Fonografie Muziek

RISICO'S VAN IN EIGEN BEHEER UITGEGEVEN ORKESTOPNAMEN

RISICO’S VAN IN EIGEN BEHEER UITGEGEVEN LIVE ORKESTOPNAMEN 

De teleurstellende opname van Mahlers Vijfde symfonie door het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jaap van Zweden (LPO 0033) en de in laatste instantie eveneens door een al te fervente aanpak bij herhaald beluisteren wat tegenvallende uitgave van Mahlers 6e als onderdeel van zijn daar lopende complete reeks door het Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev (LSO Live LSO 0661) maken ons nog eens attent op de risico’s die zijn verbonden met het al te graag uitbrengen van opnamen van orkestopnamen in eigen beheer, zelfs wanneer dat gebeurt door wereldberoemde ensembles die een reputatie te verliezen hebben. Terzijde opgemerkt: het Londens filharmonisch is met zijn activiteiten het sterkst in opnamen van Engelse muziek (Arnold, Turnage bv.) en in de uitgave van min of min historische opnamen (Beecham, Tennstedt bv).

De redenen van dergelijke eigen initiatieven zijn bekend. De door de muziekindustrie zelf veroorzaakte misère en recessie onder meer van alsmaar hogere artistenhonoraria bij een steeds geringer omzet op een toch al met werken uit het min of meer overladen ijzeren repertoire. Omdat het om ‘live’ opnamen, dus concertregistraties gaat blijven de productiekosten weliswaar aan de bescheiden kant, maar de distributiekosten en het reclamebudget kunnen een handicap vormen in de verspreiding van het materiaal.

Dat de verweesd achtergebleven orkesten nadat de grote multinationals – Decca, EMI, en de intussen enigszins zieltogende Sony en RCA voorop - uit de muziekindustrie hun vaak nogal exclusieve contracten niet verlengden het heft in eigen hand namen en een op hun reputatie gebaseerd marketingconcept hebben, getuigt van eigen initiatief en moed.

De idee komt uit de V.S., waar het New York filharmonisch orkest met het uitbrengen van historische opnamen begon. San Francisco begon met nieuw materiaal: de deels heel geslaagde Mahlerserie van Tilson Thomas en een heel welkome Ives opname. Intussen gingen ook het Chicago-, Cleveland- en het Bostonorkest zelfstandig, zij het vooreerst op wat bescheidener schaal verder.In Engeland nam het Londens symfonie orkest het voortouw en bracht in enige jaren – als de nummering daarvan een juiste indicatie is – intussen ruim 660 eigen opnamen uit.

Zover is het veel later begonnen Koninklijk Concertgebouworkest nog lang niet. Het begon, net als het New York filharmonisch orkest ooit met de in dit geval in drie delen gesplitste Anthologie met oudere opnamen, geput uit omroepopnamen. Een parallel met de serie BBC Legends in Engeland. Daar verscheen prachtig (semi)historisch materiaal met Beecham, Giulini, Michelangeli, Richter en anderen. Maar ja, de belangstelling daarvoor is behalve bij ware verzamelaars helaas minder groot.

Intussen zijn in Amsterdam voornamelijk eigen wisselende, ingehuurde opnameteams van Eurosound, Polyhymnia en de omroep actief. Doorgaans gaat het ook om uitgaven met Mariss Jansons als dirigent. Met even wisselend succes. Maar meestal wordt niet de bijzonder goede opnamekwaliteit van de laatste Decca opnamen met Chailly (bv. diens Mahler- en Varèseserie) bereikt. Zo viel bijvoorbeeld de opname van de Tweede symfonieën van Beethoven en Brahms (RCO Live 05002) in alle opzichten wat al te globaal uit. Jansons deed Brahms II en III indertijd pakkender klinkend in Oslo (Simax PSC 1203). Tegenover een prachtig geslaagd Heldenleben van Strauss (RCO Live RCO 04005), een voor Bernard Haitink kenmerkende Mahler IV met in de finale de geweldige Christine Schäfer, RCO Live RCO 07003), een heel mooie, maar haast te verfijnde Mahler VI (met de première van Henze’s Sebastian im Traum, RCO Live 06001) staan een in relatie tot de betere versies van hetzelfde orkest onder Harnoncourt (Simax) en Davis (Philips) matige Dvorak IX (RCO Live 04002) en een al te gladde, ronde Sacre en Vuurvogelsuite van Stravinsky (RCO Live RCO 08002).

Curieus genoeg heeft het Londens symfonie orkest ook een eerdere Mahler VI uit 2002 van Jansons in de catalogus (LSO Live LSO 038). Die is feller, ruiger, maar niet echt beter. En als het al het Concertgebouworkest moet zijn, dan toch nog altijd wat liever Chailly (Decca 444.871-2). Onbetwist hoogtepunt uit de LSO reeks vormen de opnamen van Colin Davis uit zijn Berliozcyclus.

Natuurlijk heeft het Concertgebouw in principe zijn bekende fraaie akoestiek meer mee dan de in dit opzicht dubieuzer Barbican Hall in Londen. Snel werken onder riskante ‘live’ omstandigheden leidt ook dikwijls tot concessies aan de geluidskwaliteit hoewel stoorgeluiden (gehoest) gelukkig meestal goed kunnen worden uitgebannen.

Maar er zijn op alle fronten werkelijk topprestaties nodig om zich met de genoemde werken internationaal echt te kunnen profileren want van sommige van deze werken zijn op papier al ruim vijftig opnamen beschikbaar. Het goede is nu eenmaal de vijand van het betere, zeker voor de kritische koper. Doch voor de trouwe fans van bepaalde dirigenten en orkesten ligt dat natuurlijk anders: zij zijn en blijven trouw aan hun favorieten, waar ook niets op tegen is.Hierboven zijn maar wat willekeurige voorbeelden gegeven; ze lijken echter exemplarisch voor het slagen of teleurstellen van deze eigen orkestinitiatieven.

De kansen op extra bevlogen, elektriserende uitvoeringen bij ‘live’ zaalregistratie zijn groter dan bij ietwat steriele studio opnamen, maar dan moet echt wel alles 100% meezitten wat onmogelijk steeds het geval kan zijn.