Fonografie Muziek

MYSTIFICATIES

MYSTIFICATIES: K­OEKOEKS- EN WINDEIEREN IN DE MUZIEK Bedoelde en onbedoelde mystificaties Aimez-vous Brahms? van Françoise Sagan was destijds een bestseller, die vast ook door geheide muziekliefhebbers werd verkocht als ze tenminste niet vooraf waren geïnformeerd, dat de roman nauwelijks iets met Brahms te maken had. De vraag "Houdt U van Sachari Petrowitsj Pahliaswilli?" zou echter nauwelijks dezelfde werking hebben gehad. Een beroemde naam, die geheel onafhankelijk wordt genoemd, prikkelt op basis van de suggestie die ervan uitgaat meer dan de kwestie die ermee wordt gewekt. Tussen het standvastig geloof aan autoriteit en de lichtgelovigheid aan een gebaar vervagen de grenzen maar al te makkelijk.Het geknoei met etiketten, waarmee inferieure wijnsoorten worden opgewaar­deerd, heeft een eerbiedwaar­dige traditie. Hetzelfde handwerk wordt - waarschijnlijk al veel langer - ook op kunstgebied bedreven. Sinds het begrip origineel fetisjwaarde kreeg, zijn vervalsers in de weer om het bijgeloof van aan originaliteit gehechte verzamelaars en zij, die dat graag zouden willen zijn uit te buiten.In de beeldende kunst is het begrip van het origineel veel duidelijker gedefinieerd dan in de muziek, omdat het kunstwerk identiek is met zijn materiële substraat: wie een bestaand schilderij naar beste vermogen zo goed mogelijk imiteert en de kopie aanprijst als het werk van een beroemde kunstenaar maakt zich ongetwijfeld schuldig aan vervalsing. Maar wie intussen de partituur van de Eroica zorgvuldig overschrijft en het resultaat van deze vlijt van het etiket Eroica voorziet, spreekt de waarheid.Dat lijkt een waarheid als een koe, maar richt de aandacht wel op een categoriaal verschil, dat - bijvoor­beeld in de kunst- en antiekhandel - graag over het hoofd wordt gezien: het verschil tussen de waarde van het estheti­sche object en de ruilwaarde van zijn materiële belichaming. Pas de uit zucht naar gewin ontstane vermenging van deze twee waardesystemen maakt het werk van een vervalser mogelijk, ja provoceert dat. En wel in alle varian­ten, van het vervaardigen van een "dubbelganger" (een kopie van het reële voorwerp) via de gekopieerde persoonlijke stijl van een kunstenaar tot de zuivere voorspiegeling van de fetisj in de vorm van de vervalste handteke­ning. Interessante lectuur op dit gebied vormt het enige keren met toevoegingen herdrukte boek Kunst der Fälscher - Fälscher der Kunst van Frank Arnau. Arnau geeft tal van interessante voorbeelden, zonder echter het begrip "echt" nauwkeurig nader te definiëren. Ook verzuimt hij muzikale vervalsin­gen te noemen; alleen vervalsing bij oude violen wordt terloops aan de orde gesteld.Maar ook de muziekliefhebber, die meer is dan een handtekeningenjager, moet de vraag naar het echtheidsbegrip net zo interesseren als de vraag naar de "echtheid" van een muziekwerk. Door die vraag te stellen, vraagt hij meteen zichzelf kritisch naar de beïnvloedbaarheid van zijn eigen reacties op die muziek. Anders geformuleerd: hoe staat het met de esthetische oordeelsvor­ming, als het beoordeelde kunstwerk hetzelfde blijft, doch een bepaald deel van de context met zijn secundaire informatie verandert?Het globale antwoord op deze vraag is niet erg flatteus. De mystificatie, de gefingeerde auteur of het gefingeerde historische verband verraden sterk wisselende beoordelingen, juist ook door experts. Ze illustreren de ook uit de goochelkunst en het optisch bedrog bekende feit, dat men ziet en hoort, wat men eigenlijk van tevoren liefst wil zien en horen en niet wat zicht- en hoorbaar is. Juist omdat die waarheid zo hard aankomt, omdat daarmee de gedachte aan een objectieve kunstwaarheid naar het land van de fabelen wordt verwezen, verzetten velen zich verbitterd en hardnekkig tegen de boodschap­pers van dergelijke berichten. 

De grote Tartarof

Een eerste aardig voorbeeld vormt een optreden van de grote pianist Antoni Sergeije­witsj Tartarof. Deze gaf 16 april 1968 in de Tonhalle in Zürich een recital. De in 1936 geboren Georgiër, die onder armelijke omstandigheden in de Oekraïne opgroeide en die waarschijnlijk vanaf zijn geboorte doofstom was, kreeg met goed gevolg pianoles van een Duitse krijgsgevangene en "ontwikkelde zich tot een pianist van uitzonderlijk formaat" volgens het programmaboekje. Na zijn emigratie naar het Westen woont de pianist terugge­trokken in Parijs; het optreden in Zürich was zijn grote debuut.Het programma van de bewuste avond behelsde de 2e Toccata van Prokofiev, een niet in de Köchel catalogus vermeld Rondo over een Zwitsers volksliedje van Mozart, een postuum sonatefragment van de late Beethoven en Liszts Grote fantasie over Les Préludes. In het programmaboekje werd uitvoerig over de avontuurlijke herontdekking van deze tot dan toe volkomen onbekende werken bericht. Over de oorzaken van de gebrekkig overgeleverde manuscripten en over de reconstructies van Tartarof vanuit zijn herinnering.Na het recital maakte de "concertagent", de muziekliefhebbende Zwitserse technicus en producent van duikersuitrustingen Hannes Keller bekend, dat de pianist Tartarof helemaal niet bestaat. Binnen tien dagen had hij met handig PR werk, waarbij de pers en de omroep braaf meededen, de bedachte Tartarof bekendheid verleend: "Ik heb me veroorloofd voor de duur van dit optreden de negatieve vooringenomenheid van het publiek in een positieve om te turnen, waarbij ik dat publiek in wezen een volledig onbekende, maar unieke en grote kunstenaar beloofd heb..."Die geweldige pianist, die tot dan toe weliswaar bij diverse concoursen succesvol was en die her en der tweehonderd optredens achter zich had, was niettemin blijkbaar nog zo onbekend, dat hij zich zonder het risico op voortijdi­ge ontdekking blijkbaar voor Tartarof kon uitgeven. Het ging om de toen 36-jarige Jean-Jaques Hauser, die volgens berichten met een hoog waarheidsgehalte, voortreffelijk kon improviseren en die zelf ook componeer­de.

Natuurlijk was niet alleen de grote Tartarof fictie, ook de in opgeklopte termen beschreven werken van het programma waren fictief, in werkelijkheid door Hauser geschreven stijlkopieën. Wat de grote Tartarof een extra dimensie geeft (of extra beangstigend maakt), zijn de groteske details rond zijn optreden. Niet alleen bleef de pianist onherkend, ook de parodie op de programmatoelichting en de niet bestaande werken werden voor zoete koek geslikt. Hauser was de eerste om toe te geven, dat als hij onder eigen naam met hetzelfde programma zou zijn opgetreden, hij slechts een fractie van de aandacht en de opbrengst zou hebben gekregen.

Nog mooier is, hoe hij beschrijft, dat de door de mystificatie ontketende fantasie zijn eigen werkelijkheid schiep. Zo vertelde een man bij de voorverkoop trots aan de omstanders, dat hij "al vaak had gehoord van Tartarof uit Parijs". Een Russin, die Kellers onthulling aan het eind van het recital niet had verstaan, heeft hem na afloop van het concert enthousi­ast gelukgewenst: het was zo "typisch Russisch". Toen de doofstomme Tartarof haar niet alleen antwoord gaf, maar dat bovendien nog in het Züri-Dütsch deed, viel ze bijna flauw.Hannes Keller, die het geheel als een farce ontwierp, beschreef zijn uitgangspunten als volgt: "We moesten een pianist scheppen, die overeenkwam met het verwachtingspa­troon van juffrouw Müller op straat, èn liefst meteen met haar wensdromen. Wat de details betreft, bestaan veel clichévoorstellin­gen en die hebben we eenvoudig overge­nomen en versterkt, deels ook grover gemaakt. Wie een pianist wil creëren, moet voor een Rus zorgen. Het cliché van de Russische (of Georgische) vitaliteit - zo nauw let het niet als het om clichés gaat - wordt uitgebuit: de naam Tartarof geeft meteen aanlei­ding tot de associatie met Tartaren (bedoeld zijn natuurlijk Tataren), verder met Steak tartare, een heel manlijk voedsel. Verder lieten we hem uit Georgië komen, omdat Stalin daar ook vandaan kwam - Tartarof had ook eenzelfde soort snor." 

Rosemary Brown en het hiernamaals

Anders dan de grimmige Zwitserse satire, die in zijn vertwijfelde poging om zich los te maken uit de vastomlijnde hokjes en rituelen van het commerciële muziekleven een behoorlijke brok agressieve kritiek bevat, is een destijds per grammofoonplaat (Philips lp 6500049) aangeboden collectie postume pianowerken eerder een door commerciële overwegingen gesanctioneerde uiting van typisch Engelse zelfspot rond vermeende muziekkennis.Centraal staat de eenvoudige huisvrouw Rosemary Brown, die "direct contact met het hiernamaals heeft opgenomen, meer in het bijzonder met een aantal van de beroemdste overleden componisten (juist met diegenen, die in Engeland het meest worden ge­speeld), die haar werken dicteerden, welke ze braaf opschreef.Waar Keller en Hauser zich bepaalden tot de echte clichés onder het motto, dat het onmogelijk is te ver te overdrijven, bevestigt de lp van Brown dit fenomeen op andere manier. Muzikaal bijvoorbeeld zo, dat aan de Prélude in C op. 28/1 het thema wordt ontleend, dat de arpeggio's worden vereenvoudigd tot accoorden en dat het verloop wat wordt gewijzigd. En ziedaar een nieuw Impromptu is Es van Chopin, dat in zijn vervreemde vorm zodanig is uitgeba­lanceerd, dat het duidelijk aan Chopin herinnert, maar dat het - zeker voor mensen met een minder toegespitst pianistisch geheugen - het basismateriaal handig versluiert.Voor de juiste context zorgt de toelichting: een biografie, waarin de "kloppende" gegevens op dezelfde manier zijn voorgekookt als bij Tartarof. Het geheel aangevuld met uitingen van vermeende autoriteiten, die het project een schijn van werkelijkheid verlenen; ze bezweren de absolute betrouwbaarheid en oprechtheid van de occulte bezigheden van Mrs. Brown. Onder hen de zich met een knipoog ironisch uitende Humphrey Searle. En verder de in 1940 gestorven Engelse musicoloog Sir Donald Tovey, die dertig jaar na zijn dood de spoken ziende vrouw nog wat programmatoelich­tingen influisterde.Interessant is natuurlijk vooral, hoe deze parodie op het occultisme werd ontvangen. Heel ambivalent eigenlijk. Wie door Searles stiekeme sarcasmes attent reageert (door zinsneden als: "De harmoniek van dit stuk is, hoewel als geheel erg chromatisch van opzet, is typisch heel 19e eeuws - dus ook heel erg à la Liszt"), zal prompt aannemen, dat de Chopin-, Grieg- en Liszt nabootsingen handig in elkaar zijn geknutseld en dat soms niet eens zo bar goed.Peter Katin neemt de moeilijker speelbare stukken voor zijn rekening, Rosemary Brown zelf speelt de simpelere items. Of hij, Katin, zelf de stijlkopieën bedacht? En of een aantal van de geciteerde autoriteiten niet een naam hebben, die in werkelijkheid een anagram van hun ware naam is? Nog altijd zijn deze raadsels niet afdoende opgelost. 

Echt Mozart

De omgekeerde situatie kan even goed voorkomen. Bijvoorbeeld met een zich als autoriteit manifesterende insider (musicus of musicoloog), die luid roept, dat hij onmiddellijk herkent of een werk van Mozart echt is of niet.Maar naar verwachting vergist hij zich in een blinddoektest door bewezen ondergescho­ven werken voor echt te verklaren en daarentegen volkomen zekere stukken als onmogelijk van Mozart bestempelde. Hij deelde daarmee het noodlot van heel wat muziekwetenschappers, die zich onder invloed van overweldigende gevoelens laten verleiden om aan historisch bronnenmateriaal, dat ze definitief beschouwen, oordelen te verbinden, die in werkelijkheid de projectie van bibliografische feiten op muzikale details zijn.Zo werd bijvoorbeeld - men kan er ter vergelijking het best de diverse drukken van de Köchel catalogus op naslaan - bij aanzienlijke twijfel aan Mozarts of Haydns auteur­schap alleen al op basis van een ontbrekende uiterlijke legalisering menig dubieus werk vastbesloten als "onmozartiaans" of zelfs als "Mozart onwaardig" afgedaan. Vooral wanneer veel trekken van zo'n werk niet pasten in het geretoucheerde heldenbeeld.Bijna  grotesk slaat de aarzelende scepsis van Alfred Einstein in voorzich­tigheid om als hij in de derde druk van de Köchel tot de volgende uitspraak over KV Anh. 225 komt: "het werk is Mozartiaans, maar nauwelijks van Mozart... Ondanks heel aardige trekken ontbreekt het toch aan de specifieke Mozartgeest en aan Mozarts levendige gratie..." en wanneer hij wat KV Anh. 225 betreft, een ander blazersdivertimento vindt, "dat zich de imitatie van Mozartiaanse wendingen nog sterker opdringt; deze imitatie loopt al vooruit op de kennis van de latere, de Weense Mozart".Men hoeft de bewuste partituren niet eens nader te kennen om Einstein op logische willekeur te betrappen. In het onwaarschijnlijke geval, dat ooit een autograaf opduikt, waaruit zou kunnen blijken, dat de echte en quasi geïmiteerde kenmerken van Mozart identiek zijn, staat dit oordeel echt op losse schroeven. Nu al denken Einstein en klarinettist Dieter Klöcker van het Consortium classicum verschillend over deze kwestie. Dat verschil van opvatting wordt hoorbaar gemaakt via het lp album Mozart - Original oder Fälschung (EMI 1C 183-30.168/70).

Zoals de kunsthandel geen al te groot belang hecht aan de scheiding tussen estheti­sche- en markt criteria (signatuur, rariteitswaarde, expertise), zo zijn onder musicologen de grenzen tussen kritisch bronnenonderzoek en esthetische constateringen glijdend. Het feit, dat de onderzoeker ook psychisch in zijn werk opgaat, draagt niet altijd bij tot een nuchter oordeel. Het is natuurlijk veel bevredigender om een onbekend manuscript van Bach te ontdekken dan om overtuigend en minutieus aan te tonen, dat de auteur eigenlijk Johann Ludwig Krebs is. Het allerergste in natuurlijk wanneer men alleen met een vraagteken blijft zitten: Pater incertus.

Daarom is de bedoelde of onbedoelde vervaging van de bronnen, het tijdens het leven onderschuiven van werken, de poging van compositiestudenten om zich onder de naam van hun leermeester te presenteren en vooral de poging van uitgevers om op tal van manieren munt te slaan uit een beroemde naam, een soms onontwarbare kluwen geworden.Franz Xaver Niemetschek uit Praag heeft in zijn Mozartbiografie uit 1789 (die pikant genoeg in 1826 door een zekere Grossner uit Breslau met een andere titel onder eigen naam nogmaals verscheen) al de foefjes van muziek­uitgevers aan de kaak gesteld:"Mit seinen Werken wird nun von den Uebersetzern und Musikhändlern ein wahrer Unfug getrieben, wobey das Publikum oft angeführt, und der Name des grossen Meisters grösstentheils geschändet wird. Man hängt ihn erstens als Anempfehlungs­schild so manchen Machwerk vor, das seines Geistes ganz unwürdig ist; noch häufiger ist der Fall, dass unbefugte Uebersetzer aus seinem grösseren Werken Klaviersachen zusammenstoppeln, die dann als Originalwerke verkauft werden und nothwendig schlechter seyn müssen, als seine übrigen Klavierkompositionen."De muzikale triviale cultuur trekt zich daar niets van aan. Wie interesseert het, dat een hele reeks auteurs louter in de Köchel catalogus overleeft omdat ze onder valse vlag werken van stapel lieten lopen? Zo wordt het liedje Schlafe, mein Prinzlein, schlaf' ein in menige huisuitgave nog aan Mozart toegeschreven. De ware componist, een zekere Bernhard Flies, moet men in een betrouwbaar lexicon opzoeken. 

De Jena-symfonie van Beethoven

Hoe weinig het in het muziekleven op de historische waarheid aankomt, blijkt ook uit het voorbeeld van de zogenaamde Jena-symfonie van Beethoven. Ooit gold die inderdaad als een jeugdwerk van hem, maar het is al jaren bekend, dat de eigenlijke componist de ook in 1770 geboren kapelmeester Friedrich Witt uit Würzburg is. Niettemin rouleert nog tot op de dag van vandaag heel wat orkestmateriaal onder de naam Beethoven.Bij een dergelijk negatief plagiaat, waarbij niet het geestesgoed zelf wordt geannexeerd om het van een nieuwe naam te voorzien, maar van een eigen, voorhanden geïmiteerde prestatie sprake is, die onder een commerciëlere naam wordt aangeboden, is het amusant te zien, hoe de relatie tussen klassieke componisten onderling de gedaante van een kettingbrief aanneemt: werken van allerlei jongere componisten, inclusief die van de overleden Mozart, werden onder de naam van de eveneens gestorven Joseph Haydn uitgegeven. Denk ook aan de zogenaamde Kindersymfonie van Haydn, die deel uitmaakte van een Cassation van pa Mozart. En bij Mozart werden werken van alle mogelijke jongere componisten, maar ook van zijn oudere vader ondergeschoven. Zelfs jeugdwerken van Beethoven. En wat onder de naam Beethoven verscheen, is allang niet leuk meer. 

Het Erlkönig misverstand

Dat componisten, vooral als ze dachten, dat ze zo hun reputatie zouden verlie­zen, te keer gingen tegen pogingen om nog tijdens hun leven koekoeksei­eren in hun nest te smokkelen, is wel duidelijk. Eén van de aardigste gevallen van een veronderstelde, maar onbedoelde poging betreft Schuberts bekende lied Erlkönig. In 1817 had Schuberts begunstiger Spaun dat lied op tekst van Goethe naar uitgever Breitkopf & Härtel in Leipzig opgestuurd. Daar kende men de naam Schubert nog niet, maar wel die van zijn naamgenoot Franz Schubert, een kerkcomponist uit Dresden, aan wie men beleefdheidshalve de compositie retourneerde. Deze Dresdense Schubert antwoordde met een geharnaste brief, die thans nu het bewuste lied zo bekend en populair is een extra komische dimensie heeft gekregen:"... ein vor sein sollendes Manuskript... Zu meinem grössten Erstaunen melde ich, dass diese Kantate niemals von mir komponiert worden; ich werde selbige in meiner Verwahrung behalten, um zu erfahren, wer dergleichen Machwerk an Ihnen auf eine so unhöfliche Art übersendet hat, und um auch diesen Patron zu entdecken, der meinen Namen so missbraucht..." 

Het geval Casadesus

Als we violist Fritz Kreisler, die eigen salonstukjes aanvankelijk onder de namen van Tartini, Boccherini, Couperin, Cartier, W.F. Bach, Porpora, Beethoven, Dittersdorf, Francoeur en Leclair uit geldingsdrang naar voren schoof even terzijde laten, is er het interessantere geval Casadesus. Omdat in het moderne auteursrecht ook de bewerker tantième krijgt, kan het lucratief zijn om een klassiek werk te bewerken. Nog lucratiever is het natuurlijk om dat werk eerst de bedenken en vervolgens te arrangeren. Daarmee hield de familie Casadesus zich bezig. Een andere vorm om koekoek­seieren te produce­ren komt hier naar voren.Marius Casadesus, een oom van de beroemde pianist Robert Casadesus diende in 1977 op de gezegende leeftijd van 84 jaar een klacht in om zijn auteurschap van het Vioolconcert van Mozart, dat onder de naam Adelaïde Concert onder KV Anh. 294a te boek staat, bevestigd te krijgen. Hij zou het zogenaamd in 1931 in manuscript ontdekte, door hemzelf bewerkte en door uitgever Schott in Mainz blijkbaar zonder argwaan gedrukte werk zelf hebben geschreven. Om de verkoop van een HMV opname van Yehudi Menuhin te verhinderen, had hij een kort geding aangespannen. Hooguit vergiste de oude baas zich, toen hij beweerde, dat de muziekwetenschap Mozarts auteurschap accepteerde en dat hij kiesheidshalve als een muzikale Van Meegeren had vermeden om ze achteraf belachelijk te maken.Natuurlijk baarde de publikatie van een onbekend werk van Mozart in vakkrin­gen heel wat opzien. Alfred Einstein had al in 1934 zijn twijfels omtrent hetgeen in hoogdraven­de wetenschappelijke taal in de Köchel catalogus was vermeld. Hij toonde aan, dat de datering onmogelijk kon kloppen en dat de opdracht op het manuscript om diverse redenen niet authentiek kon zijn. Zijn conclusie was vrij onomwonden, dat het hier om een geval van zwendel moest gaan en dat de uitgever zeker familie van Münchhausen was.Veel later dan Einstein, maar lang voor de openbaringseed van de vervalser, toonde Walter Lebermann in 1967 onomstotelijk aan, dat het een falsificatie betrof. Onduidelijk bleef alleen, wie uit de familie Casadesus de ware schuldige was. Want Henri Casade­sus (1879-1947), de oudere broer van Marius, gold al langer als de erkende producent van werken van een stel zonen van Bach: Carl Philipp Emanuel en Johann Christian, van een altvioolconcert van Händel en van vioolconcerten van Benda en Boccherini.Grappig genoeg heeft hij daarmee géén naam gemaakt. Zou het dus zo kunnen zijn, dat Marius Casadesus zich als maker van een werk voordoet, dat mogelijk door zijn overleden broer eerder Mozart in de schoenen geschoven had? Dat hij onbaatzuchtig de tantième opleverende zonde van een ander op zich neemt, die helaas is gestorven? Dat wordt namelijk vereist om de claim op dat tantième rechtsgeldigheid te geven.Even grappig en merkwaardig is de mystificatie, die rond heel wat werken van Villa-Lobos heerst. Deze componist schoof eigen werk onder door het jaren vroeger te dateren. Dat terwille van de stilistische prioriteit. Wie alle mogelijkheden door exerceert, gaat het duizelen. Iemand kan bijvoorbeeld een plagiaat congruent maken met het tegendeel, een falsificaat door het werk van een ander, dat die onder de naam van een derde publiceerde voor zich op te eisen....