Fonografie Muziek

JEUGDORKESTEN

JEUGDORKESTEN: EEN BEMOEDIGEND FENOMEEN

 Een bezoek eind oktober 2003 aan Berlijn bracht me min of meer bij toeval urenlang een zondag in de Philharmonie waar het 5e Berlijnse Ontmoeting met schoolorkesten plaatsvond. Deels complete symfonische bezettingen op basis van zes contrabassen, deels kleinere ensembles of een hoogwaardig strijkorkest met jongelui gerekruteerd op 8 lokale gymnasia toonden – weliswaar op verschillend niveau – hun niet geringe kunnen. 

In een defaitistische tijd waarin pessimisten het naderend einde van het traditionele symfonisch concert verwachten en waarin zelfs overheden provocerend beweren dat de tijd voorbij is waarin je in een zwarte jurk of een zwart pak voor élitaire minderheden zou moeten willen optreden, is het bestaan en floreren van jeugdorkesten gelukkig een bewijs dat het nog niet zo somber is gesteld.

Een inventarisatie van alle ontwikkelingen en ensembles die nationaal en internationaal van betekenis zijn en een voortrekkersrol spelen gaat het kader van dit verhaal ver te buiten. Maar enige exemplarische ensembles kunnen als voldoende illustratie dienen. Uiteraard is ook hier sprake van een piramidale opbouw.

 

De top: Het Chamber Orchestra of Europe

Tengevolge van de maximum leeftijdsgrens van 21 jaar waar kennelijk en terecht streng de hand aan wordt gehouden, werden heel wat lieden uit het EG Jeugdorkest naar hun mening te snel werkeloos in deze sector. Dus besloot een aantal onder hen, waaronder de Nederlandse violisten Marieke Blankestijn en Iris Juda, de contrabassist Enno Senft en de fluitisten Jacques Zoon en Noor Kamerbeek in mei 1981 te proberen om een eigen kamerorkest te formeren. De overlevingskansen van een dergelijk initiatief werden door de buitenwereld gering geacht, financiering leek moeilijk, er zou hooguit van een ééndagsvlieg sprake zijn, maar men zette door en nu, ruim twintig jaar later floreert het ensemble nog steeds, weliswaar met veel nieuwe musici. Regelmatige plaatopnamen voor de labels ASV, Decca, DG, Teldec, Philips, RCA, Erato, Finlandia en Ondine hielpen aanzienlijk bij dat overleven met behulp van dirigenten als Abbado, Berglund, Harnoncourt, Schneider, Norrington, de beide Schiffs, Previn en zelfs Pollini.

Soms werkt het autonoom en dirigentloos, waarbij violiste Blankestijn, fluitist Thierry Fischer en hoboïst Douglas Boyd het heft in handen hebben. Inmiddels is een best imposante discografie opgebouwd.

 

European Union Youth Orchestra en Gustav Mahler Jugend Orchester

De top van deze piramide wordt gevormd door het EG Jeugdorkest en het Gustav Mahler Jeugdorkest, het eerste sinds 1974 geformeerd uit meest conservatoriumstudenten uit de toenmalig daadwerkelijk deelnemende tien lidstaten, het tweede na de val van de Berlijnse muur in 1989 met een opening naar en een accent op jongelui van achter het voormalige IJzeren Gordijn en uit destijds niet-EG landen.

De idealistische bedoeling was in beide gevallen om na strenge selectie uit zo’n 4000 aanmeldingen op nationaal niveau de talentvolste jonge vakstudenten van 14-21 jaar een korte zomerperiode bijeen te brengen, onder leiding van beroemde dirigenten als Abbado, Karajan, Dorati, Haitink, Rozdestvensky, Barenboim, Maazel, Solti en Bernstein een programma in te studeren en daarmee vervolgens in alle lidstaten acte de présence te geven. Meestal een jaarlijks hoogtepunt in het muziekleven. Het Gustav Mahler Jeugdorkest begon ook onder Claudio Abbado en James Judd, maar engageerde later andere dirigenten als Stuppner.

Deze vanuit de gemeenschap gesubsidieerde en door het bankwezen en de industrie gesponsorde ensembles met afsplitsingen in de vorm van een barok- een kamer-  blaas- en opera-orkest hebben minder sporen nagelaten in de muziekindustrie, al zijn er cd’s met Aadland, Abbado, Faerber en Rozdestvensky bij DG, Nuova Era, Schwann, Carlton en ASV.

 Jeunesses musicalles en Nationale jeugdorkesten

Afgezien van landelijke activiteiten en het binnen de European Federation of National Youth Orchestras opererende Nationale jeugdorkesten zijn er heel wat internationale initiatieven en activiteiten van de Jeunesses musicales. Die brengen bijvoorbeeld regelmatig voor korte tournees ‘Wereldorkesten’ op de been met het accent op een bepaald land, Canada, Engeland, Oostenrijk, Scandinavië, Duitsland, maar timmert minder aan de weg en is dus nauwelijks in de cd wereld vertegenwoordigd. Hooguit door het koor dat wel opnamen maakte voor Hungaroton, Capriccio en EMI.

Het Nederlands Nationaal Jeugdorkest dat eveneens na audities en selectie jaarlijks wordt samengesteld trad vroeger tweemaal per jaar op: in en kort na de Kerstvakantie en in de zomerperiode. Buitenlandse tournees volgden.

Sinds een paar jaar zijn de zomerse activiteiten binnen de NJO Summer Academy aanzienlijk uitgebreid tijdens een verblijf in een Betuwse Jeugdherberg, de inbreng van gerenommeerde dirigenten, de afsplitsing van een ensemble voor eigentijdse muziek (in 2003 was Wolfgang Rihm ‘composer in residence’) en traden Reinbert de Leeuw plus Jaap van Zweden als dirigenten op en eentje  met ‘authentieke’ instrumenten onder de hoede van Philippe Herreweghe, workshops en met een naar Arnhem, Nijmegen, Apeldoorn, Veere en Utrecht uitwaaierende concertserie, afgerond met optredens in Essen en Marl.

 

Conservatoriumorkesten

Ieder zichzelf respecterend conservatorium heeft alleen al om de studenten het orkestspel bij te brengen een eigen orkest. Dat wisselt qua grootte, bezetting, project, samenstelling en getuigt van een constante doorstroming der leden vooral ook afhankelijk van de grootte van de school, de aanwezige, competente vakstudenten en het actuele project. Bij de grotere conservatoria – en ik spreek met name voor het Koninklijk Conservatorium in Den Haag waarmee ik nauwe banden onderhield - komen niet zelden zwaar bezette werken van Bruckner en Mahler aan bod met dirigenten als Edo de Waart, Yoël Levi en Kent Nagano, terwijl Frans Brüggen de oudere- en Reinbert de Leeuw de nieuwere muziek voor hun rekening nemen. Ieder jaar is er tenminste één groot project waarmee buiten de Schönbergzaal in eigen huis ook Vredenburg in Utrecht en De Beurs van Berlage in Amsterdam (vroeger ook de Rotterdamse Doelen) worden bezocht.

 

Studentenorkesten

Een verdieping lager in de piramide zetelen de studentenorkesten. Het bekendst is waarschijnlijk het in 1952 opgerichte Nederlands Studentenorkest dat voor het leeuwendeel bestaat uit muzikale studenten aan de diverse universiteiten en technische hogescholen, aangevuld met (soms aan de eerste lessenaars en als concertmeester) met beroeps muziekstudenten. Het aanvankelijke doel was geld in te zamelen voor studenten met tbc die in een sanatorium in Davos werden verpleegd. Gelukkig bestaat daaraan al enige nauwelijks meer behoefte, zodat het geld nu toekomt aan een fonds voor gehandicapte studenten. De jaarlijkse tournee doet na een elk jaar beginnende voorbereiding ook alweer in conferentieoorden en jeugdherbergen (Bergen is het bekendst) alle Nederlandse universiteitssteden aan in januari en het orkest wipt ook vaak even over de grens uit.

Bij de reguliere, haast permanente, oorspronkelijke studentenorkesten is natuurlijk het ASKO uit Amsterdam het bekendst. Het heeft zich gespecialiseerd in eigentijdse muziek en verleent met dirigenten als Peter Eötvös, Oliver Knussen, Reinbert de Leeuw. Jonathan Nott, David Porcelijn en Riccardo Chailly (Varèseproject) medewerking aan heel wat bij Attacca Babel, Decca, Philips, DG en Hungaroton verschenen opnamen.

In Amsterdam beschikt verder met name de Vrije Universiteit over een gerenommeerd orkest, terwijl zich in Utrecht het Utrechts Studenten Concert onder Bas Pollard manifesteert met de pretentie ‘het oudste symfonie orkest van Nederland’ te zijn. Aan ambitieuze programma’s geen gebrek: eind 2002 Bruckner IX, zomer 2003 Verdi’s Falstaff waarmee men ook naar het hol van de leeuw, Italië, afreisde en voor december 2003 staat Strauss’ Alpensinfonie op het repertoire.

 

Schoolorkesten

Aan de basis, onderaan de piramide staan de (muziek/middelbare)schoolorkesten, de eigenlijke kweekvijvers. Zelf bewaar ik sinds jaar en dag goede herinneringen aan het destijds door Qui van Woerkom opgerichte Amersfoorts Jeugdorkest waaruit de meest gemotiveerde en getalenteerde jongelui vaak met succes naar een conservatorium gingen en succesvolle beroepsmusici werden; andere bekwame volhouders versterkten de gelederen van amateurorkesten in de regio, zoals de Soester-, Amersfoortse- en Zeister orkestvereniging. Van Woerkom nam later de leiding op zich van het Atheneum Jeugdorkest, bestaande uit jong talent uit de verre vooropleiding aan het Haags Conservatorium. Ook hiervan bestaan vast wel parallellen elders.

Zover en krappe vogelvlucht de Nederlandse situatie. Nu de momentopname over de grens, in Berlijn.

 

Muzikale gymnasiale

Directe aanleiding voor deze beschouwing over Jeugdorkesten en aanstormend muziektalent is de “5e Berlijnse Jeugdorkesten” manifestatie in de Philharmonie 26 oktober 2003. Na elkaar traden na elkaar acht uit leerlingen van Berlijnse gymnasia gerekruteerde orkesten op die zich alle met een kort programma manifesteerden.

Het was net of een blik met muzikaal begaafde kinderen werd opengetrokken tijdens deze snelle afwisseling van ensembles van verschillende grootte en samenstelling, maar steeds van duidelijk symfonische proporties, tot een gedegen basis van zes contrabassen, met een volledige blazersgroep en een volle slagwerkkeuken.

Het Gerhart Hauptmann gymnasium kwam met een scène uit Orffs opera Die Kluge, Astor Piazzolla’s Oblivion en Shostakovitch’ tweede wals uit de Suite voor jazzband. Het Albert Einstein gymnasium met een Engels programma, bestaande uit een Rondo uit Purcells Abdelazer en Elgars 1e Pomp and circumstance march. Het Arndt gymnasium volgde met filmmuziek uit Shore’s Lord of the Rings en de finale uit Beethovens 5e symfonie. De jongelui van het Erich Hoepner gymnasium boden Tschaikovsky’s Slavische mars, het Georg Herwegh gymnasium met twee polka’s uit het Tsjechische repertoire, de ene uit Dvoraks Boheemse suite, de andere uit Smetana’s Verkochte bruid.

Daarna kwam het Freiherr von Stein gymnasium met de Hongaarse mars uit Berlioz’ Damnation de Faust en fragmenten uit Claude-Michel Schoenbergs musical Les misérables, waarna het strijkorkest van de muziekschool Lichtenberg bij wijze van contrast en met een verrassend verfijnde klankcultuur een Impromptu van Sibelius, een Divertimento van Heissler en een orkestkwartet van Carl Stamitz uitvoerde. Last but not least trad het orkest van het Evangelisch gymnasium Zum Grauen Kloster aan dat een bundeling is van leerlingen van vijf gymnasia uit Wilmersdorf. Het speelde een werkelijk mousserende ouverture L’Italiana in Algeri van Rossini met onder andere een prachtige hobosolo door een onbevangen 13-jarig knulletje. Overigens was sprake van een globale 50/50 verhouding tussen meisjes en jongens terwijl in Nederland langzamerhand de meisjes domineren.

Waarom deze dorre opsomming van ensembles en gespeelde werken? Eenvoudig om de verscheidenheid van het aanbod en het hoge ambitieniveau aan te tonen. Toegegeven, niet alles klonk even geacheveerd op het punt van intonatie, ensemblespel, stilistische perfectie voor verwende oren, maar het niveau was over het geheel heel hoog, zeker gemeten aan wat normaal van amateur-orkesten te horen is.

 

Een verpersoonlijking

In de pauze was er gelegenheid om met een van de deelneemsters, klarinettiste Isabel Noé (15) die in het 9e schooljaar van het Friedrich Ebert gymnasium zit, in haar opvatting “een niet bijster strenge school wat de ongeveer achthonderd leerlingen best weten te waarderen.”

 

Kom je uit een echt muzikaal nest?

 

“Niet bepaald. Mijn vader wilde vroeger liefst gitaar spelen, maar zijn ouders lieten hem vioolspelen; later leerde hij autodidactisch toch het gitaarspel. Ook mijn moeder speelde gitaar en samen hebben ze lang in een koor gezongen. Mijn jongere zusje van twaalf is verknocht aan de gitaar. Maar zelfs zonder zelf een instrument te spelen hebben we thuis intensief contact met overheersend klassieke muziek. Er worden heel wat cd’s gespeeld.”

 

Hoe kwam jij ertoe zelf te gaan musiceren?

 

“Op mijn zesde wilde ik zelf wel graag een instrument leren spelen. Er werd aan de piano of de blokfluit gedacht zoals dat gangbaar is voor kinderen. Een bepaalde reden of motivatie was er niet; ik geloof dat het eenvoudig was omdat het de toen enige mij bekende instrumenten waren. Dankzij een vriendin werd het de blokfluit en sinds mijn achtste heb ik gedegen les, eerst individueel, waardoor ik snel opschoot. Ik heb altijd veel en graag gespeeld. Elk half jaar waren er leerlingen uitvoeringen. Ook nodigden we familie en kennissen uit om hen thuis voor te spelen.

Naarmate de aanvankelijke opwinding verminderde, nam de moeilijkheidsgraad van de te spelen muziek toe. We speelden soli, stukken met begeleiding en – wat heel belangrijk voor ons was – veel kamermuziek. Dat was zoals ik nu duidelijk merk een wezenlijke basis om op verder te bouwen: het goed naar elkaar luisteren.

Na een paar jaar met de sopraan blokfluit raakte ik ook vertrouwd met de alt. Intussen speel ik ook tenor en sta op het punt om me ook aan de bas te wijden. Ik stel best zware eisen aan mezelf. Ik speel eenmaal in de week in een vast ensemble en doe zo nuttige ervaring op in het ensemblespel. Ik ben niet van plan de blokfluit op te geven, daarvoor is het instrument me te dierbaar.”

 

Toen kwam de overstap naar de klarinet

 

“Toen ik een jaar of twaalf was – ik zat in de vijfde klas – wilde ik de overstap maken naar wat algemeen een ‘echt’ instrument maken. Waarom ik de klarinet koos, weet ik niet zo precies, maar op het punt om naar het gymnasium te gaan hoopte ik dan in het schoolorkest te kunnen meespelen. Dat viel niet meteen mee; de eerste twee lesjaren waren geen zuiver genoegen met een zwaar programma – een uur per dag studeren – met meer verwijten dan waardering van de leraar. Ik ben toen een poosje met die lessen gestopt totdat ik een betere lerares vond. Nu speel ik weer enthousiast en gemotiveerd.”

 

Ga je vaak naar concerten of het theater?

 

“Daarvoor ben ik misschien nog wat te jong, ik ga wel naar musicals en ik zag en hoorde Mozarts Zauberflöte als kinderopera; ook Die Entführung aus dem Serail ken ik, maar het meeste repertoire leer ik dankzij de cd verzameling van mijn vader kennen. Veel tijd heb ik ook niet voor concertbezoek met in doorsnee zes tot acht uur les per dag op school nu ik in de bovenbouw kom. Daarbij komen natuurlijk het huiswerk en de muziekles. Verder staat viermaal in de week sport op mijn programma, ik doe onder andere jiu-jitsu. En vanzelfsprekend vragen ook vrienden de aandacht.”

 

Heb je zelf ook al een kleine cd collectie?

 

“Ja ik heb eigen cd’s, het zijn vrijwel allemaal cadeau’s die ik met verjaardagen en Kerstmis kreeg. Of ook als blijk van waardering na een optreden van me. Het beste bevalt me een cd met muziek uit een film van Caroline Link, Jenseits der Stille. Ik vind dat nog steeds een prachtfilm over een meisje, Lara, dat doofstomme ouders heeft. Zelf kan ze wel horen en spreken en krijgt op een gegeven moment van een musicerende tante een klarinet cadeau. Daar leert ze op spelen, maar haar vader is daarop tegen omdat hij niet begrijpt wat Lara daar aan vindt en bovendien omdat ze het instrument van zijn gehate zuster heeft gekregen.

Maar Lara zet door en dan komt in de film een sprong: Lara is intussen twintig en als haar moeder overlijdt, ontstaat een breuk met haar vader en trekt ze bij haar tante in. Dat is heel erg voor haar vader die meent zijn dochter aan zijn zus te hebben verloren; bovendien geeft hij haar de schuld van de dood van zijn vrouw. Aan het slot van de film ziet men een scène waarin Lara op een podium staat met in de verder lege zaal vier juryleden om voor te spelen voor het verkrijgen van een studiebeurs om muziek te gaan studeren. Haar vader wil haar studie niet bekostigen en Lara wil niet afhankelijk zijn van haar tante. Wanneer ze zich net op haar voorspel concentreert, ziet ze haar vader die toch komt kijken. Dat is het happy end: vader en dochter verzoenen zich en Lara belooft een goede musicienne te worden. Een prachtfilm en op de cd staan alle mooie melodieën die Lara tijdens de film speelde. Heel treffend en mooi!”

 

Wat voor muziekles krijg je op school?

 

“Twee lesuren per week, maar in het laatste halfjaar van het negende jaar wordt dat teruggebracht tot een half uur omdat de rest aan kunst in het algemeen wordt besteed. Ook voor mijn eindexamen kan ik muziek als hoofdvak kiezen. Ik moet dan ook wat componeren en analyseren. Maar ik weet nog niet zeker of ik me ook met muziek laat testen.”

 

Heb je misschien grote voorbeelden, favorieten, helden in de muziek? Bij de blokfluit bijvoorbeeld Hans Martin Linde, Frans Brüggen, Michaela Petri, Marion Verbruggen, Dan Laurin, Barthold Kuyken, Konrad Hünteler en bij de klarinet Karl Leister, Jack Brymer, Gervase de Peyer, Sabine en Wolfgang Meyer, Sharon Kam, Thea King, Paul Meyer, Anthony Pay, Ernst Ottensamer, Alfred Prinz, Charles Neidich, Martin Collins?

 

“Nee, ik heb geen uitgesproken voorkeuren. Het gaat me meer om de muziek zelf en de diverse speelwijzen die van stuk tot stuk en van speler tot speler anders zijn. Dat interesseert me meer dan de uitvoerende musicus zelf.”

 

Hoe ziet het er met het schoolorkest uit?

 

“Dat zou echt beter kunnen. De meeste jonge musici op mijn school zitten in de bovenbouw en hebben het te druk om iedere week met het orkest te repeteren. Meestal treffen we elkaar in weekends om samen een paar uur te musiceren. Ook de bezetting laat te wensen over; momenteel ben ik de enige klarinet, maar daarover mag ik niet klagen want nu krijg ik automatisch alle soli!

Afgelopen jaar hebben we een groot concert gegeven naar het motto “Muziek en kunst in de 20e en 21e eeuw”. Het ging toen uiteraard vooral om moderne, eigentijdse muziek en ik heb samen gespeeld in een blaaskwintet met een hobo, fluit en fagot. Dat was reuze fijn omdat iedereen solistische bijdragen kon leveren en we alle vier een belangrijke rol hadden. Al met al was het een geweldige avond. Feitelijk zijn we dankbaar voor iedereen die in het orkest wil en kan meespelen; niemand hoeft daarom ook echt voor te spelen om gekwalificeerd te worden.”

 

Vandaar vermoedelijk ook het streven naar samenwerking met andere scholen.

 

“Mijn school staat in Wilmersdorf. Eens per jaar is er een manifestatie van alle gymnasia uit dit stadsdeel, de zogenaamde orkestweek. Dat is een grote gebeurtenis voor alle leerlingen en naar ik aanneem ook voor de docenten. We ontmoeten elkaar dan een week lang telkens ’s morgens een paar uur onder schooltijd om samen muziek te maken. Elke school studeert met zijn orkestleider een stuk in dat we tijdens een concert ten beste geven. Ik ben dan een van de zes klarinetten wat weer een nieuwe ervaring is die me echter ook puik bevalt. Totnutoe heb ik daaraan tweemaal meegedaan, maar ik hoop nog vaker te kunnen meespelen.”

 

Volgens welke criteria en door wie wordt het programma samengesteld? Dicteert de muziekdocent of de dirigent dat of hebben jullie inspraak?

 

“Dat weet ik eigenlijk niet precies omdat ik niet regelmatig met onze dirigent, Thomas Kliche, samenwerk. Inspraak hebben we in elk geval niet; L’Italiana in Algeri had hij in elk geval al voor die orkestweek uitgezocht. Maar daardoor kwam ik wel tot dat 5e gezamenlijke concert.”

 

Was dat ook je eerste keer op het podium van de beroemde Philharmonie kwam?

 

“Voor mij was dat niet de eerste keer; er waren eerdere concerten. Bijvoorbeeld ‘Een avond met Edvard Grieg” waaraan ik tweemaal met het koor van mijn basisschool deelnam. Ik was toen tien jaar en zag voor het eerst de Philharmonie van binnen. Op mijn twaalfde mocht ik zelfs een klarinetsolo spelen; ik was erg opgewonden toen ik voor het VIP podium ging staan en de door mij op de klarinet gespeelde tonen het enige waren wat te horen was. Dat was een echte belevenis.

Daarom was ik deze keer niet erg gespannen omdat ik nu slechts een miniem gedeelte van de totaalklank bijdroeg die ook zonder mij al fraai genoeg bleek. Niettemin was het toch weer fantastisch mee te doen, ook al was mijn rol wat bescheiden!”

 

Je maakte deel uit van een combinatieorkest. Hoe zat dit?

 

“Mij eigen school stond niet afzonderlijk op het programma. Tijdens de laatste orkestweek werden we door de schoolleider van het Evangelisch gymnasium Zum Grauen Kloster uitgenodigd om mee te doen onder zijn leiding. Een meerderheid van onze school toonde best animo en zag het ook als een kans om de mensen met wie we al hadden samengewerkt weer te treffen. Dus repeteerden we een paar keer extra, met de generale in de Philharmonie om ons goed op de grote dag voor te bereiden. We deden dat met groot enthousiasme en ons werd in het vooruitzicht gesteld dat we later mogelijk een echt groot werk, mogelijk de Zauberflöte of een dergelijk werk, zouden kunnen instuderen om dat tijdens een volgend optreden te kunnen uitvoeren.

Zo kwam het dat we als geïntegreerd orkest van verschillende scholen naar buiten traden en ook dat we – hoewel het tijdens sommige repetities nog beter klonk – ook redelijk met elkaar en onszelf tevreden waren.”

 

Heb je bij die gelegenheid ook naar de andere orkesten geluisterd?

 

“Omdat wij als laatsten voor de pauze aantraden hadden we tevoren tijd om ook naar de anderen te luisteren en erover na te denken: hoe kunnen we bereiken dat we nog beter zijn. We hadden die ouverture een jaar eerder al tijdens de orkestweek uitgevoerd – misschien heb ik het daarom mooier in mijn herinnering, maar ook nu was ik niet ontevreden. Het publiek applaudisseerde ook niet bepaald minder.”

 

Zit er ook een element van competitie in zo’n orkestmanifestatie?

 

“Van een zekere mate aan rivaliteit was best sprake. Maar daar werd naar buiten toe niet echt blijk van gegeven, zeker niet buiten het eigen orkest. Toch ontbrak gelukkig het echte wedstrijdelement. Elk orkest presteerde voor zichzelf het best mogelijke en we genoten gewoon om voor een volle Philharmonie te kunnen spelen.”

 Tot slot namen jullie met zo’n 250 jongelui plaats op het podium om onder leiding van Simon Rattle de finale van Sibelius’ 5e symfonie in te studeren en uit te voeren. Ik had de indruk dat de dirigent met souplesse en enthousiasme met jullie aan de slag ging en precies wist waar de grenzen van jullie mogelijkheden lagen en zonder die te overschrijden wist wat hij van jullie kon verlangen. Hoe ervoer jij dat? 

“Dat met Simon Rattle? Dat heeft iedereen geloof ik anders ervaren. Ik was toen het eenmaal zover was al aardig moe en was net zolief naar huis gegaan. Ik vond het moeilijk om de impulsen die van zijn manier van dirigeren uitgingen te herkennen en er attent op te reageren, met name in tegenstelling tot de dirigent die met ons die ouverture van Rossini deed en die met grote, wat globale bewegingen dirigeerde.

Maar na even was ik daaraan gewend; Rattle anticipeerde sterker dan ik gewend was en bleek heel duidelijk in zijn gebaren. Omdat we met zovelen waren corrigeerden we opvallend vlot als er iets mis ging. Ik zat wel op een ongunstige plek, zo vlak voor de koperblazers en kreeg telkens het door Sir Simon gevraagde ff fortissimo direct in mijn oren. Toch was ook dit weer een ervaring die ik niet graag had gemist wat als geheel klonk het stuk tenslotte behoorlijk goed, zeker in aanmerking genomen dat zoveel musici meededen. Meer dan ik ooit eerder meemaakte. Ik schat alleen al dat we met ongeveer vijftien klarinetten waren. Kortom: een heel positieve ervaring dus.”

 

Weet je tot slot al of je later beroepsmusicus wilt worden?

 

“Ik moet eerst maar eens zien dat ik mijn eindexamen haal. Daarna ga ik vast doorstuderen, maar ik heb nog geen duidelijk idee in welke richting. Ik kan eigenlijk ook nog niet precies zeggen welke rol de muziek voor mij blijft spelen. Maar één ding weet ik wel zeker: om te beginnen ga ik verder met fluit- en klarinetles. Misschien bestaat – afhankelijk van de beschikbare vrije tijd - de mogelijkheid om in een orkest mee te blijven spelen. Dat zal wel blijken straks. Ik denk wel dat het zelf musiceren een wezenlijke factor in mijn leven zal blijven en dat ik, hoe druk ik het ook krijg, blijf musiceren.

Het gaat voor mij om iets dat heel wezenlijk is in mijn leven en dat onvervangbaar is. Het werkt in bepaald opzicht bevrijdend. Ik ben in staat een zekere stress kwijt te raken zodra ik mijn instrument oppak en begin te spelen. Dan ben ik tegelijk uitvoerende en luisteraar en ik probeer van de klank te genieten. Ik zeg dat zo nadrukkelijk omdat muziek iets onmisbaars is voor me, het geeft een soort bevrediging die ik nergens anders vind. Het is niet zo dat muziek het enige in mijn leven is. Daarvoor doe ik ook te graag aan sport en amuseer me met vrienden, ga op stap. Maar de muziek neemt nu eenmaal een heel belangrijke plaats in mijn leven in. Dat is me intussen wel duidelijk.”

 Weet je toevallig ook of in andere grote Duitse steden dergelijke schoolorkesten bestaan? Is het iets specifieks voor de gymnasiumwereld? 

“Nee, dat weet ik eigenlijk niet. Daar zou ik naar moeten informeren.”

                                                                                                                      Jan de Kruijff