Fonografie Muziek

GREGORIAANS GEZANG

GREGORIAANS GEZANG

 

Het Christendom kent een lange zangtraditie: religieuze teksten op muziek gezet op enkelvoudige melodieën voor een of meerdere stemmen. De belangrijkste vormen zijn het Ambrosiaans en het Gregoriaans, van meet af aan het officiële standaardrepertoire van de R.K. kerk en de oudste overlevende muziek uit de Westerse traditie.

Sinds zijn stichting tot de achtste eeuw groeide het Christendom zonder een overkoepelende, regulerende organisatie wat ertoe leidde dat de liturgie naarmate deze zich uitbreidde allerlei regionale varianten her en der in Europa opleverde. Dat was met name het geval op het gebied van de kerkzang omdat er nog geen methode was om de melodieën en de ritmen te noteren.

Ambrosius, een bisschop van Milaan (374-397), wordt beschouwd als de grondlegger voor de Westerse kerken van de antifonale psalmodie in de kerkzang. Hij bracht ook de hymne tot ontwikkeling die volgens de traditie in Antiochië zou zijn ontstaan en door Hilarius van Poitiers naar het westen zijn overgeplant. De door Ambrosius gedichte en gecomponeerde hymnen kenmerken zich door hun eenvoudige teksten, sobere melodieën en volkse, antieke metra.

Toen de eerste monarchen van het Karolingische rijk – koning Pepijn III en Karel de Grote - dat Frankrijk en delen van Italië en Duitsland omvatte stappen ondernamen om eenheid te brengen in de diverse stromingen van de Christelijke liturgie door te trachten de diverse plaatselijke tradities te verenigen met de rituelen van de kerk van Rome, verbond Pepijn zich met de paus in Rome en in 752 maakte paus Stefanus II de Karolingiërs bekend met de details die voortaan de R.K. liturgie en de bijbehorende muziek zouden gaan bepalen.

Dat gebeurde echter pas in geleidelijk tempo en er vond gedurende honderdvijftig jaar een vermenging plaats met de Gallische traditie voordat de vorm stabiel was met de komst van de muzieknotatie in de tiende eeuw. De vroegste manuscripten van deze hybride zangvorm vormen de basis van het Gregoriaanse gezang – een naam die mogelijk werd gekozen omdat de Franken geloofden dat de populaire paus Gregorius I (590-604) deze muziek in Rome componeerde, een feit dat beslist niet klopt.

Met teksten die als regel zijn ontleend aan het Boek der psalmen zijn de gezangen eenstemmige melodieën gebaseerd op een kerktoonaard maar die aanzienlijk variëren van lengte en complexiteit. De eenvoudigste, syllabische gezangen waarin elke lettergreep toevalt aan een enkele noot, waren waarschijnlijk bestemd voor het koor van de congregatie, terwijl de zwieriger melismatische voorbeelden waarschijnlijk door solisten werden voorgedragen.

In de vroegste voorbeelden van rond 900 zijn de gezangen genoteerd in neumen, kleine markeringen die boven de tekst staan en die de melodische vorm aangeven, maar geen specifieke toonaard of intervallen. Pas in de elfde eeuw werden verschillende methodes toegepast om specifieke noten te noteren, inclusief een tekening met gekleurde lijnen op de bladzij (het vroegste voorbeeld van de notenbalk), maar zelfs toen nog werd het ritme niet aangegeven.

Gedurende de Contrareformatie werden de gezangen opnieuw in bewerkte vorm uitgegeven, maar pas in het midden van de negentiende eeuw ontstond hernieuwde belangstelling voor een terugkeer naar de oorspronkelijke bronnen toen onder andere een monnik uit het Franse klooster Solesmes voorstelde dat alle notenwaarden gelijk moesten zijn. Een ander vond dat het ritme veel vrijer moest zijn met noten die in twee- en drietallen werden genoteerd. Nog weer later stelde W.A. Vollaerts de mensuralistische theorie ter discussie waarbij als regel slechts twee notenwaarden moesten worden gebruikt.

Al deze theorieën vormen nog steeds het onderwerp van debat en het aardige is dat die discussie mooi wordt geïllustreerd in de discografie.

 

Selectieve discografie

Adorate Deum. Gregoriaanse zangen uit het mis proprium. Nova Schola Gregoriana. Naxos 8.550711.

 

Cisteriaanse gezangen. Ensemble Organum. Harmonia Mundi HMX 290.1392.