Fonografie Muziek

DISCUSSIESTOF

DISCUSSIESTOF 

Soms moet je ‘getriggerd’ worden om nog eens goed na te denken over: waar ben ik mee bezig en wat wil ik daarmee bereiken? Zo’n artikel als dat van Aart van der Wal over de – in zijn ogen overschatte en ‘foute’ – uitvoering van Schuberts symfonieën door Harnoncourt (en de haast even foute Abbado) vormde daartoe een directe aanleiding omdat ik die beiden juist zo hoog aansla.

Wat is mijn gereedschap, wat zijn mijn opvattingen, idealen en criteria, hoe vat ik mijn voorlichtende taak op, hoe weeg, interpreteer en beschrijf  je het gehoorde voor medemuziekliefhebbers om ze duidelijk te maken, op welke gronden je iets aanbeveelt of juist afraadt. En vooral ook: hoe ver ga je daarin. Een recensie, ook een vergelijking moet bondig zijn en biedt geen ruimte voor diepzinnige muziekhistorische beschouwingen; die zijn een categorie apart

 

Normaal gesproken sta je nauwelijks stil bij de uitwerking van je taakopvatting. Je gaat er – soms helaas wat routineus - van uit dat je gewetensvol en volgens eigen gewonnen inzichten en ervaringen, vooral ook op langjarige grondige repertoirekennis gebaseerd zo eerlijk en goed mogelijk voorlicht, de verschillende facetten van een uitvoering beschrijft, je kritiek (positief en negatief) onderbouwt, ook opnametechnische factoren meeweegt. Maar dan....

 

Duidelijk is om te beginnen dat wij recensenten die ons vooral met conserven bezighouden het makkelijker hebben dan degenen die vooral concerten verslaan, hoewel ik dat laatste ook graag en veelvuldig heb gedaan en daar een aparte uitdaging en bekoring van uitgaat.

Bij lp's/cd's/dvd's bespreken sta je om te beginnen niet onder tijddruk, je kunt het gebodene herhaald (en dus onafhankelijk van eigen vermoeidheid, stemming, sfeer) beoordelen, je kunt (als je wilt en ik vind zelfs dat je het bij het ‘product’ muziekconserve waar net als bij vloeibare wasmiddelen en chocoladerepen van één type en soort talloze geuren en smaken voorhanden zijn) vergelijkingen maken, de partituur er voor controle bij nemen (tijdens 'live' belevenissen zie je dat haast alleen bij de Matthäus bij gewichtigdoende lieden die vermoedelijk geen noot zo groot als een koe kunnen lezen, maar tenminste houvast hebben aan de tekst. En bij bezoekers - wèl kenners - van een strijkkwartet serie).

 

En opnieuw: maar dan...... hoe en wat beschrijf je op welk niveau, wat zijn je prioriteiten en vooral ook: voor wie beschrijf je het? Wat wil je de lezer/consument voor houvast bieden, voor advies geven? Wat voor scalpels hanteer je in de muzikale ontleedkundige les?

 

Voor mij is dat intuïtief altijd vrij vanzelfsprekend (maar misschien ook egocentrisch?) geweest: in de tijd dat ik zelf nog was aangewezen op adviezen van derden moest er eerst een soort zielsverwantschap met de recensent groeien omdat in de praktijk bleek dat ik zijn/haar opvattingen en smaak deelde en min of meer blind kon varen op die mening. Zonder enige trots weet ik uit mijn vroege Luister/Elsevier tijd toen ik uit geldnood na mijn ontslag bij Luister ruim een half jaar in een van de betere Utrechtse platenwinkels werkte dat ik bij velen dat vertrouwen had: het was haast griezelig wat veel mensen min of meer blindelings op mijn advies aanschaften (en het legde de winkelier geen windeieren). Namelijk nogmaals:

- elke plaatrecensie van een ‘klassiek’ werk moet - natuurlijk tenzij het een plaatpremière betreft - liefst vergelijkend zijn

- mede gedwongen door de noodzaak tot bondigheid moet je er niet teveel musicologische rimram in verwerken; daarover is andere literatuur beschikbaar

- ga niet nodeloos ver in het detail (dat doet de luisteraar ook zelden) en maak een afweging tussen nuttige en overbodige gegevens. Zo vind ik het zinvoller om bv. wèl over coupures, inachtname van herhalingen, versieringen in barokke da capo aria's, links/rechts opstelling van 1e en 2e violen bij 'klassieke' symfonieën e.d., vibratogebruik, toegepaste stijl, agogiek, verkeerde inzetten, slechte intonatie en zuiverheid in het algemeen e.d. te berichten dan diep in te gaan op het al dan niet exact toepassen van de nieuwste musicologische verworvenheden (die de meeste modale luisteraars toch niet opmerken) tenzij het om duidelijk hoorbaar markante feiten gaat.

- Waarschuwen tegen aperte fouten (verkeerde inzetten, slechte intonatie, foute bandlassen) die bij herhaald beluisteren steeds meer gaan irriteren

- weeg opnametechnische factoren mee: kwesties van balans, klankkleur, ambiance, stereoperspectief

 

Soms speelt zelfs een wat platvoers onderbuikgevoel mee: de beantwoording van de simpele vraag: zou ik dat zelf kopen? 

Idealiter wil ik steeds tot slot de aspirant koper liefst in de vorm van een genuanceerde afweging van plus- en minpunten uit de diverse vertolkingen een paar opties (of zo mogelijk een duidelijke 'winnaar') aanreiken om de voor zijn smaak best mogelijke keus te doen. Dat kan bv. goed door te proberen het karakter van de bewuste interpretaties enigszins te omschrijven. Bij het snel vervluchtigende medium muziek vormt dat haast een uitdaging apart om telkens weer de juiste bewoordingen te vinden.

 

Het boeiende en ook wel uitdagende is nu dat Aart blijkbaar heel andere idealen koestert, andere, stringentere criteria aanlegt, deze duidelijk formuleert en uitvoerig onderbouwt en zo blijk geeft een andere, veel diepsnijdender scalpel te gebruiken. Ik vraag me af wat hij zou hebben geantwoord na die Berlijnse (Brahms) afluistersessie met Brendel waarin verschillende ‘takes’ van hetzelfde fragment langskwamen toen hij retorisch vroeg: "Waar kiezen we voor? Voor sfeer of voor helderheid?" en wij - inclusief Volker Straus - in koor riepen "Voor sfeer!", terwijl hij nadrukkelijk voor helderheid koos. Zou hij hem daarin zijn gevolgd?

 

Terug naar jouw mooie Schubertverhaal. Daarin hanteer je je scalpel met veel expertise, legt letterlijk wonde plekken bloot en ontkracht de pretenties van feilloosheid van Harnoncourt. Alle waardering!

Degene die de bewuste opnamen heeft aangeschaft (en dus denkt iets moois en waardevols te bezitten) weet nu blijkbaar een miskoop te hebben gedaan. Tussen de regels door leert hij ook dat Abbado niet erg deugt. Maar wat dan wel? Waarschijnlijk deugen alle vroegere opnamen ook niet, alleen al omdat ze van verkeerde (Brahms)premissen uitgingen. En 'live' opnamen deugen waarschijnlijk a priori al niet omdat daar bijna altijd wel iets misgaat. Blijft het wachten op een wonder?

 

Wat een mooie blijken van kritische coëxistentie; blijken die natuurlijk verder uit te diepen en te adstrueren zijn. Maar ik pleit der dus wel voor om ook mijn Schubertvergelijking te plaatsen.

 

Wat Aart vooral moet doen, gewapend met heilige verontwaardiging, grote dossier en het nodige feitenmateriaal, is een algemeen verhaal - geadstrueerd met concrete voorbeelden - schrijven over de gebrekkige resultaten van musicologische research en de moeizame opmars van die resultaten in de muziekpraktijk.

Ook ik heb regelmatig gestruind in het Beethovenarchief in Bonn en de Weense Nationalbibliothek, maar aan echt bronnenonderzoek ben ik nooit toegekomen. Het behoorde niet tot mijn beoogde specialisme en ik liet het graag aan andere gemotiveerde vaklui over. Ik heb nu de indruk dat jij op dit punt veel te melden hebt. Werk het dus uit en schrijf het op! Je zult daar velen een grote dienst mee bewijzen. Bij gebrek aan kennis en ervaring op dit punt ben ik een slecht discussiegenoot.

 

Ik ben me allang bewust in een onvolmaakte wereld te leven en probeer er daarbinnen het beste van de maken zonder een haast calvinistisch aandoende 'Rechthaberei' na te streven. Het bestaande is vaak al zo mooi. Daarom ben ik blij met ieder stapje 'verbetering', ieder nieuw perspectief zonder oude opvattingen en verworvenheden meteen te verdoemen.

 

Ik herinner me ook nog begin jaren zestig vorige eeuw toen alle lp's allang volgens RIAA gecorrigeerd waren, dat Marius van Overeem in een belendend hok in het AVRO gebouw voor alle voor uitzending bestemde klassieke lp's - als een soort achtergebleven remmer bij het Engelse spoor - de 'filterstanden' moest aangeven en gefascineerd naar scoopbeelden en trillende wijzertjes zat te kijken en dan - bv. bij Furtwänglers Tristan - hoofdschuddend vaststelde dat van die opname geen moer deugde. Waarop ik voorzichtig tegenwierp: doe je ogen eens vijf minuten dicht en zeg hoe je de uitvoering vindt. Hij moest dan toegeven dat die echt wel heel bijzonder en mooi was.

 

Mutatis mutandis vind ik - zelfs in de wetenschap dat het principieel wel 'fout' zal zijn – de door jou genoemde Schubert IX van diezelfde Furtwängler een groot historisch monument, alle "fouten" en ongerijmdheden - de recapitulatie in heel ander tempo dan de expositie - ten spijt, zo doorleefd en vol betovering klinkt het werk; met name het andante is prachtig.

 

Als aan een aantal voorwaarden is voldaan, probeer ik vooral te genieten zonder me in theoretische haarkloverijen te begeven. Daarom geniet ik ook best van elk van de juist zo verschillende Schubertopvattingen van Böhm, Davis, Harnoncourt en Abbado. En aan ‘authentieke’ kant uiteraard Brüggen.

Waarbij het een onzinargument is dat een dirigent die zich aan Schubert waagt eerst een jaartje de archieven moet induiken - meestal heeft hij wel wat anders op zijn agenda staan, of hij moet een sabbatical nemen. Laat dat spit- en graafwerk over aan een specialist die ervoor doorgeleerd heeft. Een pianist hoeft toch ook niet eerst een jaar stage te lopen bij Steinway om te weten hoe zijn vleugel is gebouwd en functioneert? De vertaler van een historische roman hoeft toch ook niet het bronnenonderzoek van de oorspronkelijke auteur nog eens dunnetjes over te doen?

Het is al mooi dat zo’n dirigent zich om dit soort 'authenticiteit' bekommert en pogingen in de goede richting onderneemt. Ook al kun je vraagtekens bij de pretenties en uitkomsten plaatsen. Alweer: ik probeer te genieten en een van mijn idealen is dan anderen te stimuleren en mee te laten genieten van de verschillende, wat nader omschreven klinkende resultaten en ze te waarschuwen tegen in dat opzicht mijns inziens minder geslaagde uitingen.

 

Er is natuurlijk nog een andere component: de kunst van het relativeren. Zonder die gelukkig bijna verstomde discussie opnieuw aan te gaan: ik ben nooit van harte de opvatting van puristen gevolgd dat voor toetsinstrumenten geschreven barokmuziek uitsluitend en alleen op clavichord of klavecimbel zou mogen worden gespeeld. Wat zou ik in dat geval veel aan verrijkende genoegens en inzichten die lieden als Gould, Nikolajeva, Schiff, Gavrilof, Rosen, Tureck, Gulda, Perahia en zelfs Argerich, Pogorelich en Richter me gunden, hebben gemist. Maar of zij het ‘juist’ deden?

Het begint natuurlijk al met het feit dat met het notenschrift, in een partituur hoe verfijnd en uitgekiend ook nooit 100% ’s componisten intenties en het klankbeeld dat hem voor oren zweeft kunnen worden vastgelegd, zodat interpretaties daarvan altijd een benadering blijven die – gelukkig voor ons – binnen zekere marges heel verschillend kan zijn. Tal van andere kwesties spelen mee: een gemoderniseerd en in menig opzicht verbeterd instrumentarium, steeds groter wordende zalen die tot uitbreiding van het aantal orkestmusici (en vaak verdubbeling van de blazers) hebben geleid, steeds aan wijziging onderhevige stijlopvattingen, waardoor we thans bijvoorbeeld veel van wat Mengelberg muzikaal deed ‘verwerpelijk’ en ‘onverteerbaar’ vinden, terwijl hij in zijn tijd tot de grootsten onder de groten werd gerekend.

Hoe vaak verlang ik niet naar de praktische implementatie van Wells’ Time Machine om eens te kunnen zien en horen hoe het er in in musicis in het Wenen van Beethoven en Schubert aan toe ging. Ik vrees dat we ons lam zouden schrikken van de kwaliteit van de echt ‘authentieke’ uitvoeringen van toen, al is wel duidelijk dat toenmalige musici veel beter konden improviseren en van blad spelen. Maar of ik niet gauw weer naar de huidige muziek- en muziekconservenwereld wilde terugkeren….?

 

Nog iets wat me opviel. Het is bekend dat dichters doorgaans niet de besten zijn als het erom gaat eigen werk voor te dragen. Zo zijn componisten misschien ook zelden de beste vertolkers van eigen werk. Maar bij degenen die het wèl konden of kunnen – ik bewaar o.a. herinneringen aan Richard Strauss, Paul Hindemith, John Adams en zelfs Pierre Boulez– ging het net als in die discussie met Brendel meer om karakter, de grote lijn en sfeer dan om foute noten en andere Beckmesserachtige details.

 

Wat denk je trouwens op musicologisch terrein van iemand als Robbins Landon met zijn Haydn- en Mozartonderzoek? Nogmaals: werk het uit, desnoods met de stand van zaken per componist en geef er lucht aan, maar verwacht van mij geen echte inbreng: ik weet op dit gebied veel te weinig en ga me er op mijn oude dag ook niet meer in verdiepen. De modeterm daarvoor is "op de schop nemen", maar ik weet uit eigen tuinervaring dat ik dan meestal slechts kluiten, ongecorreleerde zandkorrels, onkruid en wat wormen overhoud....