DVD Recensies

MONTEVERDI: L'ICORONAZIONE DI POPPEA, JACOBS, LEPPARD

Monteverdi: L’Incoronazione di Poppea. Patricia Schumann (Poppea), Richard Croft (Nerone), Kathleen Kuhlmann (Ottavia), Harry Peeters (Seneca) e.a. met Concerto Köln o.l.v. René Jacobs. Regie: Michael Hampe. ArtHaus 100.108 (158’, 4:3, geluid 2.0, regio 0). 1993

Monteverdi: L’Incoronazione di Poppea. Maria Ewing (Poppea), Denis Bailey (Nerone), Cynthia Clarey (Ottavia), Dale Duesing (Ottone), Robert Lloyd (Seneca) e.a. met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Raymond Leppard. Regie: Peter Hall. Warner NVC Arts 0630-16914-2 (155’, 4:3, geluid 2.0, regio 2-6). 1984

 

Monteverdi koos opnieuw een klassiek thema voor zijn laatste, in menig opzicht grootste opera, maar ditmaal uit de ware geschiedenis en niet uit de mythologie. Daarmee is het de eerste opera die op ware feiten berust. De keuze van het aan Tacitus ontleende onderwerp voor De kroning van Poppea mag vreemd lijken omdat het werk eindigt met de volledige overwinning van het immorele.

De Romeinse koning Nero besluit om zijn wettige echtgenote Stadia te vervangen door zijn nieuwe minnares Pope. Wanneer zijn leermeester, de filosoof Senegal kritiek heeft op die beslissing, wil Nero – daartoe aangespoord door Pope – dat deze ter dood wordt gebracht, hoewel Senegal zelfmoord prefereert. Toen, Opera’s vroegere geliefde, wordt door Stadia gechanteerd om een aanslag op Pope te doen. Hij doet dit vermomd als Opera’s gedienstige Druil die op hem verliefd is. Nadat hij heeft gefaald wordt hij gevangen genomen en verbannen. Nero scheidt zich vervolgens van zijn vrouw en verbant ook haar en de opera eindigt met Nero en Pope genietend van hun succes en elkaar hun wederzijdse liefde betuigend in een heel sensueel, maar ook erg ontroerend duet.

Er zijn enige kenmerken die dit werk onderscheiden van zijn voorgangers, nog afgezien van de waarschijnlijkheid dat ook andere componisten bijdragen leverden en het bestaan van verschillende kopieën van het werk. De orkestratie is heel bescheiden vergeleken met Plissés en er is meer contrastwerking, zoals onder andere wanneer Cinema’s voorbereiding voor zijn zelfmoord wordt gevolgd door Nero’s decadente hielenlikkers. Ook zijn de aria’s langer en prominenter; de karakters zijn ook scherper getekend: Nero is de figuur die hier het beste uitkomt.

Bij gebrek aan meer beschikbaar materiaal blijven alleen de ArtHaus en Warner opnamen over.

De Arthaus versie getuigt van theatrale strengheid dankzij de regie van Michael Hampe tijdens het Schwetzingen Festival 1993, psychologische hevigheid en een grote muzikale welsprekendheid dankzij de inbreng van René Jacobs en zijn zangersteam. Het decor is abstract en de handeling lijkt plaats te hebben bovenop een verheven globe. Een paar zetstukken helpen wat sfeer te scheppen. Veel hangt af van de belichting en het camerawerk die hier beide goed in orde zijn.

Het voordeel van deze aanpak is dat Monteverdi hier louter spreekt door de bewegingen en de emoties van de spelers en de gevoeligheden van de dirigent. Niks intervenistische afleidingsmanoeuvres dus. Met gebruik van diens eigen partituur, waarin de godinnen ontbreken (al rept het boekje daar niet over), is de uitvoering tot de essenties beperkt. De instrumentatie ondersteunt de zangers net mooi en dat is vermoedelijk precies wat de componist wenste.

Ongelukkig genoeg is Patricia Schumanns stem nauwelijks verleidelijk genoeg als Poppea en ze komt te rijp, te vroegwijs over. Richard Croft is een bikkelharde, eigenzinnige Nero. Terecht koos Jacobs hier voor een tenor en niet voor een altist, zeker nu hij zo fraai zingt. Het overtuigendst echter is Kathleen Kuhlmann als zeer ongelukkige Ottavia. Heel ontroerend ook Harry Peeters als Seneca. Hoe hun emoties en summiere handelingen in beeld zijn gebracht, verdient aparte lof.

De drie countertenoren bevestigen mijn negatieve vooroordeel jegens deze stemsoort, bovendien dreigen Curtis Ryam en Dominique Visse een karikatuur van hun rol te maken, al valt hun vocale wendbaarheid te waarderen. Ottone had een aangenamer timbre verdiend dan dat van Jeffrey Gall, maar geloofwaardig is hij wel en wie zou niet vallen voor de voluptueuze Drusilla van Darla Brooks? Afgezien van de zwakke Poppea is dit een in alle opzichten geslaagde productie.

Ooit, vijftig jaar geleden, was Leppard in Engeland een pionier op Monteverdigebied. Voor het eerst dirigeerde hij dit werk in een door Respighi geschikt gemaakte vorm 1962 in Glyndebourne. Anno 1984 moest hij met wat originelers en beters komen, dus werd bijvoorbeeld de allegorische proloog in ere hersteld, maar wat bleef waren verzadigde strijkersklanken en de omlaag getransponeerde castraatrollen. Zijn uitvoering is dus niets voor voorstanders van authenticiteit, maar kan minder kieskeurige muziekliefhebbers veel genoegen schenken. De regie van Peter Hall is knap, de decors van John Bury zijn passend stijlgetrouw. Maria Ewing is als Poppea de verpersoonlijking van sensualiteit en ambitie, een waarlijke keizerin met meedogenloze trekken. Dennis Bailey is een passend nukkige Nero, Clarey een gepassioneerde Ottavia en Duesing een gekwelde Ottone. Een eervolle vermelding vedrient zeker Robert Lloyd als Seneca. Dus wat men ook voor bezwaren mag hebben tegen Leppards adaptatie, in muziekdramatisch opzicht is zijn versie niet te versmaden, hoewel de voorkeur logisch uitgaat naar Jacobs.