Fonografie Muziek

MOZARTS WERKEN IN g KLEIN

 

HET BIJZONDERE KARAKTER VAN G KLEIN BIJ MOZART

 

In de kleurleer heet het dat bepaalde kleuren hun eigen gevoelswereld oproepen. Heel duidelijk staat rood voor warm en blauw voor koud. In de muziekwereld is iets vergelijkbaars aan de hand. Het verschil tussen majeur en mineur is daarbij een globaal, grof raster. Wanneer we wat dieper in de domeinen van de muziekpsychologie en de muzieksociologie doordringen, blijkt dat bepaalde toonaarden soms ook kunnen worden gekoppeld aan duidelijke geuite emoties van de componist. Belangrijker is dan natuurlijk nog of de luisteraar daarvoor ontvankelijk is.

Mozarts werken in g klein – wel Mozarts ‘tragische toonsoort’ geheten - hebben altijd een bijzonder karakter in een sfeer  van inderdaad tragedie, maar ook turbulentie, passie en innerlijke spanning, energie soms droefenis en nostalgie. Hij gebruikte die toonaard in zijn uitgebreide oeuvre maar sporadisch, maar als hij dat doet, dan met specifieke expressieve associaties. 

Vaak vallen Mozarts werken in g klein op ook door de manier waarop hij meteen aan het begin van een dergelijk werk met een bijzonder thema met de deur in huis valt. Het bekendst is natuurlijk de Symfonie nr. 40 KV 550 die in 1788 ontstond. Maar denk ook aan de Symfonie nr. 25 KV 183 en het Strijkkwintet nr. 4 KV 516. Wie verder zoekt komt terecht bij de pianofuga’s KV 154 en 401. Slechts één voorbeeld:

Het eerste deel van met kwartet in g KV 478 bevestigt dit onmiddellijk: een mineur toonaard, turbulent en heftig, een demonstratief, bijna arrogant unisono dat door de piano wordt verlengd met een dalende passage. De stevige ritmische en dynamische contrasten van het tweede thema accentueren deze dramatische spanning die wordt aangehouden in de uitgebreide doorwerking. Dat was een gewilde breuk met de traditionele sonatevorm. In het felle coda vindt een terugkeer plaats naar het heroïsche beginmotief. Het leek nuttig dit aspect even wat uitgebreider te belichten. Tot zover de theorie.

Beluister nu bij wijze van praktische oefening eens de volgende opnamen en luister of u zich in deze theorie kunt vinden. De composities in d klein van Mozart zouden hierop een aardig, anders geaard vervolg kunnen zijn.

 

Discografie

 

Fuga’s in g KV 154/385k en in g KV 401/375e

 

Hans Fagius (orgel). BIS CD 500.606

Pianoduo Crommelynck. Claves CD 50-9109.

Martin Sander (orgel). Audiomax  97484.

 

Symfonie nr. 25 in g KV  183/173dB

 

Praags Kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80165.

 

Pianokwartet nr. 1 in g KV 478

 

Paul Lewis met het Leopold Strijktrio. Hyperion CDA 67373.

 

Strijkkwintet nr. 4 in g KV 516

 

Ensemble Villa Musica. Dabringhaus & Grimm MDG 304.1106-2.

Arthur Grumiaux, Arpad Gérecz, Georges Janzer, Max Lesueur en Eva Czako. Philips 470.950-2 (2 cd’s).

 

Symfonie nr. 40 in g KV 550

 

Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 0927-49622-2.

Schots Kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Linn CKD 308.