Fonografie Muziek

POLLINI EN BEETHOVEN

POLLINI EN BEETHOVEN

 

Voorjaar 2004 verraste, enthousiasmeerde, ja verblufte Maurizio Pollini tijdens een van zijn te zeldzame optredens in Amsterdam met een programma van louter Préludes van Chopin en Debussy. Bewondering alom en uiteraard de wens dat hij na zijn al lang verschenen opname van Chopins Préludes (DG 413.796-2) nu ook eindelijk die van Debussy eens integraal opneemt. Het zou gezien zijn huidige visie ongetwijfeld zeer de moeite waard zijn.

In plaats daarvan verscheen ongeveer tegelijk met dat Amsterdamse recital de volgende aflevering in zijn traag verlopende reeks opnamen van Beethovens sonates met de nummers 5, 6, 7 en 8. Ruim vijfentwintig jaar is de Italiaan nu al met dit project bezig en nog steeds ontbreken de sonates no. 1-4, 9, 10, 16, en 18-20. In het huidige tempo voortgaand zal het dus nog wel een jaar of tien duren voor de hele klus is geklaard.

Terwijl men misschien optimistisch rekende op een geleidelijke verdieping van Pollini’s opvatting, blijkt het tegendeel het geval. Vrijwel elke volgende aflevering uit de ongeveer in omgekeerde volgorde afgelegde weg is haast teleurstellender dan de voorafgaande. En dat terwijl zulke (te) hoge verwachtingen werden gewekt bij het verschijnen van het eerste dubbelalbum met de vijf laatste sonates, die in de periode 1975/7 in de Herkuleszaal in München fraai werden opgenomen. Die locatie bleef men overigens wel trouw; de enige uitzondering wordt gevormd door de sonates no. 11, 12 en 21 die in 1997 in de Weense Musikverein werden opgenomen.

In die late sonates verhelderde Pollini met name de sonates no. 30 en 31 zo tot in alle hoeken dat ze vrijwel in een andere aggregaatstoestand verschenen, zo ongeveerd gereinigd als destijds Rembrandts Nachtwacht en ontdaan van overtollige gewichtigdoenerij en zwaarmoedigheid. Geen wonder voor iemand met een Latijnse achtergrond.

In bepaalde kringen is Pollini ten onrechte erg lang beschouwd als een ‘koele kikker’, als iemand die over een fabuleuze techniek beschikt, maar die in emotioneel opzicht steeds te afstandelijk blijft en daarom kristalheldere, naar de letter perfecte, maar vrij zielloze vertolkingen geeft. Er zijn voldoende opnamen van Pollini om die aantijging overtuigend te weerleggen. En toch…… bij zijn Beethoven steken ze weer de kop op. Opvallend is bijvoorbeeld dat in de internationale vakpers (voor zover die objectief en onafhankelijk is!) behalve die late sonates nauwelijks een andere Beethoven cd van Pollini nadrukkelijk wordt aangeraden.

Naast die haast de hemel in geprezen late sonates hooguit nog de nrs. 13, 14 en 15 met een van nevelen bevrijde, secure Mondschein en twee serieuze, vrij bedachtzaam klinkende kompanen waarin Pollini blijk geeft van gevoel en engagement.

Voor deze luisteraar razen al die andere werken – en de net verschenen vroege sonates het ergst – langs op een manier die alleen grote bewondering wekt voor de virtuoze pianistiek en de ‘partituurgetrouwheid’ als zodanig, maar die geen moment de muziek echt tot leven wekt. Wat rest zijn een aantal klinkende, röntgenachtige blauwdrukken van de Urtext waarin niets aan het materiaal van de gedrukte pagina wordt toegevoegd.

De interpretaties van deze werken die de tand des tijds hebben doorstaan (Solomon!) zijn die, welke het ‘natuurlijke’ tempo in het belang van de verbeelding durfden doorbreken; tenslotte gaat het bij Beethoven om geestrijke muziek. Dat aspect mankeert helaas in zijn Beethovenspel, hoe intens en glanzend dat ook is. Het ontbreekt aan verkennend lef, aan humor, ironie. De dynamiek (fraaie crescendi bijvoorbeeld) en het toucher zijn gevarieerd genoeg, maar het ontbreekt aan tegenstellingen tussen realistisch en onrealistisch, tussen verleden, heden en toekomst. Het is alles te letterlijk. Vijf minuten in gezelschap van bijvoorbeeld Solomon, Kempff, Goode, Brendel of Arrau tonen dat meedogenloos aan. Het mankeert aan muzikale argumentatie omdat meer naar een beproefd en tevoren uitgekiend reept wordt gewerkt dan dat van echte spontane interpretaties sprake is.

Helaas geldt ipso facto datzelfde voor de ook teleurstellende Diabellivariaties. En wat de pianoconcerten betreft, gooien noch de Weense, noch de Berlijnse opnamen de hoogste ogen in een zwaar bezet veld. Het mooiste zijn haast nog het 1e pianoconcert uit Wenen met Jochum en het 4e idem met Böhm.

 

Pollini’s Beethovenopnamen

Beethoven: De 5 Pianoconcerten. Met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 439.770-2 (3 cd’s); afzonderlijk leverbaar als 445.850/2-2. 1992Beethoven: De 5 Pianoconcerten. Met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. respectievelijk Eugen Jochum en Karl Böhm. DG 419.793-2 (3 cd’s). 1976/83

Beethoven: Pianoconcerten no. 2 en 4. Met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. respectievelijk Eugen Jochum en Karl Böhm. DG 459.038-2.

Beethoven: Pianoconcert no. 5. Met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 413.447-2.

Beethoven: Koorfantasie; Symfonie no. 6. Met koor en orkest van de Weense Staats­opera o.l.v. Claudio Abbado. DG 419.779-2.Beethoven: Pianosonates no. 5, 6, 7 en 8. DG 474.810-2. 2002Beethoven: Pianosonates no. 11, 12 en 21. DG 435.472-2. 1997Beethoven: Pianosonates no. 13, 14 en 15. DG 427.770-2. 1991Beethoven: Pianosonates no. 17, 21, 25 en 26. DG 427.642-2. 1988Beethoven: Pianosonates no. 22, 23, 24 en 27. DG 474.451-2. 2002Beethoven: Pianosonates no. 28 en 29. DG 429.569-2. 1977, 1976Beethoven: Pianosonates no. 30, 31 en 32. DG 429.570-2. 1975, 1997Beethoven: Pianosonates no. 28-32. DG 449.740-2 (2 cd’s). 1975/7

Beethoven: Diabellivariaties. DG 459.645-2. 1998