Fonografie Muziek

WEENS THEATER AN DER WIEN

HET WEENSE "THEATER AN DER WIEN" Rijke muzikale geschiedenis, die teruggaat tot 1801 30 Mei 1962 was het zover: Karajan heropende het Theater an der Wien met Mozarts Zauberflöte. Later gaf Karl Böhm een gala opvoering van Bergs Lulu en een opera van Haydn. In 1966, tijdens de Festwochen, zag en hoorde ik er Sutermeisters Schwarze Spinne, in 1992 Mozarts Figaro. Tussendoor had het intieme theater jarenlang een kassuc­ces met de musical Cats. Zoveel verscheidenheid verleidt tot wat geschiedgraverij. 12 Juni 1801 sloot Wenens beroemde, kleine Freihaustheater (of "Theater auf der Wieden", zoals het alternatief werd genoemd) onder het leiderschap van librettist-acteur-manager Emanuel Schikaneder zijn poorten. Het betekende het einde van een era en hoewel de Weense theaterbezoekers uit die tijd waarschijnlijk minder nostalgisch over het Freihausthea­ter waren dan huidige sentimentalisten, hing ongetwijfeld het gevoel van een verdwijnend verleden in de lucht gedurende de laatste voorstelling op die warme juni avond.Tien jaar eerder was Schikaneder op slag beroemd geworden met de première van Mozarts Zauberflöte. Hij was altijd al een uitgekookte acteur geweest, iemand met een presence op het toneel, die de mensen meteen aan het lachen bracht. Zijn naam was en is voor altijd verbonden met die van Mozart. Onder de toeschouwers die avond in 1801 bevonden zich velen, die Mozart zelf nog de Zauberflöte hadden horen dirigeren en zelfs helemaal los van Mozart, was het theater nog vervuld van de atmosfeer van Wenens muzikale grootheden. Nu echter zou een nieuw theater, het Theater an der Wien aan de Linke Wienzelle zijn poorten openen.De laatste voorstelling in het Freihaustheater was een soort inleiding tot de komende gebeurtenis. Als epiloog bij een nu geheel vergeten opera van Antonio Bruni, produceer­de Schikaneder Thespis, een pantomime in één akte, waarin hij de hoofdrol vervulde. Thespis trekt zich (in het Freihaustheater) terug tot een genie hem opnieuw wekt. Als Thespis zich te slapen legt, moedigt het genie het publiek aan om de korte reis over het riviertje Wien te maken, want morgenavond zal Thespis (in casu Schikaneder) tot nieuw leven worden gewekt met de opvoering van zijn nieuwe opera in een nieuwe schouw­burg.Het Theater an der Wien was in feite niet helemaal gereed voor de officiële opening die volgende avond. Er was met name nog niet voldaan aan de brand veiligheidsvoorschrif­ten. Maar de autoriteiten, die een blik wierpen op de lijst met gekroonde hoofden en andere notabelen, waaronder de koningin van Napels, de kroonprinses en anderen, deden een oogje dicht en lieten Schikaneder alles volgens plan afwikkelen.Het gordijn ging open bij de beroemde rituele "drie akkoorden" uit de Zauberflöte en de "Mars van de priesters". De proloog, "Thespis' droom" zette de symbolische handeling van de avond tevoren voort. Ondanks de pogingen van zijn vijanden om hem uit Athene (het nieuwe theater) te verdrijven, eiste het genie Thespis (Schikaneder) op. Herr Schikaneder verscheen vervolgens en zei enige woorden ter inleiding op zijn nieuwe opera Alexander op muziek van Franz Teyber. Dat werk was een enorm succes en beleefde 29 voorstellingen. Vooral de finale, waarin Alexander en de Indiaanse koningin over het toneel werden getrokken in een wagen, die bespannen was met vier paarden en gevolgd door een groot gevolg, waaronder veertig soldaten te paard, maakte veel indruk.Iedereen was het erover eens, dat het Theater an der Wien een prachtig huis was en de experts prezen de efficiënte toneelvoorzieningen rond het draaitoneel, de kostuums, het uitgebreide décor en de gecompliceerde handeling. De achterkant mondde uit in een elegante tuin (de thans veel nuchterder Lehàrgasse) en Schikaneder had ervoor gezorgd, dat de hele achterkant van het gebouw kon wegschuiven, waardoor een enorm toneel ontstond met een echte tuin ver op de achtergrond.Het publiek kreeg hetzelfde mengsel als in het Freihaustheater: opera's, Singspiele, toneel, ballet, pantomimes, concerten, incidenteel ook een oratorium. Omdat het theater buiten de stadswallen lag, had Schikaneder het briljante idee om paraplu's te verhuren aan de mensen , die in het theater werden overvallen door regen- of sneeuwbuien.Omdat de roem van een man als Schikaneder onlosmakelijk is verbonden met iemand van Mozarts status, herhalen historici maar al te graag de waarheid als een koe als zou 'Schikane­der niets zijn geweest zonder Mozart". Misschien. Maar toen Schikaneder Mozart benaderde voor een nieuwe opera, genoot de componist - hoewel hij een bekende persoonlijkheid was - niet meer de gunst van de keizer en het hof. Zeker ten dele hebben we de Zauberflöte te danken aan Schikaneders moed, want hij wist met een fijne neus waar hij terecht moest voor de beste beschikbare muziek.Nadat Mozart overleed, gebruikte Schikaneder het beschikbare lokale talent en in 1803 viel zijn ervaren oog op Ludwig van Beethoven, die hij als "huiscomponist" van het theater engageerde. Beethoven nam het aanbod meteen aan en kreeg vrije inwoning in het theaterge­bouw. Als "huiscomponist" (samen met abbé Vogler) toog Beethoven aan de slag voor een grote heroïsche opera, Vesta's Feuer (tekst van Schikaneder), waar verder niets van terecht kwam. Het enige succesvolle overlevende fragment uit het werk keerde als "O namenlose Freude" in Fidelio terug.Niettemin was Beethoven best gelukkig met deze regeling, omdat hij nu ook concerten kon geven in dit theater. Zo werd 5 april 1803 een "Akademie" te zijnen gunste gehouden. Het bewuste concert bod Beethovens oratorium Christus am Olberge, de eerste en tweede symfonie en het nieuwe 3e pianoconcert met de componist dirigerend vanachter de piano. In tegenstelling tot wat soms te lezen is, was dat concert in het Theater an der Wien een groot succes, niet alleen in artistiek opzicht, maar ook in financieel.In het najaar van 1803 werd de gedachte aan Vesta's Feuer definitief losgelaten voor zover het Beethoven betreft; hij ging aan Fidelio werken, een opera, die aanvankelijk Leonore zou heten. Schikaneder had zich uit de directie van het theater teruggetrokken, maar handelde incidenteel nog wel mee als producent en schrijver. Peter van Braun nam in 1804 het theater over en het werk aan Fidelio, dat onderbroken was geweest, ging met volle kracht verder. Intussen stelde Beethoven regelmatig nieuwe eigen werken in het theater voor. De Eroica beleefde daar 7 april 1805 zijn première en een jaar later speelde Clement de solopartij bij de première van het vioolconcert.Leonore was in het voorjaar 1805 klaar, maar de censors verboden de opvoering op politieke gronden. De librettist, Joseph Sonnleithner, smeekte, argumenteerde en kreeg tenslotte aarzelend toestemming om de nieuwe opera op het toneel te brengen. Intussen was het oktober 1805 en naderden de Franse troepen van Napoleon Wenen. Terwijl de stad in uiterste verwarring verkeerde, trokken de Fransen in november binnen. Het hof, de adel en de meeste rijke burgers hadden tijdig de stad verlaten en toen 20 november 1805 de wereldpre­mière van Leonore plaatsvond, was het Theater an der Wien bijna leeg. Het merendeel van het kleine publiek bestond uit Franse officieren, aldus een plaatselijk verslag. De Fransen verstonden niet alleen de Duitse tekst niet, ze hadden ook geen gevoel voor Beethovens stijl, gewend als ze waren aan de elegante opéra comique van Grétry en Cherubini. Leonore werd zo een deerlijke mislukking en na twee verdere voorstellingen werd het werk van het speelplan afgevoerd.In politiek opzicht was de rust aardig teruggekeerd in 1806, toen werd besloten om Leono­re een nieuwe kans te geven. Maar ondanks de talloze wijzigingen in de tekst en zelfs in de muziek, werd het werk 29 maart opnieuw een flop. De Duitstalige muziekpers, zelfs als die Beethovengezind was, had in het beste geval lauw, maar overwegend negatief over de voorstellingen in 1805 geschreven en Beethoven moet hebben aangevoeld, dat het fiasco deels zijn schuld was. Het werk verdween definitief van het toneel en kreeg pas voor het eerst succes nadat het in 1814 was omgevormd tot Fidelio.In financieel opzicht verkeerde het Theater an der Wien permanent in moeilijkheden. Ondanks uitverkochte zalen waren de kosten extreem hoog, vooral tengevolge van de omvangrijke décorkosten. Die kosten liepen alleen maar op tijdens de Napoleontische oorlogen. De censor was zo streng, dat het vrijwel onmogelijk was om elke vorm van serieus proza dan ook goedgekeurd te krijgen. Daarentegen maakte de Franse bezetting het wel mogelijk, dat Wenen kon kennismaken met Schillers Don Carlos.Op een gegeven moment vormde een groep aristocraten (waaronder Schwarzenberg, Esterházy, Lobkowitz en anderen) een "Cavaliers Genootschap" om het theater te financieren, maar dat mooie initiatief hield slechts een paar jaar stand. In 1813 werd graaf Palffy directeur en tijdens zijn regime werd een nieuwe, heel succesvolle attractie geïntroduceerd: het kinderballet. Aan Assepoester deden niet minder dan 176 kinderen mee. Hoewel Palffy zijn eigen kapitaal in het theater moest steken, waren die kinderballetten zo succesvol, dat hij bijna quitte speelde. Ongelukkig genoeg schokte een schandaal, waarbij enige van de prominentste leden van de adel en de balletmeisjes waren betrokken de Weense society, waarna de keizerin verdere balletten verbood.Het eind van de kinderballetten werd desastreus voor graaf Palffy en het theater viel - artistiek en als gebouw - ten prooi aan een ongelukkige periode. Natuurlijk waren er best nog hoogtepunten: Schuberts Rosamunde (een mislukking, ondanks de prachtige muziek), Rossini's Barbier van Sevilla, Webers Freischütz en vooral Schillers Jungfrau von Orléans, waarin de kroningsstoet vier honderd extra statisten met paarden, honden, kamelen en een getrainde ekster omvatte. In 1825 had Palffy er definitief genoeg van; hij trad als een geruïneerd en gebroken man terug; Schikaneder was overigens in verschrikkelijke armoede al in 1812 gestorven.Gedurende de periode na Beethoven en Schubert trad enig herstel in voor het Theater an der Wien, maar zijn roem was niet langer gebaseerd op opera en Singspiel, doch meer op toneelstukken. Het was de grote tijd van Grillparzer, Raimund en Nestroy (deze laatstgenoem­de werd in 1831 lid van het gezelschap). Hun stukken met toneelmuziek - meestal van Adolph Müller - werd de rage van de dag. Voor het eerst in de roerige geschiedenis van het theater dekten de inkomsten de uitgaven en in 1831 kon de directie het zich zelfs veroorloven om gasverlichting te laten aanleggen.Gedurende de jaren 1860 beleefde een nieuw genre zijn opkomst: de klassieke operette. Het Theater an der Wien werd al gauw het brandpunt van deze nieuwe vorm. Zijn snelle populari­teit maakte het huis populair en rijk. Offenbachs Orfeus in de onderwereld en Schone Helena werden avond na avond voor de Weense élite uitgevoerd.

In 1870 werd het gebouw gerenoveerd; bij die gelegenheid werden de gietijzeren stoelen geïntroduceerd. Het jaar daarop beleefde  Johann Strauss' Indigo er zijn première. Dat leverde binnen een maand het enorme bedrag van 29.000 gulden op. Op Paaszondag 1874 gaf Die Fledermaus de Weense klassieke operette zijn grootste en duurzaamste succes. Zelfs het boze gemompel van criticus Eduard Hanslick, die vond, dat Eine Nacht in Venedig prulwerk was, verhinderde niet, dat Strauss de grote lieveling van het Weense publiek werd.

Het (ware) verhaal van Brahms, die het begin van An der schönen blauen Donau op een dameswaaier noteerde en ondertekende met "helaas niet van mij, J. Brahms", is overbekend.Het Theater an der Wien werd het officiële operette-theater gedurende de volgende halve eeuw. De scheidingslijn tussen opera en operette verliep nogal vaag. Aan de ene kant verklaarde de bekrompen Hofoper (de voorloper van de huidige Staatsoper) Smetana's kostelijke Verkochte bruid te licht voor het grote huis, zodat het werk in 1893 voor het eerst in Wenen in het Theater an der Wien te zien en te horen was en met groot succes werd begroet (drie jaar later haalde de Hofoper bakzeil en voerde het werk ook op). Aan de andere kant kwam Puccini zelf in 1897 naar Wenen om in het kleine theater te helpen bij de Weense première van zijn La bohème, die uiteraard ook te min was voor de Hofoper. De critici beweerden, dat het ovationele applaus voor de "zeer knappe en aantrekkelijke jongeman" moest zijn en beslist niet voor zijn muziek. Ze waren verbaasd, dat het publiek zo enthousiast was en dat het werk twintig keer in een uitverkocht huis moest worden herhaald.De twintigste eeuw ruimde plaats in voor de nieuwe operettecomponisten Franz Lehár en Leo Fall. Die lustige Witwe was in 1908 waarschijnlijk de laatste operette in de grote klassieke traditie; hij betekende het einde van een van Wenens rijkste periodes, de tijd van "Wein, Weib und Gesang", knappe officieren en "chambres séparées", van champagne partijen in het Sacher hotel, die tot in de ochtendstond duurden en van sigaren, die met biljetten van 100 kronen werden aangestoken.De Eerste Wereldoorlog liet weinig over van dat genoeglijke, corrupte en vervallen tijdperk. Daarmee raakte ook het Theater an der Wien in verval. Gedurende de jaren twintig zorgden aan pornografie grenzende operetteteksten, dat het theater een slechte reputatie kreeg en zelfs Kálmáns succesvolle Gräfin Mariza was niet in staat om het einde lang uit te stellen. In de sombere crisistijd na 1930 ging het in Wenen slecht in politiek, financieel en emotioneel opzicht. Besloten werd om het theater te sluiten. Maar in 1935 huurde iemand het en hield het draaiende met onder andere gastoptredens van Zarah Leander totdat de "Anschluss" plaatsgreep en het theater voor goed leek te worden gesloten. In 1940 kocht de stad het theater van de toenmalige eigenaar, maar de oorlog verhinderde verdere voorstellingen en het bleef duister in het beroemde, intieme huis.

Gedurende de laatste oorlogsdagen in april 1945 werd de statige "Staatsoper", net als het Burgtheater en de Stephansdom plus heel wat andere bekende gebouwen in de as gelegd. Het was duidelijk, dat het jaren zou duren, voordat de Staatsopera weer het te herbouwen gebouw aan de Ringstrasse opnieuw kon betrekken. Het voor de hand liggende alternatief was het vrijwel ongeschonden Theater an der Wien, waar de krachten van de Staatsopera 6 november 1945 het eerste naoorlogse seizoen passend met Fidelio opende. Er bevonden zich Amerikaanse, Engelse en Russische militairen in het publiek; van verwarming was vrijwel geen sprake, maar de sfeer was heel opgewonden. Het theater- en concertbezoek in Wenen was enorm in die eerste na-oorlogse tijd. Alsof een inhaaloefening moest worden uitgevoerd.

Het was de tijd van die prachtige Mozartvertolkingen onder Josef Krips met Cebotari, Schöffler, Kunz, Seefried en Schwarzkopf, de pakkende Wagneravonden met Furtwängler, een prachtige Meistersinger met Peter Anders, met veel gepassioneerde intensiteit gedirigeerd door Meinhard von Zallinger.De tijd verstreek, de bezetting eindigde en Oostenrijk werd tot de val van de Berlijnse muur het enige land, waaruit de Russen zich vrijwillig terugtrokken. De Staatsopera werd voor een gigantisch bedrag herbouwd en het bijbehorende gezelschap nam zonder veel ophef weer z'n intrek in de luxe sfeer aan de Ringstrasse.

Vrijwel niemand dacht meer aan het Theater an der Wien. In de opwindende roes van het nieuwe gebouw trokken Karajan en zijn uit de Scala in Milaan meegebrachte sterren meer de aandacht. Maar er doken verontrustende geruchten op vanuit het niet voor niets onderaards gemaakte riviertje Wien: het gelijknamige theater zou een grote parkeergarage worden, een bioscoop, een vaudeville theater, een plek voor Amerikaanse musicals. Het zou worden gesloopt, het zou niet worden gesloopt.

Tenslotte kocht gelukkig de stad Wenen nog net op tijd het theater. Intussen verkeerde het gebouw in dusdanig slechte staat, dat echt geen langer uitstel mogelijk was voor een grondige restauratie omdat ook de oorspronkelijke houten kruisbalken geheel vermolmd waren. Dat vergde een enorm budget, maar gelukkig vond het werk doorgang en het werd grondig verricht. Heel wat van de oorspronkelijke decoraties werden blootgelegd of terugge­vonden: fresco's, het vergulde wapen van de Habsburgers en zelfs het oorspronkelijke gordijn van Schikaneder. Het geheel oogt even fraai als de decoraties van het Münchense Residenz Theater. Ook de oorspronkelijke akoestiek dankzij het houten plafond werd terugge­wonnen, waardoor het theater een even fraaie klank heeft als bijvoorbeeld het San Carlo theater in Napels. Als eerste werden de kleinschalige Mozartproducties uit de Redoutensaal terugge­bracht naar het Theater an der Wien, dat verder open staat voor opera, operette (voor zover die niet in de Volksoper plaatsvindt) en musical.