Fonografie Muziek

ACHTERHAALDE EN BEDREIGENDE UTOPIEËN

ACHTERHAALDE EN BEDREIGENDE UTOPIEËN

 

“Alsjeblieft, bekijk het programma voor vandaag eens”, zei juffrouw Edith Lee terwijl ze mij een kaart gaf, “en zeg me wat je het liefst zou willen horen. Het is nu vijf uur.” De kaart droeg de datum ’12 september 2000” en bevatte het omvangrijkste concertprogramma dat ik ooit had gezien. Het was net zo veelzijdig als het lang was en het bevatte een buitengewoon groot aantal solostukken, duetten en kwartetten uit de vocale en instrumentale muziek plus veel orgelcomposities.

Die verbluffende lijst bracht me in verwarring totdat juffrouw Edith me wees op een bijzondere afdeling van het programma dat de aanduiding “5 uur ’s middags” droeg. Pas nu merkte ik dat dit programma zich over de hele dag uitstrekte en uiteenviel in 24 categorieën voor elk uur van de dag. Ik wees op een orgelcompositie die ik graag wilde horen

Juffrouw Edith liet me plaatsnemen, wandelde door de kamer en raakte voor zover ik dat kon zien een of twee schroeven aan: onmiddellijk werd de kamer gevuld met de verheven tonen van een orgel – gevuld en niet overspoeld want op de een of andere manier was het geluidsniveau aangepast aan de grootte van de kamer. Dergelijke muziek, zo volkomen voorgedragen, had ik nooit verwacht. “Prachtig!”, riep ik uit toen de laatste grote geluidsgolf was weggeëbt. “Een Bach moet op dat orgel hebben gespeeld. Maar waar is het orgel?”

“Deze muziek heeft niets geheimzinnigs zoals u schijnt te denken”, zei juffrouw Edith. “Hij komt niet van feeën of elfen, maar van goede, eerlijke en buitengewoon slimme mensen. We hebben eenvoudig de gedachte aan werkbesparing door middel van intensieve samenwerking heel algemeen gerealiseerd, dus ook op muziekgebied. In de stad bevindt zich een aantal concertzalen en kerken waarvan de akoestiek volledig is aangepast aan de diverse muzieksoorten. Die zalen zijn door een telefoonlijn met alle huizen in de stad verbonden voor diegenen die daarvan gebruik willen maken en die daarvoor een gering abonnementsgeld betalen. Het muziekensemble dat een bepaalde zaal als thuisbasis heeft, is zo omvangrijk dat het dagelijkse programma volledig vierentwintig uur kan duren hoewel de afzonderlijke musici en ensembles maar een klein deel van de tijd in actie komen.”

 

Het hier gerelateerde gesprek komt uit de in 1888 verschenen utopistisch-socialistische roman Looking backward 2000-1887 van de Amerikaan Edward Bellamy. Het boek was destijds een bestseller.

Mensen van mijn generatie die het geluk hadden in een der grote steden van voornamelijk de randstad te wonen, zullen zich nog de draadomroep herinneren die tenminste de toenmalige AM monozenders Hilversum 1 en 2 storingvrij en in behoorlijke kwaliteit in de huiskamer bracht terwijl wij minder gelukkige anderen waren aangewezen op de oude stoomradio met zijn tekortkomingen en stoorgevoeligheden.

Intussen ligt 2000 alweer zes jaar achter ons, is de draadomroep alweer zo’n veertig jaar ter ziele en heeft de techniek zich veel sneller en in heel andere richting ontwikkeld dan de idealistische romancier destijds kon bevroeden. Maar niettemin: de gedurfdheid en de consequentie van Bellamy’s gedachten zijn bewonderenswaardig. De telefoon was pas kort tevoren door Graham Bell uitgevonden en het getuigt van visie om die uitvinding logisch in te passen in het beeld van een toekomstige samenleving. Ook hield Bellamy grappig genoeg rekening met de wetmatigheden van de ruimteakoestiek: die moest aan uitvoeringszijde aangepast zijn aan de soort uit te voeren muziek en bij weergave thuis moest de dynamiek aangepast zijn aan de huiskameromstandigheden.

Maar gek genoeg repte Bellamy met geen woord over de fonograaf van Edison die al tien jaar eerder was uitgevonden, maar inderdaad als ‘spreekmachine’ nog onvoldoende rijp was voor adequate muziekweergave. Anders had hij een volgende opmerking niet hoeven maken: “Wanneer we een installatie konden uitvinden die bij iedereen thuis voor muziek zorgt die in zijn soort volmaakt is en die onbeperkt van duur is, aan elke stemming is aangepast en die op verzoek begint en eindigt, dan zou de grens van de menselijke gelukzaligheid zijn bereikt en zou het niet langer nodig zijn om naar verdere verbetering te streven.”

Tegenwoordig zijn we dat ideaal in zeker opzicht dichter genaderd, hoewel – zie de voorlopig weer gestrande pogingen naar volmaakte surround sound muziekweergave – er nog best wezenlijke verbeteringen zijn aan te brengen. Bellamy onderschatte wel tempo en richting van de technische ontwikkelingen, net zoals hij de aan de andere kant de maatschappelijke vooruitgang van de mensheid sterk overschatte en idealiseerde. Die toestand van gelukzaligheid lijkt zelfs verder weg dan ooit, bijvoorbeeld wanneer we denken aan alle vormen van tegenwoordige lawaaivervuiling en op vele plaatsen opgedrongen muziekconsumptie. Maar dat wie dat wil in een chaotische wereld toch ook vrij ongestoord thuis op elk moment dat hij daarvoor in de stemming is kan luisteren naar bijvoorbeeld een prachtige uitvoering van Schuberts negende symfonie was voor Bellamy nog onvoorstelbaar en dus een brug te ver.

Ook iemand als de Duitse cultuurfilosoof Walter Benjamin kon in 1936 in zijn boek Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit onmogelijk overzien waartoe de categorieën ‘Echtheid’ en ‘Einzigkeit’ tenslotte zouden leiden. Hij beschreef daarin de gevolgen voor het leven van een aantal negentiende/begin twintigste-eeuwse uitvindingen zoals de fotografie, de grammofoon(plaat), de prille cinematograaf. Volgens hem was de technische reproduceerbaarheid van een kunstwerk die door deze uitvindingen mogelijk was geworden even belangrijk en revolutionair als de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw.

Kunst wordt in tal van vormen bereikbaar en kan worden verspreid tot op plaatsen die anders onbereikbaar waren gebleven en bij mensen die er anders waarschijnlijk eeuwig van verstoken zouden zijn gebleven. Een erg optimistische visie, waarin geen plaats leek voor overdaad en misbruik. Wel zag hij ook bezwaren: “Deze nieuwe omstandigheden laten misschien de inhoud van een kunstwerk intact – maar niet het hinc et nunc ervan. Dit proces treft het kunstwerk immers in zijn essentie: de authenticiteit” Hij voegde daaraan toe: “De unieke waarde van een authentiek kunstwerk ligt in het ritueel.”

Intussen geldt Benjamins analyse meer dan ooit voor onze tijd: vrijwel alles is eindeloos reproduceerbaar, juist ook kunst. Beperken we ons tot de muziek.

Wie terugblikkend een groot deel van de ontwikkelingsgang bij de muziekweergave van 78t.- plaat via elpee (eerst mono dan stereo en quadra) en musicasette tot cd (al dan niet surround) daadwerkelijk heeft meegemaakt, kan zich slechts verbazen en bewondering tonen voor het bereikte. Hoewel? Tegenwoordig kun je met die ‘echtheid’ allerlei kanten uit en van ‘uniciteit’ is allang geen sprake meer. Het ritueel van een echt concert kennen de meeste muziekliefhebbers waarschijnlijk nauwelijks meer helaas. Maar zelfs het verwaterde ritueel van een elpee uit de hoes halen, eventueel poetsen, zorgvuldig op het plateau van de platenspeler leggen om vervolgens zo zachtzinnig mogelijk de pickupnaald in de aanloopgroef te laten zakken met behulp van het liftmechanisme, de hoes bekijken, de tekst lezen en zo toch nog vaag het idee te krijgen dat de musici niet te ver uit de buurt zijn: dat ritueel is uitzondering geworden.

Dat ritueel raakte verder uit zicht met de komst van de technisch geperfectioneerde cd met zijn veel grotere toegankelijkheid en het grote bedieningsgemak van de cd speler die de muziekweergave vrijwel volkomen ontritualiseert. De iPod (die als prestige object de voorkeur heeft) en mp3 brachten menige liefhebber nog een paar stappen verder van het eertijdse ritueel. Niet langer gaat het om een trots rijtje tastbare elpees of cd’s met flankerende foto’s en achtergrondinformatie, nee het gaat om een race tussen de steeds grotere aantallen gigabytes muziek of lawaai. Wordt daardoor ook de gevoelswaarde (dat belaste begrip ‘emotie’) niet aangetast? Muziek gedegradeerd tot wezenloos geluidsbehang?

De beroemde metafoor van architectuur als ‘bevroren muziek’ mag dan verouderd aandoen en de achteraf geconcretiseerde klank heeft niet de consistentie van ijs. Hij is vormbaar en dus ook vervormbaar. Anderhalfduizend jaar lang gold de uitspraak van Augustinus uit de twaalfde band van zijn Confessiones:

 

Alles wat klinkt, gaat voorbij en men zal daarin niets vinden dat men opnieuw in gebruik kan nemen en kunstzinnig vorm kan geven.

 

We kunnen naar believen de ooit in enigerlei vorm geconcretiseerde klank weer ‘in gebruik nemen’ en deze naar believen ‘kunstzinnig’ of ‘gemanipuleerd’ vorm geven. Wat daarbij wel opvalt, is dat steeds meer mensen niet langer in staat zijn om onderscheid te maken tussen ‘origineel’ en ‘kopie’, domweg omdat ze dat origineel nooit hebben gehoord, omdat ze bij wijze van spreken nog nooit een hobo of een cello in het echt hebben gehoord, maar bijvoorbeeld op HiFi shows wel pertinent verklaren hoe deze instrumenten horen te klinken. Gekke, groeiende (verontrustende?) tegenstrijdigheden die alleen maar groter lijken te worden.

Er is momenteel bovendien sprake van een groeiende discrepantie in de muziekconsumptie. Aan de ene kant is daar een kleine (steeds kleiner wordende?) schare liefhebbers van met name ‘klassieke’ muziek die mogelijk teleurgesteld door de manco’s van ‘surround’ bereid is via een zo optimaal mogelijke hoogwaardige, traditionele huiskamer stereoweergave te genieten. Aan de andere kant is daar de veel grotere groep popliefhebbers die niet maalt om geluidskwaliteit, maar die de altijd en overal beschikbare mogelijkheid om massa’s gedownloade muziekbestanden in een meestal danig datagereduceerde kwaliteit met een iPod en minuscule oortelefoontjes enthousiast benut.

Een recent krantenbericht onder de titel ‘Apple luidt doodsklok voor traditionele stereotoren’ had iets verontrustends voor me. Onderkop: ‘De stereoset heeft afgedaan voor de consument. Die luistert naar muziek op zijn computer of via de thuisbioscoop. Een nieuwe bedreiging vormt de mp3-speler zoals de iPod van Apple: Wij hebben de homestereo opnieuw uitgevonden.’

Wat een demagogische onzin, nog aan te vullen met het propageren van de muziek gsm. Een ontwikkeling die echter wel voor velen realiteit is of zal worden. ‘iPod HiFi”: wat een contradictio in terminis! Zelfs een lekenpanel vond het geluid van zo’n mp3 iPod stereoset ‘blikkerig’ en ‘gedempt’. Maar het is wel een ontwikkeling die onontkoombaar voortschrijdt. Moet je daar treurig over doen? Nee, zolang je er maar niet willoos in meegaat en relativerend denkt: Leve de vooruitgang!

De gemiddelde moderne muziekconsument lijkt het grosso modo te ontbreken aan kwaliteitsbesef: gebruiksgemak en overdadige beschikbaarheid zijn troef, de kwaliteit doet er nauwelijks meer toe. De mogelijk ultieme democratisering van de muziek. Of ik daar als blijkbaar elitaire buitenstaander dankbaar voor en blij om ben? Mwah - je kunt het hooguit betreuren dat zovelen zichzelf tekort lijken te doen. Bovendien, zolang ik er in de openbare ruimte – van bus en trein tot liften, tot marktpleinen en winkelcentra – niet zoveel hinder van had, zou ik er weinig bezwaar tegen hebben. Ik ben namelijk ook bijzonder gesteld op echte stilte, heb daar echt behoefte aan.

Zelf heb ik geen idee wat op die primitieve manier van min of meer heftig datagereduceerde vorm weergegeven van bijvoorbeeld Mahler V overblijft, of aan het andere uiteinde van de dynamiekscala van een simpele luit- of clavichordsolo, maar ik kan me ook niet voorstellen dat ik daar in een verder afleidende en lawaaierige omgeving genoegen mee zou nemen. En ik moet er al helemaal niet aan denken pak weg 7.293 ‘favorieten’ in de shuffle stand te moeten ondergaan, ook niet als ge-podcaste remix. Geen wonder gelukkig dat bij zogenaamde ‘klassieke’ muziek het downloaden naar die nieuwste media nogal beperkt blijft.

Ook bij de radio-ontvangst is het kwaliteitsbesef er niet op vooruitgegaan. Via een eigen antenne gaat het nog, al hindert de dynamische afvlakking sinds blijkbaar alles ter wille van de redelijke ontvangst met de autoradio door een limiter wordt gejaagd, maar de door het lange kabeltraject met tussenversterkers veroorzaakte ruis en vervorming doen ernstig afbreuk aan het muziekgenot via de tegenwoordig haast onontkoombare kabel. Dat lijkt echter vrijwel niemand op te vallen en te storen.

Al deze ontwikkelingen overziend, is bij mij ook op dit gebied weer sprake van een uitgesproken enerzijds-anderzijds opvatting. Met aan de ene kant bewondering en dankbaarheid voor het mogelijk gemaakte en aan de andere teleurstelling en zorg over vervagend kwaliteits- en normbesef en groeiende onkunde, onwetendheid. Is het niet heerlijk om zowel regelmatig concerten en recitals bij te wonen (al was het maar om muzikale scheurbuik ten gevolge van een lang uitsluitend leven op conserven te voorkomen) èn thuis veel van mooie opnamen via iets meer dan een ‘stereosetje’ te genieten? Wat zouden Bellamy en Benjamin vinden wanneer ze met behulp van Wellls’ Time machine een uitstapje in onze tijd zouden kunnen maken?