Fonografie Muziek

ZWITSERLAND, MUZIEK UIT

MUZIEK UIT DE KANTONS Centripetale krachten in het Zwitserse muziekleven Getrouwd te zijn met een Zwitserse vrouw, die zang en piano studeerde - dat wekt haast automatisch belangstelling voor Zwitserse muziek. Dat doende, stuit men dra op een aantal merkwaardige feiten.Bijna elk land, elk gebied in Europa heeft in de loop der geschiedenis wel een portie muziek geleverd, waarvan de invloeden op de rest van het continent invloed had, buiten de hoofd­stroom om. Daar waren Spanje, de Nederlanden, Engeland, Tsjechië en Polen met hun uitbarstingen van potente nationale creativiteit. Bij Zwitserland en Scandinavië is dat nauwelijks het geval.Wat Zwitserland betreft is dat misschien niet zo merkwaardig. Ondanks alle samenhang in het land en ondanks - of juist dankzij - alle democratisering is er altijd een vrij losse band tussen de relatief zelfstandige kantons geweest. De grenzen van die kantons verlopen niet zelden volgens de taalgrenzen van het Schweizerdeutsch (met al zijn onderlinge varianten), Frans, Italiaans e retoromaans, een volgende verdelende factor.De oudste Europese democratie te zijn en vreemde overheersing van keizers of koningen te hebben afgewezen, betekent ook, dat er geen hofhoudingen, nauwelijks adel en al helemaal geen mecenaat was. Dat werkt tot op de dag van vandaag door, want je moet eerst je genialiteit hebben bewezen voordat je door enigerlei overheid wordt gesteund en een beurs krijgt. Kunst is nog steeds luxe en wordt maar aarzelend gesteund.Ook de geografische positie speelde een rol. Het binnenland was lang moeilijk toegan­kelijk en het was logisch, dat Duitsland in het noorden, Oostenrijk in het oosten, Italië in het zuiden en Frankrijk in het westen hun respectievelijke invloeden deden gelden. Muzikaal bezien is het gevolg, dat er in Zwitserland een literatuur ontstond, die heel rijk is aan verscheidenheid zonder zelf een duidelijk inheems stempel te dragen. Maar wat de meeste Zwitserse compo­nisten niet aan nationale oorspronkelijkheid hebben gepresteerd, hebben ze deels gecompen­seerd door weloverwogen inventiviteit, gedegen vakmanschap en soms geniale invallen, een land van fijnmechanici (horlogemakers) waardig. Kortom, in dat kleine, mooie landje heeft het nooit ontbroken aan componisten met superieur talent.Maar slechts weinigen van hen trokken buiten hun eigen kanton de aandacht. Totdat een handvol twintigste eeuwse componisten van formaat, mogelijk de knellende, belemmerende nationale banden beu, zich in het buitenland vestigden en daar beroemd werden: Arthur Honegger in Frankrijk, Frank Martin in Nederland, Rolf Liebermann in Duitsland en - een generatie later - Heinz Holliger overal waar de avant-garde en vogue was.In de loop der tijd heeft de Zwitserse Bond van musici, samen met platenmaatschappij­en als Amadeo en Turicaphon en met de Zwitserse omroep wel pogingen gedaan om op dertig lp's een anthologie van de Zwitserse muziek aan te bieden. Bij die poging werden 140 werken verzameld, die waren uitgevoerd door talloze Zwitserse solisten en ensembles. Te beginnen bij 9e en 10e eeuwse troopen en sequensen, die in het Benediktijnenklooster van St. Gallen werden geschreven, tot de laatste consequenties van de atonaliteit door Hans-Ulrich Lehmann. Individuele, kleinere bijdragen leverden ook labels als Intersound, Jecklin, Wergo en ECM. Bij gebrek aan instanties zoals Donemus en NM Classics in Nederland, de Deutsche Musikrat in de Bondsrepubliek of de British Council in Engeland kwam het in Zwitserland vooral op privé initiatieven aan.Koorzang heeft altijd een belangrijke vorm van zinvolle ontspanning gevormd in Zwitserland en het is geen toeval, dat heel wat van de beste muziek in die sector te vinden is. Dat geldt voor kerkelijke zowel als wereldse muziek - uitmondend bijvoorbeeld in de Fêtes des vignerons, gala volksmuziek in Vevey - met name uit de 18e en 19e eeuw. Ensembles als het Brassuskoor, de Ottenberg Liederkranz, het Zürichs kamer­koor, het koor van radio romande hadden een heel goede reputatie.Tot de hoogtepunten uit die eerste Turicaphon collectie behoorde een stel Cantilenae Helveticae, anonieme melodieën, die tussen de derde en negentiende eeuw ontstonden door een reeks troubadours, herders, bergbeklimmers en reizende gezellen. Veel van dit moois in inderdaad heel typisch Zwitsers en kon alleen maar in het bergland ontstaan: echoroepen, melodieën met kortademige frasen en vol octaafsprongen, als het ware gemaakt om via alpen te weergalmen. Vandaar naar de folkloristische jodelkant is maar een stap.Een belangrijk aandeel kreeg vervolgens Ludwig Senfl (ca. 1486 in Zürich -1543) wel de beroemdste Zwitserse componist in de Vroege Muziek. Ook hij was een vroege emigrant, die lang in Passau en München werkte. Hij was heel produktief en bracht het Duitse lied tot eerste bloei. Bekend is hij vooral om zijn Lust hab' ich gehabt zuer Musica, een heel autobiografisch lied met een heel couplet ter ere van zijn illustere leermeester Heinrich Isaac), waarvan de eerste letters van elk couplet worden gekozen een acrostichon vormen van de  naam van de componist (die hij zelf nog met twee n's schreef). De lyrische inspiratie en de contrapuntische en harmonische frisheid van deze muziek is heel bijzonder. De reikwijdte van Senfls muziek is breed en verbindt de laat-nederlandse school met het nieuwe klankgevoel uit de renaissance. Hij was in dat stadium heel bepalend voor de ontwikkeling van het Duitse volkslied. Hoewel zijn werk gaaf is overgele­verd, is het nog steeds slecht als klankdocument vertegen­woordigd. Zo ontbreekt bijvoor­beeld zijn motetcyclus Da Jesus an dem Kreuze stund.Waar Senfl Zwitserland verliet en met de Hervorming sympathiseerde, bleef Glareanus (eigenlijk Heinrich Loriti geheten) in eigen land en overtuigd katholiek. Behalve met composi­ties hield hij zich ook met muziektheorie bezig, getuige zijn Dodekacordon uit 1547. Overigens betekenden hervormers als Calvijn en Zwingli een flinke rem op de ontwikkeling van het muziekleven in Zwitserland en niet alleen op dat van de kerkmuziek (Over de ongelukkige calvinistische invloeden op het creatieve en herscheppende Nederlandse muziekle­ven valt trouwens ook nog best een leuke dissertatie te schrijven).Terloops verdienen Johannes Benn, de eerste Zwitser, die de basso continuo toepaste en Melchior Glettle nog vermelding. Daarna is het makkelijk om een reeks galante, dertien-in-het-dozijn werkjes van Henrico Albicastro (1675-1735), Gaspard Fritz, Leonti Meyer von Schauensee (1720-1789 om de groep even in de tijd te plaatsen; hij schreef o.m. de komische opera Die engelbergische Talhochzeit) en Isabelle de Charière. Waarna we enigszins verrassend stuiten op de filosoof Jean-Jacques Rousseau, die de eind 18e eeuwse geschiedenis van het geestelijk leven in vrij hoge mate mee bepaalde. Hij werd in Genève geboren in 1712 en leefde enige tijd als banneling op de St. Peter's Insel in het meer van Biel. Niet alleen theoretisch schreef hij over muziek, hij componeerde ook bijvoorbeeld de opera Le devin du village (in 1752/3). Deze dorpswaar­zegger vormt een belangrijke schakel tussen de vaudeville en de opéra comique. In Bastien und Bastienne nam Mozart later deze draad op. De vorm is Italiaans en de afzonder­lijke taferelen worden door recitatieven verbonden, maar de expressie is  heel Frans.Van belang was ook Hans Georg Nägeli uit Zürich omdat hij behalve componist ook zangpe­dagoog en dirigent was; hij schreef voornamelijk koormuziek.Tot men ineens stuit op een curiosum: een militaire symfonie van Xaver Schnyder von Wartensee (1786-1868). Uiteraard zijn er duidelijke invloeden van Haydn, maar de muziek is gekruid met kleine excentrische trekjes, die zelfs de op grappen gestelde Haydn zich niet zou hebben veroorloofd. Gedeelten van dit fascinerende werk worden harmonisch zo beneveld, dat ze bijna in atonaliteit uitmonden. Er is een uitgebreide contrabassolo, er zijn heel wat programmatische effecten met klaterende bekkens, trompetten en pauken, Turkse muziek, wilde modulaties van Es naar A en een finale, die al twaalf keer te zijn beëindigd, voordat hij eindelijk echt ophoudt. Hij schreef nog drie andere letterlijk en figuurlijk minder geruchtmaken­de symfonieën. Schnyder von Wartensee vestigde zich ook alweer in het buitenland, in Frankfurt am Main, waar hij onder andere nog de opera's Estella (1825) en Fortunat (1827) componeerde.Een andere ontdekking is Theodor Fröhlich, die in 1803 werd geboren en die op 33-jarige leeftijd stierf na een onfortuinlijke duik in de Aare. Schubert was natuurlijk duidelijk zijn voorbeeld. Maar zijn liederen ademen duidelijke, neurotische melodische pijnscheuten, die op Mahler schijnen vooruit te lopen.Daarna komen we echt aan een belangrijke grootheid: Othmar Schoeck (1886-1957). Dankzij de inzet van o.m. Dietrich Fischer-Dieskau Dieskau in zijn liederen en opera's was hij ook buiten Zwitserland bekend. Minder bekend is bijvoorbeeld zijn dramatische cantate Vom Fischer un syner Fru, gebaseerd op een sprookje van Grimm. Een visser ontdoet een enorme bot van de haak en de dankbare vis (natuurlijk een prins in vermomming) biedt als dank de gewezen buitmaker aan om al zijn wensen te vervullen. Als de vrouw van de visser dat hoort, stelt ze een aantal eisen om haar sociale omstandigheden te verbeteren. (ze is begrijpelijk genoeg ontevreden met haar leven in wat het libretto noemt een Pissputt) en nadat ze een aantal treden  op de sociale ladder is gestegen - tot aan een benoeming tot paus aan toe - wil ze tenslotte niet minder dan op gelijke voet met God staan. Dat is teveel voor de bot, die de visser en zijn vrouw veroordeelt tot verder wonen in de Pissputt. De muzikale handeling is knap uitgewerkt in de thema en variaties vorm (ongeveer als in Brittens Turn of the screw) met een nieuwe variatie voor elke volgende statusverhoging. Het idioom is aantrekkelijk laatromantisch, halverwege de lichtvoetiger Richard Strauss en Hans Pfitzner.Maar er is meer moois van Schoeck: dè ontdekking van de Festwochen in Luzern in 1963 was de concertante uitvoering van zijn opera-éénakter Penthesilea, een in 1927 in een gereviseerde versie voor het eerst in Dresden uitgevoerd werk op een gegeven van Kleist. Met zijn angstwekkende onstuimigheid en zijn met dissonanten gekruide structuur is het een met de stof heel congeniaal stuk en als zodanig één van de beste klankomzettingen van een werk van Kleist. Stilistisch en dramatisch kan het werk worden gepositioneerd tussen Strauss' Elektra en Bergs Wozzeck.Hermann Suter (1870-1926) is vermeldenswaard vanwege zijn oratorium Le laudi di San Francesco d'Assisi. Een andere min of meer vertrouwde naam uit de oudere generatie van deze eeuw is Willy Burkhard (1900-1955) met o.a. een Mis, liederen, Das Gesicht Jesaja's, serenades en orgelvariaties.Waarna we stuiten op Ernest Bloch (1880-1959), de eerste Joodse componist, die muziek schreef vanuit zijn religieuze achtergrond. Dat verklaart meteen zijn geïsoleerde positie van zijn werk in de ontwikkeling van de Westerse muziek. Bovendien grenst zijn expressiviteit niet zelden aan het hysterische. Bloch ging weliswaar van de Westerse traditie uit; zijn orkestratie heeft veel van Wagner en Richard Strauss, maar hij kleurde die met traditionalistische elementen van de vijftoonsreeks uit de oud-joodse zang, die ook in Hebreeuwse gezangen te herkennen is. Zo ontstond een type gevoelsmatig belaste populaire muziek, die in het Westen reeds lang volkomen is vercommercialiseerd. In goede vertolkingen moet dat risico worden vermeden. In Schelomo voor cello en orkest gingen Rostropovitch en Bernstein op dit punt ongeveer tot het uiterste. Andere de moeite lonende werken van Bloch zijn Baal Shem, Voice in the wilderness, het vioolconcert, America en de opera Macbeth.

Op operagebied was daar nog Heinrich Sutermeister met Die schwarze Spinne.

Rolf Liebermann, die tenslotte intendant van de Hamburgse Opera werd, en die ooit opviel met een Concert voor jazzband en symfonie orkest, maar hogere ogen gooide met bijvoor­beeld zijn fijnzinnige Vier Chinese liefdesliederen.          

Arthur Honegger (1892-1955) werd in Le Havre uit Zwitserse ouders geboren en verloochen­de zijn specifiek Zwitserse achtergrond verder door zich bij de "Groupe des six" aan te sluiten. Anderzijds bleef hij deels verbonden met de in die kringen niet zo erg gewaardeerde Duitse muziek, door werken op groot formaat te schrijven en zijn neiging tot neo-barokke uitingen met wat extra dissonanten.

Aan de ene kant probeerde hij met Pacific 231, Rugby en het rolschaatsballet Skating-Rink een modern levensgevoel vol enthousiasme voor de techniek en de sport te verbreiden, anderzijds bouwde hij in Pastorale d'été en Chant de la joie aan een ongerepte wereld. Daarin past mooi, dat Honegger met de oorspronkelijk voor scenische opvoering bedoelde oratoria Le roi David en Judith plus het Antigone en het op Claudel gebaseerde Jeanne au bûcher heilsboodschappen verkondigde en tegelijk filmmuziek schreef. Dit weifelen tussen expressiviteit en vormbewustzijn, tussen open agressiviteit en geheim heilsverlangen blijft een merkwaardig gegeven.

Frank Martin (1890-1974) kan nog steeds gelden als de beroemdste Zwitserse componist uit de 20e eeuw. Ernest Ansermet, een stuk conservatiever geworden sinds zijn beginjaren, gaf hem een mooi getuigenis: "Hij heeft de duivelskring, waarin de dodecafonisten waren gevangen doorbroken om tot de grenzeloze spiraal van de stijgende kwinten terug te keren. Zo knoopt hij weer aan bij de zinvolle ontwikkeling en brengt hij deze een stap verder."

Of Martin de muzikale ontwikkeling werkelijk verder heeft geholpen, blijft de vraag, omdat zijn werk duidelijk retrospectieve elementen bevat. Maar dat hij best een aantal bijzondere en treffende werken schreef, is onomstreden. Daartoe behoren onder andere de Ballades, de 6 Monologe uit Jedermann, de liederencyclus voor alt en kamerorkest Der Cornet naar Rilke (uit 1943), het oratorium In terra pax (1945)De Zwitserse avant-garde heeft - logisch in een overwegend conservatief milieu - zelden ver voorop gelopen in de ontwikkelingen. Iets in de geest van Cage, Feldman, Ligeti, Boulez of Stockhausen is nauwelijks te vinden, post-Schönberg- en Webernmateriaal des te meer. De gedestilleerde lyriek van Webern heeft bijvoorbeeld de Schwarzgewobene Trauer, een kamercantate voor sopraan, hobo, cello en klavecimbel van Heinz Holliger (geb. 1939) beïnvloed. In 1970 won hij internationaal respect met zijn al in '65 geschreven Versuch eines Ausbruchs für zwei Menschen und zwei Marionetten met als tweede titel Der magische Tänzer. Hier leek Holliger door zijn leermeester Boulez:”freigesetzt".Als fameus hobo interpreet inspireerde Holliger, die zich van meet af aan voor eigentijdse muziek inzette omgekeerd componisten om voor hem te schrijven. Klaus Huber bijvoorbeeld met zijn golvende Noctis intelligibilis lucis voor hobo en klavecim­bel bijvoorbeeld en Jürg Wytten­bachs Three movements voor hobo, harp (met Holligers harpspelende echtgenote Ursula in gedachten) en piano.Imposant is ook Vladimir Vogels Arpiade met als uitgangspunt Franse en Duitse gedichten - enigszins à la Getrude Stein - van Hans Arp. SELECTIEVE DISCOGRAFIEAlbicastro. Concerti, sonates. Ensemble 415. Helikon 90.5208.Bloch: Israël symfonie; Schelomo. Sarah Nelsova met het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard 08.4047.71.Bloch: Schelomo; Voice in the wilderness; Prayer. Julius Berger het Orkest van de Poolse omroep o.l.v. Antoni Witt. EBS 6070.Bloch: Schelomo; Concerti grossi no. 1 en 2. Georges Miquelle met het Eastman Rochester orkest o.l.v. Howard Hanson. Mercury 432.718-2.Bloch: Vioolconcert; Baal shem. Michael Guttman met het Royal philharmonic orchestra o.l.v. José Serebrier. ASV CDDCA 785. Bloch: Avodath hakodesh. Solisten, koor en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SM2K 47533.Burkhard: Orkest- en kamermuziekwerken. Diverse uitvoerenden. Jecklin 0.647-2.Burkhard: Liederen. Erika Burkhard en Willy Burkhard. Jecklin 0.625.Fröhlich: Koorwerken. Pro Musica, Winterthur o.l.v.  Sarbach. Jecklin 0.627-2.Holliger: Ostinato funèbre; Die Jahreszeiten; Turm-Musik; Ubungen zu Scardanelli; (t)air(e). Ensemble modern o.l.v. Heinz Holliger. ECM 437.441-2.Holliger: Duo voor viool en cello; Studie über Mehrklänge; Trema. Heinz Holliger, Thomas Demenga en anderen. ECM 833.307-2.Holliger: Siebengesang; Der magische Tänzer. Schola cantorum Stuttgart, theaterkoor Bazel en Bazels symfonie orkest o.l.v. Hans Zender. DG 445.251-2Honegger: Pacific 231; Rugby; Pastorale d'été; Symfonie no. 1. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Charles Dutoit. Erato 2292-45242-2.Honegger: De 5 symfonieën. Capitole orkest, Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 764.274/5-2.Honegger: Symfonieën no. 2 en 3. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 423.242-2.Honegger: Symfonieën no. 3 en 5. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Charles Dutoit. Erato 2292-45208-2.Honegger: Le roi David. Christiane Eda Pierre, Cathérine Collard, Eric Tappy en anderen met het Caillard koor en instrumentaal ensemble o.l.v. Charles Dutoit. Erato 2292.45800-2.Honegger: Le roi David. Natania Davrath, Marvin Sorenson, Jean Preston, Martial Singher, Madeleine Milhaud met het Utah symfonie orkest en –koor o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard 08.4038.71.Honegger: Jeanne d'Arc au bûcher. Françoise Pollet, Michèle Command, Nathalie Stutzman, John Aler, Marthe Keller Georges Wilson, Pierre-Marie Escourrou met koor en orkest van de Franse omroep o.l.v. Seiji Ozawa. DG 429.412-2.Honegger: "Jeanne d'Arc au bûcher"; Cantate de Noël. Borgeaud, Favory, Chateau, Rodde, Brachet, Jindrak, Tsjechisch filharmonisch koor en Praags symfonie orkest o.l.v. Serge Baudo. Supraphon 11.0557-2.Huber: Diverse werken. Ensemble recherche. Accanta 201.652.Lehmann: Osculetur me. Ensemble mobile o.l.v. Graf. Jecklin 0.296-2.Liebermann: Capriccio. Irmgard Seefried, Wolfgang Schneiderhan en het symfonie orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Horvath. DG 431.343-2 (6 CD's).Liebermann: "Penelope". Goltz, Rothenberger, Equiluz, Klein, Lorenz, Schock, Baylé, Dönch, Berry, Böhme en het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. George Szell. Orfeo C 328.931.Martin: Petite symphonie concertante; Maria triptiek; Passacaglia. Irmgard Seefried, Wolfgang Schneiderhan, Eva Hunziker, Germaine Vaucher-Clerc, Doris Rossiaud en het Suisse romande orkest c.q. het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Frank Martin. Jecklin JD 645-2.Martin: Petite symphonie concertante; Concert voor 7 blazers; 6 Monologen uit Jedermann. Guibentif, Jaccottet, Ruttimann, Cachemaille en het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Erato 2292-45694-2.Martin: 4 Ballades voor resp. fluit, saxofoon, piano, trombone en orkest; Concert voor 7 blazers en orkest. Solisten met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 444.455-2.Martin: Concert voor 7 blazers, slagwerk en strijkorkest; Polyptique; Etudes. Marieke Blankestijn met het Chamber orkestra of Europe o.l.v. Thierry Fischer. DG 435.383-2.Martin: Celloconcert; Les quatre éléments. Jean Decroos met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Preludio PRL 2147.Martin: Pianokwintet; Pavane couleur du temps; strijktrio; Trio sur des mélodies populaires irlandaises. Jörg Dähler, Brenton Langbein, Hanni Schmid-Wyss e.a. Jecklin 646-2.Martin: Mis. Christ Church kathedraalkoor, Oxford o.l.v. Stephen Darlington. Nimbus NI 5197.Martin: Requiem. Speiser, Bollen, Tappy, Lagger, koor en Suisse romande orkest o.l.v. Frank Martin. Jecklin 631-2.Martin: Der Cornet. Jard van Nes met Nieuw sinfonietta o.l.v. Reinbert de Leeuw. Philips 442.535-2.Martin: 6 Monologe aus Jedermann; Ouverture en gedeelten uit "Der Sturm". Dietrich Fischer-Dieskau en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Frank Martin. DG 429.858-2.Martin: "Golgatha". Faller, Stämpfli, Montmollin, Tappy, Molet, Huttenlocher en orkest van Lausanne o.l.v. Faller. Erato 2292-45779-2 (2 CD's).Martin: "In terra pax". Okada, Balleys, Macias, Huttenlocher, Brodard met koor en orkest van het Gulbenkian festival o.l.v. Michel Corboz. Cascavelle 1014.Nägeli: Freut euch des Lebens. Peter Schreier. DG 427.023-2.Rousseau: "Le devin du village". Alpe Adria ensemble o.l.v. René Clemencic. Nuova Era 7106/7.Schnyder von Wartensee: Alpenlied auf Rigi Scheideck. Mannenkoor Thun o.l.v. Künzi. Claves 50-500.Schnyder von Wartensee: Concert voor 2 klarinetten en orkest. Stalder en Friedli met het ensemble Capriccio. Tudor 757.Schoeck: Serenade en Suite voor kamerorkest. Engels kamerorkest o.l.v. Griffiths. Novalis 150.070-2.Schoeck: Vioolconcert. Boller met het Zwitsers jeugdorkest. Claves 9201.Schoeck: Celloconcert. Goritzki met de Kammerakademie Neuss. Claves 50-8502.Schoeck: 2 Pianostukken; Vogel: Hörformen, Varétude, Intervalle; Marek: Toccata; Ländliche Szene. Jeannette Fischer, Werner Bärtschi en de Camerata Zürich o.l.v. Räto Tschupp. Jecklin 306-2.Schoeck: Liederen. Ernst Häfliger en Grenacher. Jecklin 0.504-2 en 0.535-2Schoeck: Liederen. Tüller en Keller. Accord ACC 220.772.Schoeck: Lebendig begraben. Dietrich Fischer-Dieskau met het Radio symfonie orkest Berlijn o.l.v. Rieger. DG 437.033-2 (2 CD's). Schoeck: Das stille Leuchten. Dietrich Fischer-Dieskau en Hartmut Höll. Claves 50-8910.Schoeck: "Penthesilea". Smith, Janku, Kostia, Hermann met NDR en WDR omroepkoren en Keuls Radio symfonie orkest o.l.v. Zdenek Macal. EMNI 165-99.781/2 (2 LP's).Senfl: Liederen. Ensemble Ricercare, Zürich o.l.v. Michel Piguet. EMI 763.443-2.Senfl: Liederen. Joculatores Upsalienses. BIS 500.075.Senfl: Liederen. King's Singers en Consort of musicke. EMI 769.837-2.Suter: "Le laudi di san Francesco". Solisten, koor en Berns symfonie orkest o.l.v. Loosli. Harmonia Mundi D. 889.633.Vogel: Kamermuziekwerken. Div. uitvoerenden. Jecklin 0.555.Wyttenbach: Strijkkwartetten no. 1-3; strijktrio. Arditti kwartet. ABT EB 201.