Fonografie Muziek

BOMEN EN HET BOS

BOMEN EN HET BOS

 

Beginselverklaring van een taakopvatting

 Het aanbod aan muziekconserven met ‘klassieke’ euro-amerikaanse muziek tussen Gregoriaans en de huidige avant-garde is voor de niet-vakman intussen vrijwel onafzienbaar geworden. Dat geldt zowel in kwantitatief als ik kwalitatief opzicht. Doel van het aan muziek gewijde deel van de website www.audio-muziek.nl is het om zo goed en interessant mogelijke representatieve keuzes te doen.Het begrip ‘Selectie’ heeft hier een dubbele betekenis: het gaat enerzijds om aanbevelingen van moois dat in principe – zij het vaak met enige moeite – leverbaar moet zijn, anderzijds om afbevelingen die in kwalitatief opzicht (interpretatief, opnametechnisch) niet goed genoeg of slecht tegen herhaling bestand zijn.De bewuste keuzes kunnen omstreden en voor discussie vatbaar zijn, maar de subjectiviteit ervan kan een objectief karakter krijgen van de lezer/luisteraar, helemaal in de geest van de uitspraak van Emanuel Kant uit zijn Kritik der Urteilskraft waarin hij de begripshypothese beschrijft: “De definitie van smaak die hieraan ten grondslag ligt is dat het om de beoordeling van schoonheid gaat. Wat wordt vereist om iets mooi te noemen moet de analyse van het smaakoordeel aantonen en ontdekken.” 

Over smaak valt nu juist wèl veel te twisten

Voor een dergelijke ontdekkingsreis kunnen een paar markeringspunten nuttig zijn.Bepalend voor de vermelding en omschrijving van een opname is niet zijn marktwaarde, populariteit of modieusheid, maar de bijdrage die hij levert aan de bewustwording van een componist, een werk, uitvoerenden, maar ook van een epoche en van de uitvoeringsgeschiedenis.Op deze manier worden muziekconserven niet alleen als esthetisch fenomeen in muzieksociologisch opzicht, maar ook als document, bestandsopname uit een bepaalde periode gezien. Muziekconserven zijn niet meer weg te denken uit het cultuurlandschap, maar aan de hand van klinkende documenten zijn ook de historische en interpretatieve veranderingen van de muzikale smaak en de smaakvorming te volgen en daarmee dus van de geschiedkundigheid van de muziek.Deze recensent heeft niet de pretentie een scherprechter te zijn die in zijn alwetendheid precies tussen goed en minder goed kan onderscheiden. Ook wil hij niet doorgaan voor moraalridder die imperatief de aandacht wil vestigen op moois dat de beste vervulling van allerlei sensualistische luistergenot lusten bevredigt. Wel wil hij soms wijzen op interessante historische opnamen. Dit alles met de bedoeling om met een gescherpt gevoel uit het verleden te leren en van het heden te genieten.Het gaat er daarbij ook om de verkeerde tegenstellingen uit de cultuur met elkaar te verzoenen: het unieke bezit aan de ene kant, het wegwerpartikel aan de andere. De bedoeling is dus ook om met het geleverde commentaar de omgang met muziekwerken te vergemakkelijken, te stimuleren en – wie weet – enig kritisch besef bij te brengen. 
DISCUSSIE

Nar aanleiding van de vraag hoe essentieel in de beoordeling de partituur als uitgangspunt is, met name wanneer deze op grond van musicologische verworvenheden is opgeschoond.

(in blauw de argumentatie van J de K., in rood de reactie van A.v.d.W) Soms moet je ‘getriggerd’ worden om nog eens goed na te denken over: waar ben ik mee bezig en wat wil ik daarmee bereiken? Zo’n artikel als dat van Aart van der Wal over de symfonieën van Schuberts door Harnoncourt en de vergelijking van de complete opnamen van Mozarts pianoconcerten vormde daartoe een directe aanleiding. Wat is mijn gereedschap, wat zijn mijn opvattingen, idealen en criteria, hoe vat ik mijn voorlichtende taak op, hoe weeg, interpreteer en beschrijf  je het gehoorde voor medemuziekliefhebbers liefst zo bondig mogelijk om ze duidelijk te maken, op welke gronden je iets aanbeveelt of juist afraadt, wat de nuancen zijn. En vooral ook: hoe ver ga je daarin.En opnieuw: maar dan...... hoe en wat beschrijf je op welk niveau, wat zijn je prioriteiten en vooral ook: voor wie beschrijf je het? Wat wil je de lezer/consument voor houvast bieden, voor advies geven? Wat voor scalpels hanteer je in de muzikale ontleedkundige les? Een recensent kan alleen objectief berichten over bijv. een slechte balans (een hoorn maskeert een melodielijn voor de hobo), gebreken in de verticale kolom (het staat niet goed onder elkaar), enz., enz. Hij recenseert subjectief over wat hij artistiek (je begrijpt wat ik bedoel!) van de uitvoering vindt.Om er maar eens één aspect van de uitvoeringspraktijk uit te pikken waar wij cd besprekers nadrukkelijk mee te maken hebben: het gevaar dat het door een verregaand geperfectioneerde opnametechniek wel wordt benut om verticale structuren te verhelderen, maar ook wordt misbruikt om emotionele sfumato effecten te realiseren. Het gaat bijvoorbeeld bij de Beethovensymfonieën om de graad aan horizontale èn verticale helderheid; het zijn tenslotte geen voorlopers van Richard Strauss' Heldenleben.Duidelijk is om te beginnen dat wij recensenten die ons vooral met conserven bezighouden het makkelijker hebben dan degenen die vooral concerten verslaan, hoewel ik dat laatste ook graag en veelvuldig heb gedaan en daar een aparte uitdaging en bekoring van uitgaat.Bij lp's/cd's/dvd's bespreken sta je om te beginnen niet onder tijddruk, je kunt het gebodene herhaald (en dus onafhankelijk van eigen vermoeidheid, stemming, sfeer) beoordelen, je kunt (als je wilt en ik vind zelfs dat je het bij het ‘product’ muziekconserve waar net als bij vloeibare wasmiddelen en chocoladerepen van één type en soort talloze geuren en smaken voorhanden zijn) vergelijkingen maken, de partituur er voor controle bij nemen. Dit laatste is voor Aart een absolute voorwaarde, voor mij niet. Een goed (slecht) voorbeeld is natuurlijk Karajan in dit opzicht. In zijn werkfase na pak weg 1959 werd zijn interpretatiemotto "Hauptsache ist die Klangschönheit". In een evaluatie in mijn dirigentenboek noteerde ik daarover onder andere: Maar Karajans prestaties rechtvaardigden eigenlijk nooit de mate aan hype die met zijn resultaten werd verbonden. De opgenomen nalatenschap ligt daar en deze is erg omvangrijk. Maar in directe vergelijking met andere dirigenten blijken veel van zijn rivalen indringender resultaten te hebben bereikt. Het is mogelijk zodanig te dirigeren dat de musici zelf de interpretatie exploreren, ontdekken en gestalte geven, dat ze de verantwoordelijkheid met de dirigent delen. In werkelijk grootse uitvoeringen is sprake van dergelijke persoonlijke creatieve verantwoordelijkheid. Maar Karajan wilde dat iedereen zich onvoorwaardelijk aan zijn visie op de partituur onderwierp. Zijn motto had kunnen luiden: “Zorg voor de juiste klank en de betekenis zorgt wel voor zichzelf” (met excuus aan Lewis Carroll).Ooit overleefden dirigenten slechts op basis van de reputatie die ze tijdens hun leven hadden verworven. Maar dankzij de ontwikkeling van de opnametechnologie, werden dirigenten uit de twintigste eeuw de eerste generatie van muziek interpreten die kon zorgen voor een blijvende erfenis. Karajans obsessie voor die erfenis lijkt nu haast een Faustiaans contract met de duivel. Of tenminste een contract met de mediahype. Alleen verkwanselde hij niet zijn eigen ziel. Misschien wel die van de muziek die hij dirigeerde. De verrukkelijk gladde glaciale oppervlakken waar zijn vertolkingen moeiteloos, ja virtuoos overheen schaatsen vormen slechts laminaat. De essentie van de meeste muziek bleef daarbij te vaak onberoerd. Niemand zal dat ooit over tijdgenoten als Walter, Furtwängler, Kleiber en Klemperer beweren. Ze konden dan te traag, te sentimenteel, te dominant of te zwaar zijn in hun musiceren. Maar ze dienden de muziek, terwijl Karajan vooral zichzelf diende.Karajans Bach en Mozart – waarvan concertmeester Thomas Brandis zei dat het orkest die onmogelijk vond omdat het geen gelegenheid kreeg om te articuleren – werden gelukkig maar al gauw onnodig omdat de authentieke beweging zich dat deel van het repertoire toeeigende. Veel van de andere werken uit het ijzeren repertoire die hij steeds weer herhaalde, werden er met die herhalingen niet beter op. Zijn Beethovensymfonieën uit de late jaren 1970 waren consistenter dan die uit 1962, mooi als die waren. Beide cyclussen zijn verre te verkiezen boven de digitale versie uit 1983/4. De vroegere symfonieën van Brahms met het Philharmonia orkest uit de jaren vijftig en met de Berlijners uit 1963 en 1977 zijn aanzienlijk beter dan de reprises uit 1987, hoewel hij met name altijd moeilijkheden had met de 3e. Zijn Debussy en Ravel uit 1964 – nog steeds heel frappant goed – werden niet meer geëvenaard door de latere digitale versie.Voor mij is dit alles intuïtief altijd vrij vanzelfsprekend (maar misschien ook egocentrisch?) geweest: in de tijd dat ik zelf nog was aangewezen op adviezen van derden moest er eerst een soort zielsverwantschap met de recensent groeien omdat in de praktijk bleek dat ik zijn/haar opvattingen en smaak deelde en min of meer blind kon varen op die mening. Zonder enige trots weet ik uit mijn vroege Luister/Elsevier tijd toen ik uit geldnood na mijn ontslag bij Luister ruim een half jaar in een van de betere Utrechtse platenwinkels werkte dat ik bij velen dat vertrouwen had: het was haast griezelig wat veel mensen min of meer blindelings op mijn advies aanschaften (en het legde de winkelier geen windeieren). Namelijk nogmaals mijn idealen:- elke plaatrecensie van een ‘klassiek’ werk moet - natuurlijk tenzij het een plaatpremière betreft - liefst vergelijkend zijn- mede gedwongen door de noodzaak tot bondigheid moet je er niet teveel musicologische verworvenheden in verwerken; daarover is andere, toegespitste literatuur beschikbaar- ik beschouw een partituur als geraamte dat moet worden ‘aangekleed’ met levenbrengende en –regulerende organen, hart, longen, bloed en zenuwstelsel voorop, maar ook met spieren en huid. Maar niet moet worden ‘opgesierd’ met bijvoorbeeld haarverf, mascara, lippenstift, piercings, tatoeages en siliconenborsten. Gelukkig kunnen zo binnen zekere grenzen heel wat menstypen van eenzelfde ras ontstaan.- ga niet nodeloos ver in het detail (dat doet de luisteraar ook zelden) en maak een afweging tussen nuttige en overbodige gegevens. Zo vind ik het zinvoller om bv. wèl over coupures, inachtname van herhalingen, versieringen in barokke da capo aria's, links/rechts opstelling van 1e en 2e violen bij 'klassieke' symfonieën e.d., vibratogebruik, toegepaste stijlcriteria, agogiek, verkeerde inzetten, slechte intonatie en zuiverheid in het algemeen e.d. te berichten dan diep in te gaan op het al dan niet exact toepassen van de nieuwste musicologische verworvenheden (die de meeste modale luisteraars toch niet opmerken) tenzij het om duidelijk hoorbaar markante feiten gaat. In hoeverre bijvoorbeeld metronoomaanduidingen in acht worden genomen, interesseert me minder omdat – wat sommigen ook beweren – ze vaak zo onwaarschijnlijk zijn.- Waarschuwen tegen aperte opnametechnische fouten (slechte balans, instabiel stereobeeld, te prominente solisten, foute bandlassen) die bij herhaald beluisteren steeds meer gaan irriteren - weeg ook opnametechnische factoren mee: kwesties van klankkleur, ambiance, stereoperspectief, (na)galm Ik zie wel iets van musicologische inhoud in een cd-recensie als die musicologische aspecten mééwegen in de recensie. Ik vind het een tamelijk groot probleem om 'een' mening te ventileren - als recensent wel te verstaan - zonder dat uit de motivatie daarvan blijkt dat aan die mening enigerlei autoriteit kan worden ontleend. Daarnaast vind ik het een verkeerde gedachte om te kiezen voor de afglijdende schaal van Richter door te stellen dat 'de meeste modale luisteraars toch niet opmerken...' Als je dát echt serieus neemt, kun je vervolgens de dirigent, de pianist, de cellist, enz. verwijten dat ze láng repeteren, want het meeste gaat tóch aan het publiek voorbij. Als dit de gangbare praktijk zou worden, zou het muzikaal-technische niveau met sprongen dalen. De modale luisteraar wordt echter misschien wel MINDER modaal als hij een béétje wordt geholpen bij dat proces. Van die glijdende schaal, van dat gevaarlijke hellende vlak ben ik me donders goed bewust. Het is maar waar je dan de grens trekt. Het kan geen toeval zijn dat juist de grootste interpreten de grenzen van het 'toelaatbare' het verst oprekken en zo een gespleten reactie in de geest van: "eigenlijk kan en mag het niet zo, maar het is wel verdomd mooi en heel bijzonder als earopener". Celibidache is bij de dirigenten een extreem voorbeeld, Argerich en Gould zijn het bij de pianisten. Strikt genomen ‘kan’ Mengelberg helemaal niet meer natuurlijk, maar toch ben ik blij dat er opnamen van hem zijn en heel incidenteel luister ik er ongegeneerd ook nog naar.Het boeiende en ook wel uitdagende is nu dat Aart blijkbaar heel andere idealen koestert, andere, stringentere criteria aanlegt, deze duidelijk formuleert en uitvoerig onderbouwt en zo blijk geeft een andere, veel diepsnijdender scalpel te gebruiken. Ik vraag me af wat hij zou hebben geantwoord na die Berlijnse (Brahms) afluistersessie met Brendel waarin verschillende ‘takes’ van hetzelfde fragment langskwamen toen hij retorisch vroeg: "Waar kiezen we voor? Voor sfeer en karakter of voor helderheid en precisie?" en wij - inclusief Volker Straus - in koor riepen "Voor sfeer en karakter!", terwijl hij nadrukkelijk voor helderheid en precisie koos. Zou hij hem daarin zijn gevolgd? Dit houdt géén verband met Partiturtreue vanuit het origineel. Dit houdt verband met de gevolgen van de vertolking op zich: sfeer of helderheid. Daarnaast merk ik op dat 'sfeer' een subjectief begrip is en 'helderheid' niet. Daarnaast begrijp ik niet dat je géén sfeer zou kunnen creëren bij helderheid. Ik zie niet dat die twee exponenten elkaar op de een of andere wijze uitsluiten.Akkoord! Het één zowel als het ander is natuurlijk ideaal.Ik ben me allang bewust in een onvolmaakte wereld te leven en probeer er daarbinnen het beste van de maken zonder een haast calvinistisch aandoende 'Rechthaberei' na te streven. Het bestaande is vaak al zo mooi. Daarom ben ik blij met ieder stapje 'verbetering', ieder nieuw perspectief zonder oude opvattingen en verworvenheden meteen te verdoemen.Ik herinner me ook nog begin jaren zestig vorige eeuw toen alle lp's allang volgens RIAA gecorrigeerd waren, dat Marius van Overeem in een belendend hok in het AVRO gebouw voor alle voor uitzending bestemde klassieke lp's - als een soort achtergebleven remmer bij het Engelse spoor - de 'filterstanden' moest aangeven en gefascineerd naar scoopbeelden en trillende wijzertjes zat te kijken en dan - bv. bij Furtwänglers Tristan - hoofdschuddend vaststelde dat van die opname geen moer deugde. Waarop ik voorzichtig tegenwierp: doe je ogen eens vijf minuten dicht en zeg hoe je de uitvoering vindt. Hij moest dan toegeven dat die echt wel heel bijzonder en mooi was.Mutatis mutandis vind ik - zelfs in de wetenschap dat het principieel wel 'fout' zal zijn – de door jou genoemde Schubert IX van diezelfde Furtwängler een groot historisch monument, alle "fouten" en ongerijmdheden - de recapitulatie in heel ander tempo dan de expositie - ten spijt, zo doorleefd en vol betovering klinkt het werk; met name het andante is prachtig.Als aan een aantal voorwaarden is voldaan, probeer ik vooral te genieten zonder me in theoretische haarkloverijen te begeven. Daarom geniet ik ook best van elk van de juist zo verschillende Schubertopvattingen van Böhm, Davis, Harnoncourt en Abbado. En aan ‘authentieke’ kant uiteraard Brüggen.Waarbij het een onzinargument is dat een dirigent die zich aan Schubert waagt eerst een jaartje de archieven moet induiken - meestal heeft hij wel wat anders op zijn agenda staan, of hij moet een sabbatical nemen. Laat dat spit- en graafwerk over aan een specialist die ervoor doorgeleerd heeft. Een pianist hoeft toch ook niet eerst een jaar stage te lopen bij Steinway om te weten hoe zijn vleugel is gebouwd en functioneert? De vertaler van een historische roman hoeft toch ook niet het bronnenonderzoek van de oorspronkelijke auteur nog eens dunnetjes over te doen? Het is al mooi dat zo’n dirigent zich om dit soort 'authenticiteit' bekommert en pogingen in de goede richting onderneemt. Ook al kun je vraagtekens bij de pretenties en uitkomsten plaatsen. Alweer: ik probeer te genieten en een van mijn idealen is dan anderen te stimuleren en mee te laten genieten van de verschillende, wat nader omschreven klinkende resultaten en ze te waarschuwen tegen in dat opzicht mijns inziens minder geslaagde uitingen.Nee, dat vind ik niet. Het lijkt op die manier op de accountant die jaar in jaar uit op cijfertjes zit te zweten terwijl hij ruikt dat die cijfertjes NIET goed zijn. Veel energie voor niets, veel energie voor iets belangrijks: wie trekt de grens? Jij, ik, of het manuscript?Het is al mooi dat zo’n dirigent zich om dit soort 'authenticiteit' bekommert en pogingen in de goede richting onderneemt. Ook al kun je vraagtekens bij de pretenties en uitkomsten plaatsen. Alweer: ik probeer te genieten en een van mijn idealen is dan anderen te stimuleren en mee te laten genieten van de verschillende, wat nader omschreven klinkende resultaten en ze te waarschuwen tegen in dat opzicht mijns inziens minder geslaagde uitingen. Nee, dat is niet mooi maar NOODZAAK. Jij en ik denken hierover gewoon ánders!Er is natuurlijk nog een andere component: de kunst van het relativeren. Zonder die gelukkig bijna verstomde discussie opnieuw aan te gaan: ik ben nooit van harte de opvatting van puristen gevolgd dat voor toetsinstrumenten geschreven barokmuziek uitsluitend en alleen op clavichord of klavecimbel zou mogen worden gespeeld. Wat zou ik in dat geval veel aan verrijkende genoegens en inzichten die lieden als Gould, Nikolajeva, Schiff, Gavrilov, Rosen, Tureck, Gulda, Perahia en zelfs Argerich, Pogorelich en Richter me gunden, hebben gemist. Maar of zij het ‘juist’ deden? Dat vind ik dus linke soep: relativeren, want dáárdoor ontstaat die glijdende schaal, naar beneden. We kunnen relativeren tot we een ons wegen maar de bron wordt daardoor niet meer of minder waarheidsgetrouw. Dus niet relativeren maar WERKEN. In principe heb je natuurlijk gelijk, maar ik heb in een lang leven door schade en schande hopelijk wijzer geworden geleerd te relativeren, mezelf voorop. Het is maar weer: waar trek je de grens en bijvoorbeeld Richters Wohltemperiertes Klavier en Rostropovitch' Celloconcert van Dvorak zijn zeker niet voor alledaags 'norm' gebruik, maar meer voor zon- en feestdagen. Het begint natuurlijk al met het feit dat met het notenschrift, in een partituur hoe verfijnd en uitgekiend ook nooit 100% ’s componisten intenties en het klankbeeld dat hem voor oren zweeft kunnen worden vastgelegd, zodat interpretaties daarvan altijd een benadering blijven die – gelukkig voor ons – binnen zekere marges heel verschillend kan zijn. Tal van andere kwesties spelen mee: een gemoderniseerd en in menig opzicht verbeterd instrumentarium, steeds groter wordende zalen die tot uitbreiding van het aantal orkestmusici (en vaak verdubbeling van de blazers) hebben geleid, steeds aan wijziging onderhevige stijlopvattingen, waardoor we thans bijvoorbeeld veel van wat Mengelberg muzikaal deed ‘verwerpelijk’ en ‘onverteerbaar’ vinden, terwijl hij in zijn tijd tot de grootsten onder de groten werd gerekend.Natuurlijk moet een interpreet om te beginnen naar letter en geest van de genoteerde muziek werken, maar die notatie is en blijft gebrekkig, is aan verschillende interpretaties onderhevig en staat aan veranderende stijlopvattingen bloot.Jij noemt dat de gevaarlijke glijdende schaal van Richter, ik het hellend vlak: waar trek je de grenzen voor toegepaste dichterlijke vrijheid van de uitvoerder? Als het een interpreet is die domweg incapabel is om aan elementaire interpretatieve voorwarden te voldoen, moet hij met redenen omkleed worden 'afgeschoten'. Maar ik sta graag wat speelruimte toe, ook al wordt niet elke 32-ste, gepunteerde noot, metronoomaanduiding enz. precies opgevolgd. Anders zou ik me inderdaad een Beckmesser of een meester Van der Hogen uit de Camera obscura gaan voelen die zo nooit aan het 'grand design' toekomt.Dat bijvoorbeeld Argerich in haar 'live' Gaspard de la nuit wat noten onder de vleugel strooit, zal me een zomerzorg zijn omdat ze daar zoveel engagement en muzikaliteit toont. Anton Rubinstein zei al ooit na een recital: “Ik heb er vanavond vaak naastgeslagen, maar de rest was wel muziek!” Zo is het. 

Volgend discussieonderwerp

Heeft het zin afwijkende, of zelfs tegenstrijdige meningen te publiceren? Aanleiding zijn de discografieën van Mozarts pianoconcerten en Schuberts symfonieën waarin Aart van der Wal en Jan de Kruijff tot verschillende voorkeuren en conclusies komen.1. Ik ken geen enkel tijdschrift waarin over één werk/integrale uitgave door twee of meer recensenten wordt geoordeeld. Dat lijkt me tamelijk logisch want als er twee tegenstrijdige meningen uit de bus komen heeft dat tijdschrift daarmee een probleem.2. Waarom heeft dat tijdschrift daarmee een probleem? Omdat recensenten a.h.w. uitgaan van een gevestigde autoriteit (of die er nu wel of niet is, dáár wordt vanuit gegaan). Voor een professioneel acterende recensent mag het geen enkel probleem vormen dat er door een collega een ándere - lees afwijkende - mening wordt geventileerd. Maar voor de lezer wordt het al gauw wél een probleem.3. Waarom wordt het voor de lezer een probleem? Omdat hij niet (meer) weet waar hij zich dan aan moet vasthouden. De een zegt zus, de ander zegt zo binnen een en hetzelfde raamwerk (tijdschrift, rubriek). Wat daaruit onvermijdelijk dan volgt is dat de ene recensent - om welke goede of slechte reden ook - meer autoriteit wordt toegedicht dan de andere. Wat is dan weer daarvan de consequentie?4. De consequentie daarvan is dat toekomstige recensies daaraan óók worden afgemeten. Dat eenmaal gevestigde beeld verandert niet meer zo gauw.5. Het is dus zeker niet zó slim om twee recensies over hetzelfde onderwerp af te drukken. De gedachte dat daardoor de discussie wordt gestimuleerd of verlevendigd lijkt me een behóórlijke foute gedachtegang te zijn. Het tegendeel lijkt me eerder het geval.6. Recensies zijn meestal óók gestoeld op ongrijpbare fenomenen (lees persoonlijke voorkeuren). Niets is zó waar als het geschreven woord (zo wordt gedacht). We mogen de lezer niet in verwarring brengen door tegengestelde opvattingen zoals die nu op de site zijn aan te treffen (pianoconcerten van Mozart). Zo vind ik Levins vertolkingen een regelrechte rámp omdat ze letterlijk van de eigengereidheden uit hun voegen barsten (een tijd geleden zat ik er naar te luisteren met de partituur op schoot en ik vond plotsklaps de noten niet meer!! De man was zelf aan het aanbreien gegaan!!). Jan vindt ze práchtig. Wat moet ik daar dan verder mee? Niks.7. Het gehele verhaal ligt bepaald anders in een discussierubriek met losse teugels (maar dat zijn is dus géén vergelijkende discografie).Aart, je slaat mij altijd om de oren met de terechte vaststelling dat een website geen tijdschrift is. Hoewel ik me uit het huisorgaan van het Concertgebouworkest Preludium van jaren her de middenpagina’s ‘Pro en contra’ herinner waarin volslagen tegengestelde oordelen van recensenten over een en hetzelfde concert naast elkaar werden geplaatst en me ook bewust gepubliceerde contraire plaatrecensies uit Fono Forum en HiFi News & Record Review herinner, is het logisch dat tijdschriften daar geen gewoonte van (kunnen) maken. Immers: het vreet kostbare ruimte en het kost bakken vol geld om alles dubbel (of nog meer) te laten bespreken. Eén de Engelse maandbladen (CD Magazine, CD Review??? ik weet het niet meer)  heeft jarenlang volgehouden om van telkens 1 belangrijke opname per nummer een soort pro en contra te publiceren. Kennelijk zonder grote lezersbezwaren, anders waren ze wel snel gestopt.Daar zijn wij nu juist met de website in het voordeel, zonder bange hoofdredacteuren, schrappende eindredacteuren, aan de commercie denkende advertentiewervers en met minder nauw begrensde ruimte en pro deo medewerkers! Waarom zouden we dat niet uitbuiten? Natuurlijk moet niet alles twee- of zelfs driemaal om afwijkende meningen te luchten door de molen worden gehaald, maar wat is er tegen incidentele confrontaties? Meer als uitzondering dan als regel.Ik vond het destijds trouwens om van te leren en te smullen, het zette aan tot eigen nader onderzoek, tot het scherpen van mijn oordeel, het vormen van mijn smaak. En zoals gezegd: soms haast niet heerlijkers dan over smaak twisten, mits de argumenten maar deugdelijk zijn. En die arme lezer die tegen zichzelf beschermd zou moeten worden? Die wordt toch ook op allerlei andere levensgebieden geconfronteerd met verschillende opvattingen. Natuurlijk gaat het daar lang niet altijd om artikelen die rechtstreeks met geld, met aankoopadviezen (of juist afbevelingen) te maken hebben en ook – om in de kunstwereld te blijven – publiceren bladen zelden elk meer dan één boek- of filmrecensie. Daarvoor moet je verschillende bladen lezen, maar de echt geïnteresseerde doet dat meestal ook en neemt eventuele tegenstrijdigheden op de koop toe. Het zal ze leren eigen afwegingen te maken, zelf nader onderzoek te doen, een eigen plaatsbepaling te vinden.In dit verband moet me wel van het hart, dat in de meeste dag- en weekbladen ‘klassieke’ muziek relatief steeds stiefmoederlijk is bedeeld en dat de weinige cd recensies meestal wel erg positief zijn gestemd. Angst voor ‘drooglegging’? Of moeten de critici hun te bespreken plaatjes (deels) zelf betalen? Geen wonder dat je dan alleen schijfjes kiest die je omdat je zo goed vindt zelf graag wilt hebben en deze bejubelt. Ook in dat opzicht zijn wij met de website ‘vrij en onverveerd’.Trouwens niet alleen door twee uitgebreide afwijkende opinies in artikelvorm te lezen kunnen lezers tot de nare ontdekking komen dat ze mogelijk ooit de 'verkeerde versie' hebben aangeschaft, dat kan ook gebeuren bij het lezen van een discografie waarin hun favoriet geen opperste genade vindt. Jammer dan, maar geen reden tot zelfmoord. Het is tenslotte maar de mening van 'een ander'.Wat dat betreft kan ik ver (maar niet geheel) meegaan met de opvatting van de onlangs gestorven Amerikaanse criticus Harold C. Schonberg die in 1967 zei: “Ik schrijf voor mezelf, niet noodzakelijkerwijs voor lezers, niet voor musici. Ik zou dood gaan als ik een bepaald publiek moest plezieren. Kritiek is niet anders dan een geïnformeerde mening. Het is niet de taak van de criticus om een juiste of foute mening te hebben. Het is zijn opgave een leesbare mening te hebben.”Voor de cd bespreker ligt dat wat anders; die wil zijn lezers attent maken op blijvend moois en proberen ze te behoeden tegen miskopen. Hij richt zich dus wel degelijk tot de lezer. Maar het totaal aan leesbare meningen hoeft geen enkele congruentie te tonen. Gelukkig niet.Wie daarin slechts een strijd tussen autoriteiten, een competitie tussen zelfbenoemde gevestigde autoriteiten ziet, is op zijn minst erg naïef. Elkaar een beetje ruimte laten, ontvankelijk zijn voor andere opvattingen, zichzelf wat leren relativeren behoort ook tot de wijze levenslessen en gelukkig is het in de kunstwereld categorisch onmogelijk dat iedereen altijd gelijk heeft. Laat het dus maar vonken en knetteren. Wie daarbij alleen maar onzekerder wordt, heeft pech gehad en zal alleen op het hem meest aansprekende advies moeten vertrouwen.