al uit 1934 dateert. In oktober 1944, niet lang nadat de première van die opera door de SS was verboden, werd Ullmann samen met de meeste andere componisten en musici op transport naar Auschwitz gesteld waar zij allen al snel eindigden in de gaskamers.

Ullmann schreef een aantal indrukwekkende orkestwerken geruime tijd vòòr de Tweede Wereldoorlog. Daaronder de strenge Variaties en dubbelfuga op een pianostuk van Schönberg uit 1934 en het pittige, lyrische pianoconcert (1939). Maar net zoals op operagebied ontstond onder moeilijke omstandigheden zijn beste werk in Terezin. Het manuscript van zijn zevende pianosonate uit1944 die pas een paar weken voordat hij naar Auschwitz werd gedeporteerd was voltooid, was voorzien van noten en aantekeningen voor een nadere orkestratie tot symfonie.

De Duitse componist Bernhard Wulff nam in 1989 die taak op zich en de daaruit voortgekomen symfonie in D is in wezen een opsomming van Ullmanns moeilijke, korte loopbaan. Het werk bevat een citaat uit Der Sturz des Antichrist, een wals uit Heubergers operette Der Opernball en eindigt met de indrukwekkende Variaties en fuga over een Hebreeuws volkslied. De bron van dit veerkrachtige slotdeel is een Zionistisch lied dat vertrouwd moet zijn geweest voor veel gevangenen in Terezin, maar dat hier is omgezet in een Tsjechische hymne van de Hussieten bij wijze van boodschap over de nationale bevrijding die bij de gevangenen in goede aarde zou zijn gevallen. Helaas kwam het daar dus niet meer van.

Op kamermuziekgebied schreef Ullmann zijn belangrijkste werk eveneens in gevangenschap. Zijn derde strijkkwartet ontstond in januari 1943 en het is onduidelijk of het toen ook werd uitgevoerd. Het werk heeft een prachtig lyrisch, melancholiek begin dat herinnert aan de Weense jaren. In het langzame deel wordt de wereld van Schönberg en Berg betreden met een twaalftoons motief, hoewel steeds en tonale ondergrond is bewaard.

De zeven pianosonates – vier van vòòr zijn gevangenschap, drie van daarna – vergen een meer specialistische belangstelling, maar ook zij verraden een duidelijke eigen Centraal Europese stem en traditie. Deze werken zijn bij eerste kennismaking wat stug, maar geven bij herhaald beluisteren hun geheimen wel prijs.  

In de jaren dertig schreef Ullmann in zijn Praagse tijd twee opera’s: Der Sturz des Antichrist en Der zerbrochene Krug. Laatstgenoemd werk kwam niet tot opvoering omdat de antichrist makkelijk kon worden gezien als een toespeling op Hitler. Ook de Kaiser von Atlantis kwam tijdens Ullmanns leven nooit tot opvoering. Aanvankelijk verliepen de repetities voorspoedig, maar toen de Duitse officieren er een satire in zagen op hun grote leider werd de opvoering afgelast. Het duurde nog tot 1975 voordat die verlate première plaatsvond. Het bleek een krachtig werk te zijn, geschreven in een eclectische stijl waarin ook elementen cabaret, pastiche (er is een gedurfde passage met het Duitse volkslied in mineur), operette en hoogromantiek met een begeleiding waarin ook plaats is voor een saxofoon, een banjo en een trekharmonica.

Het werk gaat over een volslagen gekke, paranoïde keizer die op alle fronten oorlog voert totdat de dood, ‘een ouderwetse vakman op het gebied van sterven’ weigert nog langer door te gaan uit protest tegen de duivelse mechanisatie van het willekeurig doden. Nu de zieken en gewonden zijn veroordeeld tot een leven vol pijn en angst, smeekt de keizer de dood om weer aan de slag te gaan, maar die is daartoe slechts op een voorwaarde bereid: de koning moet toestaan dat hij zijn eerste slachtoffer wordt. De dood van de keizer in de slotscène verwijst naar de nederlagen van de Nazi’s aan het oostelijk en westelijk front.

De dood is muzikaal uitgebeeld met muziek van een haast extatische schoonheid vol rijke harmonieën, dus niet als vreesaanjagende figuur, maar als betrouwbare vriend, genadig en welkom. De ultieme boodschap van het werk is er eentje van hoop, vermengd met berusting wanneer de dood zelf verklaart: “Het is niet de andere kant die we moeten vrezen, maar eerder een wereld die in de donkerste schaduw is gehuld”.

 

Selectieve discografie

Symfonie in D, Pianoconcert, Variaties en dubbelfuga over een pianowerk van Schönberg. Konrad Richter met het Brno filharmonisch orkest o.l.v. Israel Yinon. Bayer BR 100.228. 1992

Der Kaiser von Atlantis 3 Hölderlin liederen. Franz Mazura, Michael Kraus, Walter Berry c.q. Iris Vermillion met het Gewandhausorkest o.l.v. Lothar Zagrosek. Decca 440.854-2. 1998

Strijkkwartet no. 3; Pianosonates no. 5-7. Group of new music c.q. Edith Kraus. Koch 3.7109-2. 1990

Der Sturz des Antichrist. Louis Gentile, Monte Jaffe, Lassi Partanen met het Ensemble van de Opera Bielefeld o.l.v. Rainer Koch. CPO CPO 999.321-2 (2 cd’s). 1995