Fonografie Muziek

FYSIONOMIE VAN HET VIOOLSPEL

FYSIONOMIE VAN HET VIOOLSPEL

De voorlaatste en nieuwe generatie

Sinds in de jaren zestig een jonge violist als Pinchas Zukerman van zich deed spreken en een frisse component aan het intelligente virtuozendom toevoegde, duiken steeds nieuwe namen in de vioolwereld op. En als zo vaak, wanneer de oude garde concurrentie krijgt, schijnen bepaalde landen heel intensief voor aanvulling te zorgen. De overmacht aan Russische en Israëlische violisten is groot en kan moeilijk alleen als cultuur-geografisch zwaartepunt worden beschouwd. Een dergelijke vorming van een zwaartepunt komt deels voort uit het niveau en de aanpak van de opleidingsinstituten ter plaatse, maar moet ook voortvloeien uit een fijnmazig net dat is gespannen om grote begaafdheden tijdig op te sporen en adequaat verder te helpen.

In Nederland worden op dit punt in vergelijking met Rusland nog maar aarzelende pogingen ondernomen, al doet bijvoorbeeld het Haags Conservatorium zijn best om getalenteerde, fysiologisch voor de viool voorbestemde kinderen tenminste vroegtijdig een toegespitste mogelijkheid te bieden om zich onder goede leiding te ontwikkelen.

Bij de Israëli’s verloopt de 'vioolboom' niet geïsoleerd. Het is een volksgroep die in alle muzikale disciplines uitstekend is vertegenwoordigd; deels natuurlijk omdat er van veel aangeboren begaafdheid sprake is, deels ook omdat de stimulans een historische basis heeft. Veelal werd joden de toegang tot normale burgerlijke beroepen ontzegd, zodat de muziek niet zelden een ideale uitwijkmogelijkheid vormde. Natuurlijk verklaart dat niet de buitengewone kwalitatieve en kwantitatieve 'joodse violistendichtheid'; eerder is men geneigd om een geheimzinnige affiniteit te veronderstellen, gepaard gaande met de noodzakelijke ernst en het nodige fanatisme plus werklust.

Daarbij komt dat in het kielzog van een of andere beroemde persoonlijkheid de aantrekkingskracht van een instrument recht evenredig meegroeit, waardoor regelrecht scholen ontstaan, wanneer de initiator tenminste ook pedagogische activiteiten ontplooit. Een dergelijke ontwikkeling was waar te nemen in de Sovjet-Unie, toen David Oistrakh de leiding van het vioolwezen ter hand nam. Hij verzamelde een heerschaar studenten, die als het meezat als goede solisten uit zijn meesterklassen te voorschijn kwamen.

Oistrakhs tegenpool in de VS was Ivan Galamian, door wiens handen beroemdheden als Chung, Zukerman, Perlman, Lin en Hoelscher gingen. Voor rijpende talenten schijnt het absoluut noodzakelijk te zijn dat ze een leraar van dat niveau treffen. De belevenis- en ervaringswereld van hun cursussen kan niet hoog genoeg worden aangeslagen, zelfs wanneer het onderwijs slechts episodisch plaatsvindt. Bovendien zijn de connecties van dergelijke pedagogen van onschatbare waarde als het om een vliegende start van de carrière gaat.

De met het noemen van de namen Oistrakh en Galamian al aangeduide polarisatie van de twee belangrijkste vioolscholen markeert meteen ook de neergang van de eens zo belangrijke Frans-Belgische school, die ooit zulke belangrijke violisten als Ysaye, Vieuxtemps, Thibaud, Neveu en Grumiaux voortbracht en die nu vrijwel alleen met Kantorov en Dumay kan pronken.

Met de profilering van de jongere generatie gaat gelukkig ook een zich toespitsen op goed repertoire gepaard. Gelukkig ligt de tijd achter ons waarin bijvoorbeeld Jascha Heifetz, behalve met de geijkte klassiek-romantische vioolliteratuur, furore maakte met behalve werkjes van Kreisler, Bazzini, Scott, Boulanger, Achron of Sarasate ook bewerkingen van composities van Schubert, Chopin en Debussy of de bewerkingen van collega's als Auer, Joachim, Wilhelmy en Zimbalist. Het vioolrepertoire smolt samen tot een serieus blok standaardliteratuur, waaruit alles wat naar café en circus rook werd verbannen. Men ploegde door het werk van Tartini tot Shostakovich en haalde de neus op voor voor de ontwikkeling van het vioolspel zo belangrijke werken van Paganini en Wieniawski. Vioolspelen werd een serieuze aangelegenheid. 

Alleen lieden van het slag Perlman en Kremer doorbraken dat stramien graag; Perlman bijvoorbeeld door een stel van Scott Joplins Rags voor viool en piano te zetten, Kremer door zich onder andere over de Variaties over Die letzte Rose van Ernst te ontfermen. Allebei wilden ze zo aantonen dat er in de vioolwereld geen sprake is van boven en onder, en het publiek reageerde dankbaar.

Ongeveer tegelijk met Pinchas Zukerman was Itzhak Perlman doorgebroken, op zijn beurt gevolgd door Shlomo Mintz en op enige afstand door Joshua Bell en Gil Shaham. Rusland had kwantitatief en kwalitatief echter zeker niet minder te bieden met Oleg Kagaan, Viktor Tretjakov, Boris Belkin, Viktoria Mullova en daarna met Vadim Repin en vooral Maxim Vengerov.

Wat komend uit Rusland en Israël een vanzelfsprekendheid is, blijkt uit de Duitstalige wereld een verrassing te zijn. Lieden als Anne-Sophie Mutter, Thomas Christian, Ulf Hoelscher, Thomas Zehetmair, Frank Peter Zimmermann, Andreas Röhn en Chris Tetzlaff zijn ook eerder uitzondering dan regel, net als in Nederland Emmy Verhey, Vera Beths, Theodora Geraeds, Isabelle van Keulen, Jaap van Zweden en sinds kort Janine Jansen, om nog maar te zwijgen van de raadselachtige opkomst van grote begaafdheden uit het Verre Oosten sinds Chung: Kim, Takezawa, Mae, Wei, Udagama, Meyers, Wanami en Midori. Engeland kwam eigenlijk alleen met het strovuur Kennedy.

Le violon? C'est l'archet!

Een mogelijk wat paradoxale uitspraak van een verre violistische voorouder van de huidige beroemdheden, Giovanni Battista Viotti, geldt eigenlijk nog steeds. Over technische vaardigheden op de viool spreken is in een tijd waarin onvolkomenheden via de microfoons genadeloos worden blootgelegd, vrijwel overbodig geworden. Wie als concerterend solist een carrière begint, beschikt al op zijn twintigste over een volledige technische wapenrusting, hij beheerst het standaardrepertoire en bereikt gedurende zo'n tweehonderd optredens - geen uitzondering helaas - ongeveer een half miljoen luisteraars, nog afgezien van degenen die zij of hij via cd en radio laat meeluisteren.

Het technisch niveau op vioolgebied is in deze eeuw beslist gestegen en daarmee werden ook onze eisen zwaarder. Hoe zouden we nu het spel van een Joachim of een Viotti ervaren? Bernard Shaw oordeelde vernietigend over Joachim, en heel wat andere violisten hebben zich moeten onderwerpen aan de spelingen van de algemene smaak en van de interpretatiemodes. Maar soms is ook van rehabilitatie sprake. Fritz Kreislers opname uit circa 1930 van Beethovens Vioolconcert gold aanvankelijk als een topprestatie, werd daarna een tijdlang indiscutabel gevonden en geldt nu weer als bijzonder goed. Technische ongelukjes daargelaten wordt zijn opvatting als heel onsentimenteel beschouwd. Beethoven de titaan maakt plaats voor de gratie van de melodiek. Toch verlopen de golven van sym- en antipathie niet steeds parallel, maar is soms van verrassende tegenbewegingen sprake.

We leven zoals bekend in een alexandrinische tijd, waarin het effect meer telt dan de inhoud. Daarom beoordelen we zoals gezegd violisten en zangers op hun ‘toon’, waarbij het niet van belang is of we als omschrijving voor het etiketteren van dat timbre onze toevlucht nemen tot banale aanduidingen. Zo speelde vader Oistrakh ‘manlijk’. Maar de heel groten op vioolgebied meet men niet alleen daaraan (tenslotte is zowat de helft van de mensheid man), maar aan het persoonlijk gekleurde timbre, dat ze via de frasering aan het gearticuleerde materiaal verlenen. De strijkstok moet, net als de keel van de zanger, de toon met precies gedoseerde energie voortbrengen, hetzij met behulp van stembanden, hetzij door de exacte plaats op de snaar en het assisterende vibrato van de linkerhand.

Sommige grote violisten hebben in de loop der tijd een persoonlijke stijl ontwikkeld, die ze voor kenners direct herkenbaar maakt: Jascha Heifetz' stalen hikken bijvoorbeeld, de hese intensiteit van Gidon Kremer, de spanningsgeladen intensiteit van Oistrakh of de stralende, moeiteloze overredingskunst van Itzhak Perlman. Hoe dubieus dergelijk etiketteren ook is, er schijnen momenteel twee vioolkampen te bestaan die van twee principieel verschillende klankvoorstellingen uitgaan, waarbij de mode slechts een ondergeschikte rol speelt, omdat beide al enige decennia vreedzaam coëxisteren.

Bij de vertegenwoordigers van de oudere violistenelite stond bijvoorbeeld Mischa Elman met zijn vette, sensuele, sonore toon aan de ene kant; hij ontleende zijn kwaliteit aan het zuiver welluidende. Joseph Szigeti, met zijn gesensibiliseerde, bewust tot modulatie in staat zijnde toon, waarvan het variatiespectrum niet terugschrok voor hardheid, stond aan de andere kant.

Zinnelijke welluidendheid en gesensibiliseerde differentiatie, dat waren en zijn kort geformuleerd de beide polen waaraan het violistisch klankideaal wordt georiënteerd. Wie aandachtig luistert zal of het ene of het andere ideaal in de dagelijkse praktijk terugvinden en herkennen. Dat strekt zich ook tot de wereld van de strijkkwartetten en zelfs kamerorkesten uit. Melodische, muzikanteske zinlijkheid, onder dat vaandel speelde het Amadeus Kwartet en speelt het Alban Berg Kwartet. Een gespannen, nerveuze analyse geldt daarentegen als waarmerk voor het Juilliard en het LaSalle Kwartet. Het schijnt dat de tweede richting aan een opmars bezig is. Wie in alle rust wat huiswerk wil doen aan de hand van bovengenoemde violisten, kan zelf zijn conclusies trekken.

Kremers door nieuwsgierigheid gevoede intellectualiteit

Kremer is een uitgesproken exponent van de variërende, sensibiliserende school, die 'nervositeit' demonstreert. Dat gaat hand in hand met zijn repertoirekeuze, die de meeste standaardwerken vermijdt en plotseling weer sonates van Ysaye, Reger en Hindemith, de nieuwste Russische kamermuziek en onorthodoxe solocadensen in de bekende vioolconcerten aanbiedt. Behalve een voor ‘gebroken klanken’ gescherpt oor valt bij Kremer nog een door nieuwsgierigheid gevoede intellectualiteit op en een persoonlijke onrust. Op het podium gedraagt hij zich haast als een erg beweeglijke Stehgeiger of blijft hij juist seconden lang met open mond stilstaan.

Maar ook overbekende werken speelt hij opvallend fris, zeker als hij samen met Martha Argerich of Oleg Maisenberg vioolsonates onder handen neemt. Dynamische contrasten worden tot felle tegenstellingen; bliksemsnelle stemmingswisselingen worden met enorm bravoure uitgespeeld; anderen vliegen daar achteloos overheen. Zelfs een doodgespeeld werk als Tschaikovsky's Vioolconcert verleent hij op een spannende manier nieuw leven. De viool als klinkend brein.

Perlmans berekende sensualiteit

Diametraal tegengesteld is Perlman. Zijn grote succes is gebaseerd op gecontroleerde schoonheid en berekende zinnelijkheid. Hij koos voor de overredingskracht van de zuivere klank (die niet altijd 'mooi' hoeft te zijn). Ook hij heeft heel wat minder bekende werken uit de vioolliteratuur afgestoft en aan nieuw succes geholpen. Typerend is dat hij, net als Kremer met Argerich, voor congeniale begeleiders zorgt, in dit geval vaak Vladimir Ashkenazy. Perlmans enorme klankmagie, die alle muzikale spanning door schijnbare ontspanning tevoorschijn tovert, is heel vleiend. De romantiek is zijn terrein, barokmuziek is bij hem in minder goede handen.

Perlmans ideaal bestaat in een zo mooi en sensueel mogelijke toon, waarbij de muziek in hoogglans uit het instrument wordt gezogen; Kremers ideaal is daarentegen de voortdurende muzikale nadruk, die het gewenste effect uit de steeds variabel gehouden toonvorming haalt. Zijn stokvoering bezweert een veelkleurig klankpalet, zonder dat een fundamenteel andere opvatting van de onderhavige tekst hoorbaar wordt. Bij beiden gaat het - banaal gezegd - om hetzelfde model, maar van ander materiaal.

Discografie

Beethoven: Vioolconcert. Fritz Kreisler met het Londens Filharmonisch Orkest onder leiding van John Barbirolli. Pearl GEMMCD 9345 of Biddulph LAB 001/3.

Beethoven: Vioolconcert. Fritz Kreisler met het Orkest van de Berlijnse Staatsopera onder leiding van Leo Blech. Pearl GEMMCD 9996 of Biddulph LAB 049/50.

Beethoven: Vioolconcert. Itzhak Perlman met het Philharmonia Orkest onder leiding van Carlo Maria Giulini. EMI 747.002-2.

Beethoven: Vioolconcert. Gidon Kremer met het Chamber Orchestra of Europe onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-74881-2.

Beethoven: Vioolconcert. David Oistrakh met het Nationaal Orkest van de Franse omroep onder leiding van André Cluytens. EMI 769.261-1.

Beethoven: Vioolconcert. Joseph Szigeti met het Brits Symfonie Orkest onder leiding van Bruno Walter. Pearl GEMMCD 9345.

Beethoven: Vioolconcert. Pinchas Zukerman met het Chicago Symfonie Orkest onder leiding van Daniel Barenboim. DG 435.091-2.

Beethoven: Vioolconcert. Jascha Heifetz met het Boston Symfonie Orkest onder leiding van Charles Munch. RCA RD 85402.

Beethoven: Vioolconcert. Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest onder leiding van Colin Davis. Philips 420.348-2.

Beethoven: Vioolconcert. Jean-Jacques Kantorow met het Nederlands Kamerorkest. Denon  C 37.7508.

Mischa Elman plays concerto’s and encores. Pearl GEMMCD 9388.

 

Ernst: Variaties over Die letzte Rose. Midori. Sony 46742; Maxim Vengerov. Biddulph LAW 001.