Componisten portretten

VERDI

VERDI, GIUSEPPE (1813-1901): HONDERD JAAR NA ZIJN DOOD ONVERMINDERD GROOT

 

Giuseppe Fortunio Francesco Verdi stierf in de vroege morgenuren van 27 januari 1901, dus ligt het eeuwfeest van zijn dood inmiddels alweer achter ons. Het was in zoverre een moeilijk te vieren eeuwfeest omdat hij niet uit de vergetelheid hoefde te worden gered. Net als bijvoorbeeld Goethe en Shakespeare in de literatuur, Leonardo en Rembrandt in de beeldende kunst en Bach, Mozart en Beethoven voor hem in de muziekwereld is hij nooit “weggeweest”.

Verdi was misschien wel de veelzijdigste, de meest humane, de meest aardgebonden en duizendpootachtige operacomponist aller tijden die liefst 26 van deze werken op zijn naam bracht. Zelfs grote Verdi liefhebbers kennen hoogstens de helft van deze werken en zijn grote status ontleent de componist aan zijn late werk.

 

Allereerst een korte biografie

Verdi werd 10 oktober 1813 geboren in het kleine dorpje Le Roncole bij Busseto in Parma (dat destijds onder soevereiniteit van Napoleon stond) en meteen de volgende dag gedoopt. Hij stamde uit een sinds 200 jaar in dat dorp levende familie van boeren en kleinhandelaren; zijn vader was eigenaar van een bescheiden winkel. Niettegenstaande de grote armoede waarin het gezin verkeerde, kocht vader Verdi een spinet voor zijn zoon en liet hij zijn kennelijk naar muziek hongerende zoon muziekonderwijs volgen; op zijn negende bespeelde hij al het plaatselijke kerkorgel.

Verdi wat twaalf toen hij leerling werd van Ferdinando Provesi, de toen 55-jarige koorleider en organist van de San Bartolomeo kerk in Busseto. Hij bleef daar gedurende vier jaar en leerde er de grondslagen van het vak als kopiist, orkestrator en continuo speler. Op zijn 16e werd hij als een volwaardig musicus beschouwd. 

Na zijn schoolperiode in Busseto ging Verdi op kosten van zijn plaatsgenoot de koopman Antonio Barezzi naar Milaan, waar hij zijn eerste grote teleurstelling beleefde: op basis van zijn prestaties tot dan toe werd hij niet tot het conservatorium toegelaten. Wel werd hij van 1832 tot 1834 door kapelmeester Vincenze Lavigna verder opgeleid in contrapunt en literatuurstudie van werken uit de late barok en de klassieke periode. In 1836 werd de jonge Verdi Maestro di musica in Busseto. Dat werd een tamelijk teleurstellende ervaring. Dat eerste baantje als organist en dirigent in Busseto bezorgde hem de nodige vijanden. Nadat hij was getrouwd met Barezzi’s dochter en een mislukte operapoging had ondernomen met Rocester toog hij in februari 1839 terug naar Milaan

Zijn eerste opera’s Oberto – een bewerking van Rocester - uit 1839 en Un giorno di regno, zijn eerste opera buffo uit 1840 hadden geen succes. Bovendien sloeg het noodlot toe. In datzelfde 1840 overleden kort na elkaar zijn jonge echtgenote Margherita Barezzi en zijn beide zoontjes.

Verdi had als operacomponist wel het voordeel dat zijn werken meteen op het meest prestigieuze toneel in de Scala werden opgevoerd. Zijn landgenoten Rossini, Donizetti en Bellini hadden altijd met minder beroemde operahuizen genoegen moeten nemen. De positieve ontvangst van Oberto was aanleiding genoeg voor de impresario van La Scala, Bartolomeo Merelli, om drie nieuwe opera’s bij Verdi te bestellen.

 

Overbelichting in herdenkingsjaren

Herdenkingsjaren zoals dat van Verdi hebben zo hun licht- en schaduwzijden. Het is nuttig dat tenminste eens in de vijftig jaar ter wille van een jongere generatie het zoveelste geboorte- of sterfjaar wordt gevierd en dat nogmaals van de kunstenaar in kwestie liefst tot dan toe onderbelichte aspecten aan de orde worden gesteld. Maar wat in de loop der tijd aan veel componisten – van onder andere Mozart (1956 en 1991), Beethoven (1970), Grieg (1993), Schubert (1997), Brahms (1997) tot Bach (2000) – overkwam, dreigt nu ook Verdi te gebeuren: een overbelichting uitmondend in overwaardering die straks evenzo snel weer wegebt.

Al tijdens zijn leven opereerde Verdi immers al op wereldschaal. Zijn werken gingen niet alleen in zijn vaderland, maar ook in Londen, Parijs, Sint Petersburg en zelfs Cairo in première. Het Requiem dirigeerde hij na de première in Milaan op veel plaatsen elders in Europa tijdens een succesvolle tournee.

Dat hij een opzienbarende operacomponist was, hoeft nauwelijks nog onder de aandacht te worden gebracht. Zijn grote meesterwerken houden repertoire: de indertijd frappant eigentijdse La traviata, de muzikaal zo superieure Don Carlo en Otello. En dan was er die stimulans voor het Italiaanse nationalisme, Nabucco, die het Risorgimento – de eenwording van het land – zo stimuleerde. Het overbekende, weliswaar door onderdrukte joden in Babylon gezongen Slavenkoor uit dit in 1842 geschreven werk gold in Italië als een tweede volkslied.

 

Overschat nationalisme

Zo heette het decennialang in de literatuur. Daarop blijkt intussen best het nodige af te dingen. Verdi was op zijn best een nogal ambivalente nationalist. Hij plaatste bijvoorbeeld wel een handtekening onder een pamflet tegen de overheersende Oostenrijkse generaal Radetzky (van de gelijknamige mars van Johann Strauss), maar gaf geen blijk van echte politieke activiteit. Uitgerekend in de belangrijke Italiaanse revolutiejaren 1848 en 1849 toefde hij in Parijs. De beroemde vrijheidsleus ‘Viva V.E.R.D.I’ (Leve Vittorio Emanuele rè d’Italia, Victor Emanuel koning van Italië) dateert pas uit 1859, kort voor de proclamatie van het koninkrijk in 1861. Pas achteraf introduceerde collega componist Mascagni in een aan Verdi gewijde necrologie uit 1901 deze mythe. Weliswaar was Verdi ook parlementslid, maar hij schitterde vooral door afwezigheid. Ere wie ere toekomt, maar dan wel ieder op zijn eigen terrein: Garibaldi als strijder, Cavour als politicus en Verdi als degene die Italië definitief tot hèt operaland maakte.

Als componist stak Verdi met kop en schouders boven zijn Italiaanse tijdgenoten als Mercadante, Ponchielli, Catalani en Boïto uit, om maar te zwijgen van de nog onbekendere Buzolla, Coccia, Nini, Gaspari, Petrella, Pedrotti, Boucheron, Bazzini en Platania. Alleen buiten Italië waren vergelijkbare groten aan te treffen. Berlioz in Frankrijk en Wagner in Duitsland. Ook originele, vernieuwende componisten op operagebied.

 

Verdi, Berlioz en Wagner

Het is haast onontkoombaar om Verdi met Berlioz enWagner te vergelijken. Alle drie waren zij prominente verschijningen in de 19e eeuwse operacultuur, hoe tegengesteld hun houding ook was. Ze waren om te beginnen echte 19e eeuwers. Berlioz was van 1803, Wagner en Verdi werden beiden in 1813 geboren. Wagner was vijf maanden ouder dan Verdi, maar Verdi overleefde hem achttien jaar en Berlioz zelfs tweeëndertig jaar.

De eigenzinnige, vrije, sterk vernieuwende Berlioz was de uitvinder van het leidmotief (idée fixe) in zijn Symphonie fantastique en van de flitsend beweeglijke operastijl in de haast filmisch opgezette La damnation de Faust. Roméo et Juliette was een gezongen ‘dramatische symfonie’, een soort tussenvorm van het later door Liszt en Strauss geperfectioneerde symfonisch gedicht, oratorium en opera. Maar hij werd voornamelijk verguisd en werd pas midden 20e eeuw herontdekt en echt op waarde geschat.

Wagner kwam nauwelijks los van zijn merkwaardige status van cult-componist, maakte veel vijanden bijvoorbeeld door zijn negatieve geschrift over Das Judentum in der Musik en de propagandistische uitbuiting van zijn oeuvre door het Naziregiem – iets waaraan hij natuurlijk zelfs niets kon doen. Wagner wekt nog steeds voornamelijk extreme gevoelens op; hij wordt òf met haast religieus fanatisme verafgood, òf even fel bestreden. Wagner met zijn enorme pretenties bracht wel de operakunst muzikaal zowel als theatraal op een heel ander plan. Hij schreef zelf zijn teksten, schreef geen losse nummers – aria’s, duetten, ensembles en koren – meer. De muziek ging bij hem onverstoorbaar voort, niet steeds onderbroken door het heethoofdige Italiaanse publiek dat gul zijn bijval vertoonde.

Vergeleken met Berlioz en Wagner was Verdi feitelijk een vrij ongecompliceerd en vanzelfsprekend natuurverschijnsel. Hij was allesbehalve een groot vernieuwer, geen theoreticus, maar een goed toegerust pragmaticus die aanknoopte bij de bestaande tradities, maar dan wel op het hoogste niveau. Geen hervormer dus, maar een typische productieman, aanknopend bij de traditie van Rossini, Bellini en Donizetti en zorgend voor heel geleidelijke hervormingen. Tegenover Wagners nadrukkelijke egocentristische strijdlust staat Verdi’s bewuste terughoudendheid. Maar wat beiden op hun manier hebben bereikt en nagelaten, is uniek en zelfs nu nog valt het moeilijk de draagwijdte daarvan juist op waarde te schatten. Zonder as zovele andere componisten bloot te staan aan de invloed van Wagner voert Verdi de Italiaanse opera naar een nieuw hoogtepunt. Pas met Puccini kreeg Verdi rond 1900 een populaire opvolger, zij het met een kleiner oeuvre.

De belangrijkste reden van de universele erkenning van Verdi’s grootheid aan de hand van zijn opera’s schuilt in de heel nieuwe impuls die aan zijn muziek ten grondslag ligt. Bellini’s zoetigheid, Rossini’s elegantie werden ineens overtroefd door blijken van vaak stoere manlijkheid. Dat paste beter in de tijdgeest. Verdi’s dramatische karaktertekeningen blijken tot in de fijnste psychologische finesses uit de melodie en de karakteriserende motieven die echter niet – zoals bij Wagner – symfonisch worden ontwikkeld. Het middelpunt van de opera van Verdi is de mens en het menselijke in alle fasen van het dramatische, tragische tot het komische. Zijn mensen zijn nooit dragers van wereldbeschouwelijke of filosofische ideeën zoals bij Wagner. In zijn late werken brengt Verdi een organische wisselwerking tot stand tussen de delen met een gesloten vorm en verbindende ariosi of declamerende gedeelten. Hier is een volkomen eenheid bereikt in dienst van het dramatische geheel. Onuitputtelijk zijn de rijkdom en de originaliteit van de melodische vindingskracht. De ritmiek heeft een uiterst grote trefkracht. En – zijdelings opgemerkt – Falstaff luidt een volkomen nieuwe Italiaanse buffo stijl in.

 

Parijs als strijdtoneel

Al had Verdi vooral internationale concurrentie van Berlioz en Wagner, het was in Parijs dat hij beiden feitelijk versloeg. Daar namelijk speelde de ware operastrijd zich af en niet in Italië, Oostenrijk of Duitsland. Parijs was gedurende de 19e eeuw dè operahoofdstad. De stad kreeg allure en grandeur met de door Haussmann ontworpen boulevards en met de grote nieuwe Opéra van Garnier: het tot dan toe meest opulente theater.

Parijs was al in de 18e eeuw een strijdtoneel op operagebied. Na Lully werkten Gluck, Spontini, Donizetti en Bellini daar; Rossini vierde er triomfen en maakte er een grootse en veelzijdige carrière. Wie in Parijs succes wilde hebben, moest zich wel richten naar de plaatselijke eis dat de opera in kwestie een uitgebreid ballet bevatte. Vandaar zoveel ‘Parijse versies’ in de operawereld. Die voorwaarde had te maken met de danslust van Lodewijk XIV, waaraan door het 19e eeuwse Franse burgerlijke publiek werd gehecht.

Berlioz, zelf Parijzenaar, had in die stad geen eerlijke kans; hij had ook veel kritiek op het opera instituut. Zijn Benvenuto Cellini werd schoorvoetend aanvaard, maar La damnation de Faust ging alleen zonder enscenering in concertvorm. Van Les Troyens ging uitsluitend het tweede deel in Parijs, in complete vorm kwam het pas in 1890 in Karlsruhe aan bod, eenentwintig jaar na ’s componisten dood. Béatrice et Bénédict kwam noodzakelijkerwijs in Baden-Baden op het toneel.

Wagner verwierf de gunst van de Parijzenaars niet, hoewel hij zijn Rienzi en Tannhäuser geheel in de geest van de Grand-Opéra schreef. Pas in 1861 kreeg laatstgenoend werk in aangepaste vorm een kans.

Verdi vond wel direct aansluiting bij de gegoede burgerij van Parijs die de plaats had ingenomen van de tijdens de revolutie uitgemoorde aristocratie. Zijn werken gingen vanaf 1846 met succes in Parijs; in 1855 volgde zijn eerste wereldpremière daar met Les vêpres siciliennes, in 1867 gevolgd door die van Don Carlos: beide keurig in het Frans

 

Drie scheppingsperioden

Sinds het gewoonte werd om het oeuvre van componisten ordenend in drie scheppingsperioden in te delen – denk aan de duidelijk gemarkeerde manier waarop dat  bijvoorbeeld lukt bij de strijkkwartetten van Beethoven en Bartók – is het ook goed doenlijk om Verdi’s opera’s in drie groepen in te delen.

 

I De voornamelijk politiek beladen opera’s van Oberto tot ongeveer 1850

Oberto en Un giorno di regno werden al genoemd. Dat waren nog “onschuldige” werken. Politieke lading als meerwaarde werd voor het eerst toegevoegd in Nabucco. Verdi’s eerste echte succes dat hem meteen tot een soort volksheld maakte en zijn naam in heel Italië vestigde, kwam in 1842 met Nabucco. Het libretto dat het lot van de Joden gedurende de Babylonische gevangenschap behandelt – Nabucco is Nebukadnezar – voldeed mooi aan Verdi’s patriottische sentimenten want hij wenste niets liever dan de bevrijding en vereniging van Italië dat destijds grotendeels onder Oostenrijkse heerschappij stond.

De krachtigste uitwerking had het koor der gevangen hebreeërs “Va pensiero, sull’ali dorata”, het slavenkoor dat door de bevolking werd opgevat als vrijheidshymne.

Maar ook in ander opzicht bracht Nabucco Verdi geluk. Met Giuseppina Strepponi (1817-1897), de eerste vertolkster van de hoofdrol van Abigail in die opera, vond hij een levensgezellin en strijdmakker die hem 55 jaar terzijde stond. Met deze opera kwam hij trouwens op één lijn met Donizetti.

Een revolutionaire grondtoon kenmerkt ook de chronologisch volgende opera’s I Lombardi (alla prima crociata) (1843) I due foscari met nieuwe muziekdramatische elementen (1844) en Ernani (1844) waarin de kenmerkende trekken van de rijpe kunstenaar al zijn ontwikkeld. En opnieuw ontketenden de machtige unisono koren op politiek beladen teksten uit die werken veel sympathie. Al gauw werden deze werken op alle Italiaanse operapodia opgevoerd. Ook Attila (1846) en heel markant La battaglia di Legnano (1849) waarin het vrijheidsstreven van de Milanezen tegenover keizer Barbarossa werd verheerlijkt, waren politieke opera’s.

Bij de première van laatstgenoemde opera kwam het in Rome tot demonstraties en geweld. Die taferelen deden niet onder voor die welke eerder in Brussel de opvoering van Aubers La muette de Portici plaatsvonden en die tot de Belgische onafhankelijkheid leidden. Maar hoezeer ook de politieke golven die Verdi opwekte heel Italië in de ban hielden, het zou verkeerd zijn om de populariteit van de werken van de vrijheidsfanaticus alleen als gevolg daarvan te willen verklaren.

Tussendoor ontstonden trouwens ook nog de politiek wat neutraler basisversie van Macbeth (1847) naar Shakespeare, bewerkt door Francesco Maria Piave en later, in 1865 omgewerkt tot de betere, definitieve versie, I Masnadieri (1847) op tekst van Andrea Maffei naar Die Räuber van Schiller en eveneens op een Schiller gegeven Luisa Miller (1849) waaraan een libretto van Salvatore Cammarano ten grondslag ligt.

De kreet “Evviva Verdi” die steeds weer klonk bij de operademonstraties gold algemeen als vervanging van de verboden roep “Viva l’Ialia”. Later, toen Victor Emanuel van Sardinië de troon van het nu verenigde Italië besteeg, zag men in de naam Verdi een symbool: V(ittorio) E(manuele) R(e) d’I(talia). Zo werd Verdi het symbool van de Italiaanse Risorgimento, de (weder)opstanding.

Van de latere opera’s waren het hoofdzakelijk I Vespri Siciliani (1855) en Un ballo in maschera (1859) die nog als revolutionair werden ervaren en die bij het publiek patriottische gevoelens wekten. Maar na de overwinning van Italië op Oostenrijk heeft Verdi geen teksten meer op muziek gezet waaraan nog een politieke betekenis kan worden toegekend. De gloeiende patriot die toegewijd had deelgenomen aan de vrijheidsstrijd trok zich volledig terug uit de politieke arena.

 

II De middenperiode: populaire werken

Verdi’s vroege werken hadden hem weliswaar in heel Italië bekend en populair gemaakt, tot algemeen Europese bekendheid kwam het na 1845 pas dankzij de trias Rigoletto (1851) op tekst van Francesco Maria Piave naar Victor Hugo’s Le roi s’amuse, Il trovatore (1853) op tekst van Salvatore Cammarano naar een drama van de Spanjaard A. Garcia Gutiérrez en La traviata (1853) weer op tekst van Piave naar de roman La dame aux camélias van Alexandre Dumas. Werken die kort na elkaar in première gingen. Daarmee veroverde hij als het ware de wereld en nog steeds vormen deze werken een belangrijk bestanddeel van het internationale repertoire.

Verdi neemt dan talrijke opdrachten aan tot het schrijven van opera’s, zodat hij later zal spreken van zijn ‘galei-jaren’ tussen 1840 en 1850. Maar ook daarin schuilt de nodige pathetische overdrijving. Daarom ook laten de volgende opera’s, die op zichzelf ongelijk van waarde zijn, in veel opzichten een misschien niet constante, doch wel ontegenzeggelijk doorzettende muzikale ontwikkeling zien. Deze begint al met Oberto en eindigt met Falstaff.

Bij het ontwikkelen van zijn artistieke denkbeelden wordt Verdi steeds rigoureuzer. Het duet “Fatal, mia donna, un murmure” uit Macbeth wordt voor de nieuwe versie van het werk uit 1863

150x herzien. Verdi wordt steeds meer beschouwd als hervormer van het Italiaanse opera-toneel. De libretti worden nu geheel volgens zijn inzichten geschreven; hij zoekt meer en meer heroïeke stof, grote elementaire karakters en sterke situaties, niet het filosofische.

Daarna volgden Les vêpres Siciliennes (1855) op tekst van Augustin Eugène Scribe en Charles Duveyrier, tevens de eerste van de twee door Verdi op een Franse tekst geschreven en voor Parijs bedoeld opera’s, Un ballo in maschera (1859) op tekst van Antonio Somma naar Gustavo II van Scribe (1859), La forza del destino op tekst van Piave naar een Spaans drama (helemaal voor Sint Petersburg, 1862, later voor Milaan herzien in 1869) en Don Carlo (1867), Verdi’s tweede opera op Franse tekst van François Joseph Méry en Camille du Locle, later ook als Don Carlos in de Italiaanse versie.

Intussen heeft hij in de buurt van zijn geboorteplaats het landgoed San Agatà gekocht dat hij later tot zijn thuis maakt en waar hij zich met het eenvoudige bestaan en de jacht bezighield. Vanuit een grote innerlijke rust ontstaan hier zijn laatste drie opera’s en het Requiem.

 

III Late werken

Tot die late werken behoren Aida (1871) op tekst van Antonio Ghislanzoni, Otello (1887) op tekst van Arrigo Boito naar Shakespeare’s gelijknamige toneelstuk en Falstaff (1893), Verdi’s tweede opera buffa op tekst van Boito naar Shakespeare’s The merry wives of Windsor.

Hier bereikt zijn muzikale ontwikkelingsgang een optimum. Het gaat om de zelfstandige conceptie van het muzikale drama waarbij de muziek in het middelpunt staat. Verdi’s muziektaal is nieuw, zijn melodiek draagt een zeer persoonlijk karakter, evenals de typerende motieven ten dienste van de psychologische uitbeelding van zijn personen en van een muzikaal-dramatisch Gesamtkunstwerk. Verdi bezat een buitengewoon humaan, edelmoedig en gul karakter. Hij had zoals bleek een sterk ontwikkeld onafhankelijkheidsgevoel, waarbij hij wars was van elk uiterlijk vertoon.

 

Libretti

Het kwam terloops al ter sprake: met zijn tekstdichters had Verdi zijn hele leven lang moeilijkheden. Pas voor zijn beide laatste werken, Otello (1887) en Falstaff (1893) vond hij in Arrigo Boito een congeniale medewerker. Verdi was voortdurend op zoek naar effectieve dramatische stof. Viermaal heeft hij Schiller op muziek gezet – in Giovanna d’Arco, I Msasnadieri, Luisa Miller en Don Carlo – driemaal Shakespeare – Macbeth, Otello en Falstaff – en tweemaal Victor Hugo – Ernani en Rigoletto. Wat hij nodig had om door een gegeven te worden geïnspireerd, waren grote hartstochten, geprofileerde karakters en dramatische situaties. Aan die voorwaarden voldeden Verdi’s librettisten – in de eerste jaren Temistocle Solera, later Francesco Maria Piave, Francesco en Andrea Maffei, Antonio Somma, Antonio Ghislanzoni en Salvatore Cammarano redelijk, maar ze letten meestal te weinig op een duidelijke dramatische opbouw en van een psychologisch uitdiepen van de handeling hadden ze helaas nauwelijks notie.

 

Censuur

In een land waar pas onlangs de officiële filmkeuring is opgeheven, een instituut dat in de praktijk toch al weinig betekenis meer had, is moeilijk voorstelbaar hoe nog tot in de tweede helft van de negentiende eeuw kerkelijke en wereldlijke censuur invloed hadden op “geestesvoortbrengselen” in geschrifte en druk, met name op toneel en opera. Deels was daarbij sprake van preventieve censuur vooraf of repressieve achteraf. Verdi had incidenteel met beide te maken in het politieke kruitvat van het nog niet verenigde Italië en moest soms als hij vooraf vreesde op moeilijkheden te stuiten, of achteraf als hij die moeilijkheden ondervond libretti aanpassen door de handeling naar een andere tijd te verplaatsen of andere personen dan de bedoelde historische ten tonele te voeren.

Met Ernani moest hij al oppassen, met Giovanna d’Arco zorgde hij verstandig voor versluiering, maar met Stiffelio en de latere Aroldo was hij de censuur voor. Met de immoreel en obsceen geachte Rigoletto had hij meer problemen en de eventuele politieke lading van Les vêpres siciliennes en Ballo in maschera werd hem ook niet ongeschonden in dank afgenomen.

 

In plaats van werkbeschrijvingen

Zeker van de bekendste opera’s van Verdi staan de teksten ter beschikking, heel handzaam in de mini pockets van de Amsterdamse Stadsdrukkerij, vooral natuurlijk in de bij de betreffende cd’s behorende boekjes (met daarnaast Engelse, Franse en Duitse vertalingen van de gezongen Italiaanse tekst). Uitgebreide inhoudsbeschrijvingen zijn te vinden in opera compendia en naslawerken. Daarom hier slechts in het kort wat gegevens.

Oberto gaat in essentie over een vader – dochter relatie (de eerste uit menige opera van Verdi!), in dit geval over de onrecht aangedane Leonora en haar wrekende vader Oberto die wordt gedood in een duel met de verleider Riccardo. Stof voor heel wat biografische en psychologische speculatie. Hier een kernachtig en spontaan uitgewerkt en op muziek gezet motief.

Un giorno di regno was bepaald geen succes, vooral omdat Verdi (nog) niet voor de komische opera was gedisponeerd; tragische onderwerpen lagen hem beter. Het gegeven is gebaseerd op de in Le faux Stanislas door Pineu-Duvals beschreven episode uit het leven van de Poolse koning Stanislaus I die een poosje werd gevangen gehouden door een Franse edelman om zijn vijanden van het lijf te houden. Rossini invloeden zijn onmiskenbaar en latere opvoeringen van het werk onder de titel Il finto Stanislao waren succesvoller.

Nabucco of vollediger Nabucodnosor vormde het keerpunt in Verdi’s loopbaan en markeert een keerpunt in de Italiaanse opera als geheel. Het Bijbelse thema over de zich in Babylon in gevangenschap bevindende Joden die tenslotte van alle blaam worden gezuiverd door de bekering tot Jehova van koning Nebucadnezar zorgde ervoor dat Verdi’s aspiraties en zijn mededogen met de verdrukten congruent waren met de gevoelens van zijn landgenoten die zich ook onderdrukt voelden. Natuurlijk is het beroemde slavenkoor maar een fragment uit een sterke opera vol dramatische vaart en met een duidelijke karaktertekening. Binnen een jaar vondenin Milaan 67 voorstellingen plaats en als exportartikel was het werk ook heel geschikt.

I Lombardi alla prima crociata tracht voort te bouwen (en te profiteren) van het succes van Nabucco. Het thema is gebaseerd op een episch gedicht van Tommaso Grossi over de eerste Kruistocht uit 1096-1099. Opnieuw een patriottisch thema, maar nu in bijbelse gedaante. De hoofdpersonen waren in dit geval niet alleen Italianen, maar het waren zelfs Lombarden (Milaan is de hoofdstad van Lombardije) en nationalisten konden zich nu mooi vereenzelvigen met voorvechters van een Heilig Italië. Verdi zorgde zelfs voor een met Nabucco vergelijkbaar koor: “O Signore, dal tetto natio”, maar ook voor een teer “Salve Maria” voor Giselda, de heldin uit het werk dat vol couleur locale is, met name in de scène aan het hof van Antiochus.

Later benutte Verdi het gegeven om dit met een Frans libretto om toegang te krijgen tot de Parijse opera. De omwerking onder de titel Jérusalem leverde feitelijk een heel nieuw werk op.

Ernani markeert in verschillende opzichten nieuwe uitgangspunten van de componist. Dit was het eerste werk dat hij voor Teatro La Fenice in Venetië schreef, het was de eerste keer dat hij samenwerkte met librettist Piave die de volgende twintig jaar zijn belangrijkste creatieve partner zou zijn en het was de eerste keer dat hij uitging van het gegeven van een tijdgenoot: Victor Hugo en diens Hernani, een Frans klassiek drama over een samenzwering tegen de monarch. Verdi comprimeerde het gegeven dat nu eens niet over de conflicten van hele volkeren, maar over die van individuen ging. Shaw noemde dit “Het ultra klassieke product van de romantische opera”.

I due Foscari borduurde voort op de geslaagde bewerking van een werk van Hugo door ditmaal Lord Byron en diens duistere geschiedenis over The two Foscari als uitgangspunt te kiezen. Een verhaal over de machteloosheid van de machtigen, waarin de oudere Foscari als Doge van Venetië zijn zoon tot verbanning moet veroordelen ondanks de smeekbeden van zijn schoondochter. De hoofdpersonen en de Raad van Tien zijn scherp gedefinieerd hier en de couleur locale valt opnieuw sterk op.

Giovanna d’Arco is een opera, waarin Verdi zich historische vrijheden veroorlooft, net als Schiller trouwens in zijn toneelstuk dat aan deze opera ten grondslag ligt. Bij Verdi eindigt Jeanne d’Arc niet op de brandstapel doch veel romantischer en triomfantelijker op het slagveld. Waar Jeanne bij Schiller verliefd wordt op een Engelse soldaat, wordt zij dat bij librettist Solera op niemand minder dan de dauphin Carlo. Solera versterkt verder de rol van Jeanne’s vader Giacomo (de historische Jacques d’Arc) en schept zo voor Verdi weer een van diens vader/dochter relaties. Natuurlijk schuilt ook weer het nodige patriottisme in het stuk: de Fransen onder Engels juk weerspiegelen immers dat van de Italianen onder het Oostenrijkse. Het werk is minder consistent dan Nabucco en Ernani, maar brengt toch wat vernieuwingen. De dauphin is een lyrische tenor in de gangbare traditie, maar Jeanne’s vader is een complexer figuur, half wraakzuchtig, half liefhebbend en een eerste voorbeeld van een baritonrol die in Rigoletto zijn ware bevestiging zou krijgen.

Alzira is gebaseerd op Voltaire’s Alzire ou les Américains en werd qua tekst voorbereid door Salvatore Cammarano, die ook Donizetti’s Lucia di Lammermoor verzorgde. De bewuste tragedie is op ware feiten gebaseerd. De handeling speelt in het 16e eeuwse Peru en beschrijft een conflict tussen een Inca volk (Voltaire’s “Amerikanen”) en hun Spaanse veroveraars. Alzira, de dochter van het Inca opperhoofd, is verliefd op Zamoro van haar eigen ras, maar is beloofd aan Gusmano, de gouverneur van Peru als deel van een vredesovereenkomst. Ze besluit op dat voorstel in te gaan om het leven van haar veroordeelde fiancé te redden, maar deze verstoort de bruiloftceremonie en steekt zijn rivaal dood; deze leeft nog net lang genoeg om hem vergiffenis te schenken.

Attila gaat uit van Zacharias Werners toneelstuk Attila, König der Hunnen. Ook weer een werk met patriottische ondertonen, al wekt Attila hier nobeler gevoelens en meer begrip dan de Romeinse veldheer Ezio. Deze echter had wel de mooiste uitroep: “Avrai tu l’universo, resti l’Italia a me!” (“Je mag de wereld hebben als je Italië aan mij laat”). Een energiek werk, dat het even later in het revolutiejaar 1848 uitstekend deed bij het publiek.

Macbeth was de eerste opera waarbij Verdi zich haast eerbiedig en heel scrupuleus met hulp van Piave op Shakespeare baseerde. Hij vatte zijn taak heel ernstig en serieus op. Aan de première gingen eindeloze repetities vooraf. De eerste Lady Macbeth, Marianna Barbieri-Nini moest de slaapwandel scène gedurende drie maanden instuderen en het duet met haar man werd meer dan 150x gerepeteerd. Het originele werk uit 1847 werd voor de Parijse opvoering in 1864 herzien en onder meer uitgebreid met de verplichte balletmuziek.

I Masnadieri betekende een terugkeer naar Schiller, in dit geval diens Die Räuber; het werk werd bij uitzondering voor Londen geschreven. Het werk speelt in het Duitsland uit het begin van de 18e eeuw waar twee broers, de slechterik Francesco en de wispelturige Carlo een conflict hebben. Eerstgenoemde is erin geslaagd zijn vader tegen Carlo op te zetten, waardoor deze een struikrover wordt. Hij tracht ook Carlo’s geliefde Amalia voor zich te winnen en complotteert verder tegen Massimiliano die hij gevangen zet om tenslotte weer te worden bevrijd door Carlo. De hele handeling is op hoogromantische wijze melodramatisch en onwaarschijnlijk, maar Verdi zorgde wel voor een stevig muzikaal kader.

Jérusalem kwam al ter sprake bij I Lombardi. Het gaat dus niet om een nieuw werk, maar om een voor Parijs aangepaste, ook Franse versie met de nodige nieuwe muziek en uiteraard voorzien van een ballet.

Il corsaro is waarschijnlijk Verdi’s minst bekende opera. De hoofdfiguur is een typische gekwelde Byronheld uit diens The corsair, een zeeroverkapitein die heen en weer wordt geslingerd tussen twee vrouwen, de onschuldige jonge Medora en de kleuriger Gulnara die hij heeft trachten te redden uit de harem van Seid, de pasja van Coron. Een kleurig gegeven dat ook best kleurig is uitgewerkt.

La battaglia di Legnano is een werk dat op een impuls ontstond en dat de revolutionaire honger eerst in Napels en daarna in Rome voedsel bood in 1849. Het oorspronkelijke gegeven komt van Méry’s La bataille de Toulouse maar werd van de oorlog op het schiereiland tussen 1808-1814 aanzienlijk verder in de historie teruggebracht naar het conflict tussen de heilige Romeinse keizer Frederik Barbarossa en de Lombardijse liga uit 1176. Scènes als het zweren van een eed van trouw door de ridders des doods in de gewelven onder de basilica van Sant’Ambrogio in Milaan stonden garant voor een golf nationalistische gevoelens. Wel stond het werk bloot aan de censuur en moesten bij sommige voorstellingen delen worden geschrapt. Het werk markeert wel de voortgang in Verdi’s ontwikkeling dankzij een grotere structurele integriteit.

Luisa Miller verhaalt van een te gronde gerichte liefde. De heldin – uit Schillers Kabale und Liebe – is Luise de dochter van een gepensioneerde soldaat die verliefd is geworden op de zoon van graaf Walter, de lokale heerser. Zijn vader evenwel die vindt dat Roldolfo moet trouwen met Federica, hertogin van Ostheim, is zo ontzet over het voornemen van zijn zoon dat hij de schoonvader in spe laat arresteren. Luise wordt vervolgens gechanteerd zodat ze een brief schrijft waarin ze ontkent ooit van Rodolfo te hebben gehouden. Razend gemaakt door haar schijnbare verraad laat deze haar een gifdrank drinken, die hij vervolgens ook zelf inneemt. Schillers origineel is op de voet gevolgd door Cammarano en de Sturm und Drang sfeer komt uitstekend uit de verf. Het in essentie intieme werk betekent ook ongeveer het einde van Verdi’s vroege periode.

Stiffelio heeft een Franse achtergrond van Souvestre & Bourgeois’ Le pasteur, ou l’Evangile et le foyer. Daarin gaat het over een dominee die zijn vrouw tijdens een kerkdienst vergeving schenkt voor haar overspel. Aanleiding voor de theatercensuur om fors in te grijpen! De dominee moest worden vervangen bijvoorbeeld. Grappig genoeg werd veel later een officieel gecensureerde versie van het werk onder de titel Guglielmo Wellingrode teruggevonden.

Rigoletto op basis van Victor Hugo’s Le roi s’amuse is de eerste opera van Verdi die nooit over grote populariteit te klagen heeft gehad. De beide hoofdrollen waren weer eens een dankbare prooi voor de censuur. Vooral de Hertog van Mantua is uitgebeeld als iemand volkomen zonder scrupules en alleen uit op seksuele geneugten waarbij hij niet is geïnteresseerd in de schade die hij anderen daarmee berokkent. Daarnaast is zijn hofnar een lage creatuur, lelijk en misvormd, die over complexe en deels nobele gevoelens beschikt ondanks zijn uiterlijke voorkomen. Het werk vertegenwoordigd zo de omgekeerde wereld en is in tegenstelling tot de heersende vooroordelen volgens welke een nobele ook een nobele inborst bezit en een verworpene wel slecht moet zijn. Nooit eerder wapende Verdi zijn muziek zo meedogenloos consistent met dramatiek zonder nog rekening te houden met eerdere 19e eeuwse formele structuren. Alles is gericht op de uitbeelding van de dramatiek van het moment, zoals die van tafereel tot tafereel wisselt. Onschuld staat tegenover cynisme, liefde tegenover wraak, alles gericht op de paradoxale figuur van de hofnar.

Il trovatore naar Gutierrez’ El trovador bundelt de gangbare beelden van de theaterromantiek. De held – de troubadour uit de titel – is een zigeuner, die eerst achter het toneel wordt gehoord en die in de nachtelijke sfeer voor zijn hoogwelgeboren geliefde zingt. Zijn tegenstander is een wrede nobelman die zijn zin wil doordrijven. De ironie van het verhaal wil dat ze in feite broers zijn, hoewel dat pas blijkt als de nobelman de ander heeft gedood. De onwaarschijnlijke handeling heeft veel kritiek geoogst en was vaak aanleiding voor een parodie over de belachelijkheid van de opera zoals in de film A night at the opera van de Marx Brothers. Inderdaad valt nauwelijks een lach te onderdrukken tijdens de akeliger momenten uit het werk. Hoe dan ook: Verdi nam het libretto volkomen serieus en voorzag het van begin tot eind met een muziek vol elementaire kracht. Bijzondere aandacht schonk hij in muzikale termen aan de zigeunerin Azucena wier niet nalatende wraakzucht voor haar moeders dood het hele werk motiveert. Verdi vond haar fascinerend en dat blijkt uit de voor geschreven muziek. Structureel bezien is Il trovatore minder revolutionair dan Rigoletto, maar muzikaal wordt de sfeer van obsessief geweld goed vastgehouden. Er is een afwisseling van geweld, melancholie, tragische kracht en intens pathos. Een duister werk kortom waarin de duisterder en negatiever kanten van het menselijk gedrag worden belicht.

La traviata ging slechts twee maanden na Il trovatore ontstaan, vormt hiermee een fel contrast in termen van sfeer en kleur. Naar het voorbeeld van Dumas’ La dame aux camélias gaat het om een vrouw, een vrouw van een bepaald sociaal type dat nog nooit zo sympathiek was behandeld in een opera. Het thema rond Violetta Valéry zoals ze hier heet, is bekend en vertrouwd. De beide rond haar cirkelende figuren en zijzelf zijn muzikaal subtiel belicht en ook de maatschappij als geheel waarin de actie plaatsvindt komt fraai tot gelding. Verdi op zijn teerst en fijnzinnigst.

Les vêpres siciliennes markeert Verdi’s terugkeer naar “La grande boutique” zoals hij de Parijse opera noemde. Dit is een typische grand opéra waarvan de handeling op basis van het gegeven uit Scribe & Duveyriers tekst zich in 1282 afspeelt met de opstand van de Sicilianen tegen de heerschappij van de Noormannen. Omdat nogal wat van die Sicilianen verraad pleegden, waren er weer moeilijkheden met de censuur. Echt succes had het werk pas wat later in de Italiaanse versie als I vespri Siciliani. Het werk getuigt gezien zijn Parijse achtergrond van vocale en orkestrale weelderigheid en overdaad.

Simon Boccanegra is een van de meest ambitieuze opera’s van Verdi, bovendien een heel somber werk van Shakespeare-achtige dimensies. Opnieuw leverde Gutierrez de stof met zijn Simón Bocanegra. De eertijdse zeerover Boccanegra is de gekozen doge van Genua in het midden van de 14e eeuw. Na ongeveer 25 jaar zien we hem als rijp man die rechtvaardigheid en wijsheid tracht te tonen temidden van de onderdanen voor wie hij verantwoordelijk is. Hij verzoent zich met zijn vijanden via zijn liefde voor zijn lang verloren gewaande dochter. Het werk was aanvankelijk geen groot succes, maar dankzij enige revisies kreeg het meer allure en verkreeg het een verdiende hoge status.

Aroldo kwam al ter sprake in zijn oorspronkelijke gedaante: Stiffelio. Aanpassingen en wijzigingen waren nodig om ingrepen van de censuur te voorkomen. Piave verplaatste de handeling naar het Engeland van circa 1200. Stiffelio wordt daar Aroldo, niet langer dominee, maar terugkerend kruisvaarder die ontdekt dat zijn echtgenote Mina tijdens zijn afwezigheid is verleid door Gidvino, een ridder-avonturier. Nadat Mina’s vader Egberto deze verleider in een duel heeft gedood, vluchten zijn dochter en hij naar Schotland waar ze in een vallei aan de oever van Loch Lomond worden vergeven door de inmiddels heremiet geworden Aroldo. De verandering van de status van Stiffelio/Aroldo van geestelijke tot leek – als ridder iemand die geweld aanwendt – maakte het verschil. In muzikaal opzicht gaat het ook om forse wijzigingen; de eerste akte werd gedeeltelijk herschreven, de laatste geheel. Natuurlijk profiteerde Verdi ook van de vorderingen in muziektechnisch en dramatisch opzicht die hij in de tussenliggende jaren had gemaakt.

Un ballo in maschera gaat terug tot de moord op de Zweedse koning Gustavus III die tijdens een bal op 16 maart 1792 dodelijk werd verwond door een legerofficier die deel uitmaakte van een aristocratisch complot tegen hem. De theatermogelijkheden van dit gegeven werden voor het eerst benut door Eugène Scribe (hij schreef Gustave III, ou un bal masqué) en de Franse componist Auber, die in 1833 een historische opera op dit gegeven baseeerde. Tien jaar later kwam Saverio Mercadente met zijn Il reggente over hetzelfde gegeven. Alleen was de handeling naar Schotland verplaatst. Verdi, intussen gekoppeld aan een nieuwe librettist, Somma, voelde zich ook tot het thema aangetrokken, maar vreesde ook weer censuur. Daarom verplaatste hij de handeling van Zweden naar het 17e eeuwse New England waar de plezierminnende Engelse gouverneur in Boston tijdens een gemaskerd bal wordt vermoord. Later zijn tijdens opvoeringen wel regelmatig pogingen ondernomen om toch op het toneel Zweden plaats der handeling te maken.

La forza del destino kwam tot stand op verzoek van de opera in Sint Petersburg. Aanvankelijk wilde hij Hugo’s Ruy Blas als thema kiezen, maar het werd Don Alvaro, o la fuerza del sino van de Spaanjaard Angel Pérez de Saavedra, hertog van Riva, waarin Verdi’s librettist Piave elementen uit Schillers Wallensteins Lager verwerkte. Het resultaat is een verwarrend, weids panorama dat pendelt tussen Spanje en Italië en waarin het gaat over het wisselend lot van een stel figuren over een langere periode om de invloed van het noodlot op persoonlijke levens te illustreren.

De heldin, Leonora, probeert met haar geliefde Don Alvaro te vluchten, maar de toevallige ontdekking van dit plan door haar vader leidt per ongeluk tot diens dood. De gelieven raken gescheiden en worden vervolgens meedogenloos achtervolgd door Don Carlo, Leonora’s broer, waarbij tenslotte het hele drietal omkomt (tenminste in de eerste versie van de opera uit 1862). Later voor La Scala werkte hij het stuk om en zorgde hij dat in de slotscène tenminste Don Alvaro in leven bleef. Hoe complex het verhaal ook is, hoe diffuus de dramaturgie: de epische en uiterst vitale muziek zorgen dat het werk onverwoestbaar is.

Don Carlos is Verdi’s grootste en meest ambitieuze opera. Tegenwoordig wordt het werk in een aantal versies gegeven. Uitgangspunt is Schillers Don Carlos. Voor de eerste Parijse opzet zorgden Joseph Méry en Camille du Locle voor het libretto; het werk had daar een matig succes in 1867. In zijn oorspronkelijke vorm werd het werk te lang geacht voor de Italiaanse theaters. Eerst bracht Verdi in 1872 wat kleinere wijzigingen aan, daarna herzag hij het werk grondiger in 1882/3 en liet de hele 1e akte weg. Nog weer later, in 1886 werden meer wijzigingen aangebracht en de 1e akte in ere hersteld. Tegenwoordig bestaan diverse versies naast elkaar, maar in het algemeen gaat het om een Franse Don Carlos en een Italiaanse Don Carlo. Het werk bevat een aantal indrukwekkende scènes en gedetailleerde psychologische portretten. De ingewikkelde relaties tussen koning Philips II van Spanje, zijn zoon Carlos, zijn echtgenote Elisabeth de Valois en Carlos’ naaste vriend de markies van Posa zijn verwoven tegen een achtergrond van turbulente internationale politiek van kerk en staat om samen een rijk canvas te vormen.

Aida ontstond op instigatie Du Locle, die Verdi het oorspronkelijke scenario van een Oud Egyptische geschiedenis van de archeoloog Auguste Mariette liet zien. Ghislanzoni maakte daar een libretto van en de Khedive van Egypte bestelde op basis daarvan de opera die was bedoeld om de opening van het Suez kanaal in Caïro op te luisteren, maar die daarvoor te laat gereed was en pas tegen Kerstmis 1871 daar in première ging. Aida is het toonbeeld van ‘grand opera’ met zijn spektakel (zo mogelijk inclusief kamelen, olifanten en paarden), zijn massale personen en een levendig drama dat zich in een exotische omgeving afspeelt. In fel contrast hiermee staat het in wezen intieme drama dat zich hier afspeelt.

Het Ethiopische slavenmeisje Aida wordt heen en weer geslingerd tussen tegengestelde loyaliteiten tengevolge van haar identiteit als dochter van de Ethiopische koning en Radamès, de kapitein van de Egyptische garde op wie ze verliefd en die omgekeerd veel van haar houdt. Hun gevoelens botsen met het heersende patriottisme en de opvattingen van hun heersers, zodat hun liefde slechts zijn uitlaat vindt in de graftombe waar ze levend worden ingemetseld en waarin ze een quasi-Wagneriaanse liefdesdood vinden.

Otello is weer een terugkeer tot Shakespeare, namelijk naar diens Othello or the moor of Venice. Voor het ontstaan van dit werk was veel te danken aan Arrigo Boito, een heel getalenteerde verschijning in de laat 19e eeuwse Italiaanse operawereld. Zelf had hij succes met zijn opera Mefistofele (1868) maar daarna schreef hij vooral libretti voor anderen. Eigenlijk was Verdi al acht jaar “met pensioen” toen Verdi met goede herinneringen aan hun samenwerking bij Simon Boccanegra het gegeven van Otello aandurfde. Boito bracht het stuk van Shakespeare over de door argwaan en jaloezie jegens zijn vrouw Desdemona verscheurde Moore gezagsdrager Otello en de dubieuze rol die daarin door Jago, Cassio en Roderige werd gespeeld tot de essentie terug. Verdi leverde hierbij zijn gedurfdste muziek en herleidde zijn stijl tot de essentie terwijl hij tegelijk zijn expressieve krachten uitbreidde. Het geheel kwam daardoor op echt Shakespeariaans niveau.

Falstaff is de andere Shakespeare opera waarmee de 80-jarige Verdi tenslotte afscheid neemt van het operatoneel. In 1893 was deze komedie zijn eerste na ruim vijftig jaar. De lichtgewicht komedie The merry wives of Windsor werd door Boito in passende vorm gegoten. Sir John Falstaff is de zwaargewicht komische figuur als rokkenjager in het middelpunt. Boito leende zelfs fragmenten uit Henry IV. Afwisselend geestig, fijnzinnig, lawaaierig en magisch is het karakter van de muziek in deze naadloze opera met korte ariagedeelten als sieraden in het grote geheel.

 

Niet uitsluitend opera’s

Niet vergeten mag worden dat Verdi niet louter opera’s componeerde. Buiten dat genre zijn zijn bekendste werken op het gebied van de geestelijke muziek: de Quattro pezzi sacri (1898) en het Requiem (1874), maar als jeugdzonden ook een reeks kortere koorwerken als de Messa solenne, een Qui tollis, 2 Tantum ergo’s, de Messa per Rossini, een Libera me, Ave Maria, Laudate pueri en Pater noster. Dan is daar het ook best beroemd geworden stuk voor solostem (meest tenor), koor en orkest Inno della nazione uit 1862, een aantal liederen en romancen en op instrumentaal gebied een strijkkwartet uit 1873.

 

Het einde

“Eén priester, één kaars en één kruis” was de voorwaarde die Verdi aan zijn officiële begrafenis stelde. Hij was niet zoals zijn collega Boito stipuleerde Rooms Katholiek in theologische en politieke betekenis, maar hij besefte, dat “het geloof het voedsel van het hart is. Voor de werkers in het veld en de ongelukkigen stelde hij zichzelf als voorbeeld, zonder uiterlijk vertoon, nederig en oprecht om hun geweten van nut te zijn.”

 

Literatuuropgave

Franz Werfel: Roman der Oper (1924).

C Gatti: Verdi (1934)

G. Monaldi: Verdi (1951)

F. Abbiati: Giuseppe Verdi (1959)

A. Gerhard en U. Schweikert: Verdi Handbuch (2000)

C. Springer: Verdi und die Interpreten seiner Zeit (2000)