Fonografie Muziek

INDUSTRIE VAN HET MENSELIJK GELUK

INDUSTRIE VAN HET MENSELIJK GELUK Op de keper beschouwd zijn er slechts weinig uitvindingen of technische vernieuwin­gen, die een wetenschappelijke doorbraak betekenen. Veel meer doorbraken zijn te danken aan diegenen, die conceptuele principes bepalen dan van degenen, die maken dat ze werkelijkheid worden. Met andere woorden: de ruimte voor een nieuwe ontwik­keling worden meestal bepaald door de gebeurtenissen, die er net aan vooraf gingen. De belangrijkste vraag is daarbij wie degene is, die de bestaande theoretische structuur in iets concreets omzet. Zo ging het ook met de fonograaf.Voordat de fonograaf werd uitgevonden bestond al eeuwen lang een heel grote belangstelling voor sprekende machines. Vrijwel elke tentoonstelling van enige omvang beschikte over eentje om te demonstreren. De beroemdste was wel de sprekende machine van Faber, die tijdens de Parijse Wereldtentoonstelling in 1876 werd gedemon­streerd. De spraak was zo volmaakt en de stem klonk zo natuurgetrouw, dat het als bedrog werd beschouwd: Faber zou een buikspreker zijn. Twintig jaar nadat Leon Scott de werking van een Phonautograph had gedemonstreerd in 1857, werd de echte fonograaf uitgevonden en werd van al die sprekende machines niet veel meer verno­men.Edison heeft ooit beweerd, dat hij de fonograaf zijn beste uitvinding vond. Het patent werd 57 dagen nadat het was aangevraagd verleend. Het was een zuiver patent omdat er geen vermelding in werd gemaakt van eerdere patenten. Dat feit vormt de beste waarborg, dat hij de eerste was. Niettemin was het geen technische doorbraak. De wetenschappelijke wereld verwachtte het. In feite was elk element van het apparaat al bekend sinds de tijd, toen Leon Scott twintig jaar eerder zijn phonautograph had beschreven. Ook de beschrijving van een opnamemethode op een vlakke schijf door de Fransman Charles Cros in 1877 gaf blijk van een voorhanden kennis, die ook was doorgedrongen tot niet-technische cognoscenti. Alleen deden Scott en Cros praktisch niets met hun bedenksels.De geschiktheid van een door geluid (de stem) aangedreven membraan om trillingen op te wekken werd door Edison al gedemonstreerd met een stuk speelgoed dat hij voor zijn dochter construeerde. Hij had een pal zodanig aan een membraan bevestigd, dat wanneer je tegen dat membraan schreeuwde een klein mannetje werd geactiveerd om hout te zagen. De uitzending was hier het speeltje en niet het geschreeuw tegen arbeiders om het werk gedaan te krijgen.In de telegrafie waren de repeteerapparaten ook al voorzien van getand en geperforeer­de schijven en banden. Edison bracht al deze vondsten bijeen om nieuwe, ongewone resultaten te bereiken. Het was een prachtige en welkome uitvinding, maar het was geen doorbraak. Het was meer een logische volgende stap.Het feit, dat de telegraaf eerst kwam en daarna de telefoon en toen pas de fonograaf berust op een historisch toeval en niet op een logische volgorde. Deze volgorde van de gebeurtenis­sen vertraagde in feite de ontwikkeling van de fonograaf tot zijn volle potentiaal enige decennia. Omdat de fonograaf een simpel akoestisch-mechanisch apparaat was, is er geen enkele logische reden, waarom hij niet vroeger ten tonele had kunnen verschijnen. Het is een leuk gedachtenspelletje om eens na te gaan, wat het effect op de telegraaf zou zijn geweest als de fonograaf er eerder zou zijn geweest.De uitvinding van de fonograaf zou een doorbraak zijn geweest als het vijftig jaar eerder was gebeurd. Het had zelfs - met wat geluk - een eeuw eerder kunnen zijn. Er zijn wat fijne bewijsdraden, die in die richting kunnen worden gesponnen. Zou het namelijk onredelijk zijn geweest, wanneer iemand al eerder de vertraagde aankomst van het geluid dat de ramen deed rinkelen na een bliksem­flits al had gerelateerd met de transmissie van geluid door de lucht? Of dat iemand had ontdekt, dat het geluid van de wind af meer dan evenredig zwakker werd dan de verhouding tussen de windsnelheid en de afstand tot de geluidsbron?Iedere door honger gedreven Australische Aboriginal, die een dierlijke prooi besloop was sinds zijn kinderjaren al een expert op dit gebied.Maar waarschijnlijk de beste tip hoe geluid zou kunnen worden opgenomen bezaten onbewust degenen, die aan draaibanken werkten waarmee ruw, onregelmatig materiaal cilindervormig werd gemaakt of andere vormen, maar steeds binnen nauwe toleranties. Wanneer de snijbeitel trilde tijdens het proces, produceerde hij een geluid, dat op het werkstuk werd vastgelegd: de snaterende beitel sneed een extra groef. Een aanpassing van het gereedschap om die groef te vermijden en verlost te raken van de onaangename bijgeluiden was eenvou­dig, maar wel een taak, die miljoenen bankwerkers door de hele machinetijd heen hebben uitgevoerd. Is het onredelijk om de hoop te hebben gekoesterd, dat slechts één van hen het verband zou zien tussen het bijgeluid en de groef? Blijkbaar wel. Wanneer de uitvinding van de fonograaf langs deze weg had plaatsgevonden zou pas van een echte doorbraak sprake zijn geweest.Redenerend met onze kennis uit het heden zijn er tientallen andere welbekende fenomenen, die de sleutel bevatten tot de aard van geluid en hoe het zou kunnen worden opgenomen en weergegeven. Ter vergelijking is het echter niet verkeerd om te bedenken, dat de beschaafde wereld ook meer dan zestienhonderd jaar na de geboorte van Christus moest wachten om de zwaartekracht te begrijpen en dan nog alleen nadat Newton een vallende appel op zijn hoofd had gekregen.Het was met die fonograaf wel bijna een paar keer eerder gelukt. Leon Scott was in 1857 met zijn phonautograph op de goede weg, maar hij herkende zijn doel niet en hij besefte blijkbaar evenmin, dat hij het bijna had bereikt. Het is buiten kijf, dat Scott meer bijdroeg aan de uitvinding van de fonograaf dan alle andere voorgangers van Edison.Een Engelsman, F.B. Fenby, verkreeg 13 januari 1863 een patent voor een "Electro Magnetic Phonograph". Dat was de eerste keer, dat het begrip fonograaf opduikt om een opname-apparaat te beschrijven. Fenby had een mechanisme bedacht om op een papierstrip de manipulatie van toetsen van een toetsinstrument in ponsvorm vast te leggen terwijl het werd bespeeld. Een duidelijke relatie met de nog altijd bestaande geponste "draaiorgelboeken" en de rollen en platen voor mechanische speeldozen. Bij weergave werden de toetsen weer op dezelfde manier gemanipuleerd alsof ze door een kunstenaar werden bediend. Een andere afstammeling waren de pianorollen (van Welte Mignon en anderen). Fenby miste de boot door zich op het specifieke in plaats van op het algemene te concentreren. Hij liet de makkelijke toepassing lopen ten gunste van de moeilijker. Er is overigens geen bewijs, dat hij zijn contraptie ooit bouwde. Het idee werd later toegepast voor de pianola. De pianola technologie was op zijn beurt het uitgangspunt van een hele reeks toepassingen in het beginstadium van de procestechnologie bij de automatisering van de massaproduktie.Het is in deze context interessant om vast te stellen, dat Edison nooit officieel heeft geclaimd, dat hij de fonograaf heeft uitgevonden. Zijn patent aanvraag gold een "verbetering van de fonograaf of sprekende machines". Het werd 24 december 1877 ingediend en 19 februari 1878 toegewezen als U.S. Patent 200.251. De verbetering was tweeledig: om geluid vast te leggen in "permanente vorm opdat dergelijk geluid op een toekomstig tijdstip weer kan worden hoorbaar gemaakt." Hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, moet die verbetering slaan op Scotts phonautograph.Waarom heeft de uitvinding van de fonograaf zo lang op zich laten wachten? Ook toen waren de meeste mensen zo druk met hun dagelijkse beslommeringen, dat ze zich nauwelijks een attribuut konden voorstellen, waaraan blijkbaar helemaal geen behoefte bestond. Edison behoorde zelf tot die grote categorie mensen. Iets meer dan een jaar sinds hij werd geïdoli­seerd als de "Wizzard of Menlo Park" vanwege de uitvinding van de fonograaf kreeg hij genoeg van zijn "baby" en betitelde hij hem als "niet meer dan een speeltje, dat geen commerciële waarde heeft" om zich te wijden aan de uitdaging van de gloeilamp. De eerste fase uit de geschiedenis van de fonograaf was daarmee voorbij. De uitvinding van dat apparaat was voor Edison een intermezzo, dat zijn streven naar het bedenken van meer praktische zaken doorkruiste.Dankzij Alexander Graham Bell begon de tweede fase van de geschiedenis van de fonograaf met een brief, die de uitvinder van de telefoon 18 maart 1878 vanuit Londen schreef aan zijn schoonvader Gardiner G. Hubbard. In Engeland had hij gehoord over de uitvinding van de fonograaf. Een essentieel gedeelte uit die brief luidt: "Het is eigenlijk verbijsterend, dat ik die uitvinding door mijn vingers liet glippen als ik naga hoe mijn gedachten zoveel jaren in die richting gingen." Hij ging verder met het verhaal, hoe hij tijdens lezingen had gewezen op de mogelijkheden van het gebruik van Scotts phonautograph om hoorbaar geluid te reproduce­ren. De bewuste brief is te zien als catalogusnummer 14 in de grote zaal van de Amerikaanse Library of Congress; hij is ook afgebeeld op pag. 8 van "A Wonderful Invention", de korte geschiedenis van de fonograaf in boekvorm door James Smart en Jon Newsom.Het zelfverwijt van Bell betekende niet, dat hij verder geen belangstelling meer had voor de fonograaf. Als uitvinder van de telefoon had hij in 1880 van de Franse regering een prijs van 50.000 franc gewonnen. In 1881 gebruikte hij dat geld om in Washington D.C. een laborato­rium te openen, dat werd geleid door zijn neef Chichester Bell en een wetenschapper uit Boston, Charles Sumner Tainter. Al gauw richtte het laboratorium zich op de verbetering van de bestaande sprekende machine en de ontwikkeling van nieuwe fonografische technologie. Het verhaal van de in was gesneden groef en andere verbeteringen mag bekend worden verondersteld.Het is een interessante parallel, dat Edison de uitvinding van de telefoon door zijn vingers liet glippen. Hij heeft ook nooit beweerd, dat die vinding op zijn terrein lag. Wel ging hij aan de slag om de nieuwe telefoon technologie te verbeteren en ontwikkelen. Zijn inbreng werd zelfs een heel kritische factor in het commerciële succes van de telefoon, zoals omgekeerd Bells werd de verbreiding van de fonograaf ten goede kwam. Bell had duidelijk het belang van de fonograaf erkend, zowel technisch als commercieel. Edison niet, totdat hij werd geconfron­teerd met de fundamentele en praktisch technische verworvenheden van het Volta laboratori­um in 1886-87. Dat bracht 'vader' Edison ertoe om zijn verantwoordelijkheid voor z'n verwaarloosde 'baby' te accepteren, hem op te voeden en hem tot rijpheid te brengen.De derde fase van de geschiedenis van de fonograaf begint met de tijd van de verbeteringen en de commercialisering. Twee punten moeten hier worden aangestipt. Bijna altijd vormt de uitvinding van een produkt slechts het begin van het creatieve werk en van de gedachten­gang hoe het met succes tot een commercieel item kan worden gemaakt. De fonograaf was geen uitzondering op die regel.Edisons uitvinding was in feite slechts een maakbaar model, dat bewees, dat het achterlig­gende idee werkte. Uitvinders als produkt managers of als fabrikanten van hun 'baby’s' hebben haast altijd een belangrijke tekortkoming; soms hebben ze er twee. De eerste is het "Niet door mij bedacht" syndroom, dat wordt gekenmerkt door het niet geneigd zijn om de prestaties van anderen te erkennen, die bijdragen aan de verbetering van de uitvinding. Edison leed daaraan. Tot zijn verdediging kan worden aangevoerd, dat hij dit als handige zet gebruikte om zichzelf van ander werk te verlossen. Maar het hielp hem niet in zijn relatie met het Volta Laboratorium. De andere fout is het uitsluitend baseren van de hele besluitvorming op louter technische overwe­gingen. Ook dat sloeg op Edison terug. Maar in het geval van de fonograaf werkt het bijna in zijn voordeel. Edison had een reputatie als technisch genie en hij buitte dat volledig uit. Zijn portret en zijn handtekening waren zijn handelsmerk, waardoor maar weinig ruimte op het plaatlabel overbleef voor de naam of de namen van de uitvoerende kunstenaars. Maar de kwaliteit en de betrouwbaarheid van zijn cilinders en platen verklaart hun duurzaamheid op de markt ondanks de zware concurrentie en de promotionele activiteiten die door anderen werden ontplooid.Leon Scott is genoemd als degene, die de belangrijkste bijdrage leverde aan de fonograaf in de periode voordat deze werd uitgevonden. Graham Bell was degeen, die de mogelijkheden van het apparaat het beste inschatte. De vraag is nu: wie had er het meeste succes mee? Het antwoord is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: Emile Berliner. Er waren natuurlijk tal van anderen, die ook voor deze industrie waren geworven door Berliner. Daaronder Eldrigde Johnson, de broers Gaisberg, Barry Owen en Berliners broer Joseph. Berliners geluk met het commercialiseren van zijn eerste produkten ontnam hem ongetwijfeld de titulaire leiding van de industrie gedurende zijn leven.Berliner was een wetenschapper met een brede belangstelling; hij ontwikkelde op velerlei gebied praktische gedachten. Zijn U.S. patent 534.543 op de fonograaf vormt een klassiek voorbeeld in de annalen van de industrie. Belangrijke punten uit het in 1895 gepubliceerde document betreffen o.a. de pickupnaald, die over het plaatoppervlak wordt geleid door de groef; een groot, snel roterend vliegwiel om het vaste toerental te stabiliseren, snaaraandrij­ving en het gewicht van de trechtervormige hoorn, dat wordt gedragen door een afzonderlijk lager, dat is aangebracht beneden zijn zwaartepunt. Soms is het de technologie van de verbetering die de commercialisatie van een produkt helpt.Sinds de publikatie in 1959 van een goede historische verhandeling over de evolutie van de fonograaf door Walter Welch en Oliver Reed onder de titel From Tin Foil to Stereo (Howard Sams, Indianopolis, 1976) geldt dit als standaardwerk, waaraan steeds kan worden gerefe­reerd. Ook in Roland Gelatts The fabulous phonograph wordt de ontstaansgeschiedenis van het apparaat leuk beschreven.  Terugblikkend is het interessant om nog wat te speculeren over de redenen, waarom de belangstelling voor die sprekende machine zo snel afnam. Zou het kunnen zijn, dat omdat bijna iedereen kan praten (en ook praat!) de wereld geen behoefte heeft aan een stuk gereedschap, dat weliswaar kan praten, maar dat niets te zeggen heeft? Dat gold misschien midden vorige eeuw. Maar, denkend aan het geklets en gezwets waarmee ontelbare radio- en TV zenders ons nu om de oren slaan en waarnaar kennelijk gretig wordt geluisterd, geldt dat al een paar decennia niet meer. Ook sprekende computers en telefoonbeantwoorders vallen in deze categorie. Zij denken nog minder na, maar spreken gelukkig alleen als hen daarom wordt gevraagd. Ook radio en TV kunnen gelukkig worden uitgeschakeld.Hier blijkt al, dat het zinvoller is om ons af te vragen: wat voor veranderingen heeft de fonograaf zo'n honderdvijfentwintig jaar na zijn uitvinding in de wereld teweeg gebracht? Het feit, dat het om een belangrijke ontwikkeling gaat, blijkt wel uit zijn relatie met vrijwel elke vooruitgang op technisch gebied, waaraan geluidsopnamen te pas kwamen. Het opsommen van die relaties zou een enorme opgave en ook wat vergezocht zijn. Misschien zou het in controversen eindigen.Een beter antwoord op die vraag is een zelfonderzoek van de industrie en de beroepen, die alle zijn voortgevloeid uit de vinding van de fonograaf. En daarna uit zijn vervolmaking, zijn toepassingen, zijn afleidingen en nieuwe produkten aan hard- en software kant. Te beginnen met de wasrol en de sprekende film. Als consument met beroepsmatige interesse is het voor een 65-jarige interessant om nog eens op te tellen, wat zo sinds 1930 op soft- en hardware gebied aan hem is gepasseerd en aan wat dankbaar werd gebruikt.De trechter grammofoon voor binnen en de koffergrammofoon voor mobiel gebruik werkte volgens het Berliner principe en bracht de laatste, akoestische (voor de trechter opgenomen) en de eerste elektrische (sinds 1928 voor de microfoon vastgelegde) 78 toeren platen op 25 en 30cm formaat ten gehore. De radio, eerst nog driedelig (netvoeding, afstemming cum versterking en luidspreker), later geïntegreerd bracht AM programma's op de midden- lange en korte golf. Eind jaren veertig was sprake van een (r)evolutionaire ontwikkeling dankzij de invoering van de langspeelplaat en kort daarop van de 17cm/45t. plaat. Eerst gewoon nog in mono, daarna sinds midden jaar vijftig in stereo. De spoelenrecorder had op de consumenten­markt zijn intrede gedaan eind jaren veertig maar werd nooit het grote verwachte succes. Pas toen het cassettedeck van primitief dicteerapparaat was ontwikkeld tot een stereovorm met (Dolby) ruisonderdrukking nam het bandmedium een grote vlucht. De volgende revolutie dateert uit 1980, toen de digitale techniek aanleiding gaf tot een heel nieuw formaat en systeem in de wereld van de geluidsdragers: de compact disc. Zo was de software ontwikke­ling tot voor kort rustig maar gestaag en de ontwikkeling van duurzaamheid en kwaliteitsver­betering gunstig. Sinds het streven naar High Fidelity vanuit de Angelsaksische wereld overwoei is voor kwaliteitsbewuste luisteraars ook een hele nieuwe muziekwereld openge­gaan.Met het groeien van de mogelijkheden hangt echter sinds een jaar of vijf een soort zwaard van Damocles met de leuze "Multimedia" boven de audiovisuele wereld. De barrières tussen audio, video, telecommunicatie en computer moeten worden geslecht. Nieuwe media worden aangekondigd en ook op de markt gebracht. Afkortingen als DAT (Digital Audio Tape), DCC (Digitale Compact Cassette), MD (Mini Disc), cd-i (cd-interactive), CD-ROM (CD- Read Only Memory), Photo cd en Video cd zijn redelijk ingeburgerd. Daarbij komen dan onder andere nog de cd-e (cd erasable), cd-plus (mengvorm van cd en CD-ROM), cd-r (cd-recordable), cd-wo (cd write once), hdcd (high definition cd) en de super audio cd (sacd, het compromis, dat werd bereikt tussen de mm-cd van Philips/Sony en de sd/dvd van Toshiba/Pioneer/Warner) voor een superieure audiovisuele cd.Of één of meer van deze nieuwe formaten echt een succes wordt, is moeilijk te voorspellen. Behalve de kansfactoren van nieuwe vindingen, die al zijn genoemd, geldt tegenwoordig voor de introductie van elk nieuw produkt een tijdvenster. Komt het te vroeg, dan is dat venster nog gesloten, komt het te laat dan is het al dicht. Technologische voordelen en betere prestaties zijn steeds minder zwaar gaan wegen. Bepalend voor succes of flop zijn eerder: bedieningsgemak, grootte, werksnelheid, uitwisselbaarheid met bestaande produkten, beschikbaarheid van voorbespeeld repertoire, algemene ondersteuning door andere fabrikan­ten.De weg van de fonograaf naar de super audio cd is geplaveid met inmiddels bijna vergeten vindingen, die het niet hebben gehaald. Te beginnen met de in heuvel-en-dal (in plaats van als slingerpad) gemoduleerde Pathé 78.t schijf. Andere voorbeelden zijn de 17cm lp, de 16 2/3t. LP, de 8-track cassette, de Elcaset, quadrafonie volgens tenminste vier onuitwisselbare systemen, Video 2000, Betamax; Gevreesd moet ook worden voor dcc.En wat heeft de "Industry of Human Happiness" zoals de muziekindustrie zichzelf eens omschreef in een gedenkboek de muziekliefhebber zoal gebracht? Kwalitatief heel veel om dankbaar voor te zijn, kwantitatief langzamerhand een overdosis. Wanneer we ons tot het terrein van de zogenaamde klassieke muziek beperken, vallen verschillende dingen op. Positief is allereerst, hoeveel muziek is ontsloten, toegankelijk gemaakt. De hele muziekgeschiedenis is klinkend in kaart gebracht en wordt nog gestaag aangevuld, juist ook wanneer nieuwe inzichten over de uitvoeringspraktijk ingang vinden. Negatieve bijverschijnselen als de overbelichting die vaak optreedt, moeten misschien op de koop toe worden genomen. Overbelichting van het ijzeren repertoire bijvoorbeeld. Of het echt nuttig is, dat van bestsellers als Vivaldi's Vier jaargetijden, Bachs Brandenburgse concerten, Mozarts late symfonieën en opera's, Beethovens symfonieën en concerten, Schuberts Onvoltooide, Berlioz' Symphonie fantastique, Moessorgsky's Schilderijententoonstelling, Tschaikovsky's 1e Pianoconcert en Gershwins Rhapsody in blue ongeveer veertig opnamen elk circuleren, kan worden betwij­feld.

Van de Italiaanse barok, Berlioz, Mahler, Satie en Gorecki onder andere wordt nog met recht gezegd, dat hun werk "elektronisch is ontsloten". Maar net als bij de herontdekking van het Ambrosiaans, het Gregoriaans, de Middeleeuwse muziek (Hildegard von Bingen), Haydn als operacomponist, de jonge Verdi is ook daar wel sprake van de nodige overbelichting, die zich trouwens ook manifesteert als het om uitvoerende kunstenaars gaat: de hype rond de "Drie tenoren", de vaak schandalige roofbouw op jonge talenten sinds Menuhin via Karin Lechner en Sergio Tiempo, Tzimon Barto, Dimitris Sgouros tot Midori en Helen Huang, van wie meestal na een paar jaar nauwelijks meer wat wordt vernomen. Of de poppenkast rond Nigel Kennedy en soortgelijke grilligheden.

Negatief te waarderen is natuurlijk ook de vervlakking die in de appreciatie van muziek kan gaan optreden ten gevolge van overexpositie. Hier gelden de wetten van de verminderende meeropbrengst. Wie vijf keer in de week aandachtig naar dezelfde Beethovensymfonie luistert, moet zoiets ondergaan als de tot nietigheid veroordeelde, zichzelf steeds verkleinende verpleegster op de oude Droste cacaoblikken. Wie niet aandachtig luistert maar de hele dag bijvoorbeeld de Concertradio op een laag pitje als geluidsdécor heeft aanstaan, wordt slachtoffer van een ander soort vervlakking.Nog weer een ander aspect is de lawaaivervuiling, die tenslotte deels ook een gevolg is van de verbreiding van geconserveerde en door eigen apparatuur of de radio geproduceerde muziek. Burengerucht behoort tot meest teisterende vormen. De winterschilder binnen en de stratenmaker buiten "functioneren" blijkbaar niet zonder de Top Ten. Op ander gebied dreigt voor pop- en dansliefhebbers, die regelmatig naar de disco en house-parties gaan gehoorbe­schadiging. Die niet in de hand gehouden geluidskwantiteit vormde natuurlijk al langer een bedreiging van walk/discmangebruikers en met veel elektronische versterking omgeven popmusici.Het zijn slechts een paar in het oor springende facetten van de ontwikkelingen op fonogra­fisch gebied. Voer genoeg voor (muziek)sociologen en -psychologen. Hier ging het er echter primair om de wortels van de steeds dubieuzer "Industrie van het menselijk geluk" bloot te leggen. (zomer 1995)