Fonografie Muziek

ANOREXIA IN DE BAROKMUZIEK

ANOREXIA IN DE BAROKMUZIEK

 


Als kind, nog vòòr de Tweede Wereldoorlog, werd ik ieder jaar op Palmzondig thuis diep in de provincie blootgesteld aan de directe uitzending door de AVRO vanuit het Concertgebouw waar Willem Mengelberg met een hecht solistenteam – Karl Erb als evangelist, Willem Ravelli als Christus en verder Jo Vincent, Ilona Durigo, Louis van Tulder en Herman Schey - een vrij volledig bezet orkest (mogelijk niet op basis van alle acht contrabassen), een koor van omtrent 150 leden en met de nodige coupures ‘zijn’ Matthäus Passion gaf. Ontroerend en imposant, zeker. Het is af en toe interessant om dat nog eens terug te horen, liefst niet meer via de Philipsopname van de uitvoering uit 1939 (Philips 462.871-2), maar via de veel beter gerestaureerde en goedkoper heruitgave van Naxos (8.110885).

 

Dat ‘kan’ en ‘mag’ al lang niet meer, hoewel ik best nog eens een keer zo’n romantische grootschalige vertoning zou willen meemaken. Eind jaren vijftig genoot ik in Luzern ook schaamteloos van Beecham die in Goossens’ bewerking Händels Messiah met trombones en bekkens verrijkt uitvoerde. Daar is nog een opname van ook (RCA  09026-61266-2).

 

Terecht kwam op die uitvoeringspraktijk een door musicologen gestuurde reactie tot stand. Het begrip ‘authentieke uitvoeringspraktijk’ deed zin intree, gestuurd door voorlopers als Wenzinger, Harnoncourt en Leonhardt. Over de bezettingen en samenstellingen waarover Bach rond 1730 kon beschikken, is genoeg bekend. Het was behelpen met weinig en vaak incompetente instrumentalisten en zangers in wisselende bezettingen.

 

Decennialang leverde de herbezinning op wat destijds gangbaar was soberder, stijlvoller vertolkingen van Bachs Passionen op, al dan niet met oude instrumenten of kopieën daarvan (zie bijvoorbeeld de aan de Matthäus gewijde ‘Vergelijkende Discografie’). Bijna iedereen tevreden, maar daarmee niet genoeg. Volgens de nieuwste, in eerste instantie uit de V.S. en niet uit het oude Europa overgewaaide inzichten van musicoloog/interpreten als Joshua Rifkin met zijn Bach Ensemble, Andrew Parrott met zijn ensembles uit Boston en het Taverner Consort en Paul McCreesh en zijn Gabrieli Players ging dat nog niet ver genoeg en moet het voortaan worden gezocht in echt minimalistische bezettingen met slechts één stem per instrumentale partij en met solisten die ook gezamenlijk de koorpartijen voor hun rekening nemen. De voorbeelden zijn er intussen : McCreesh’ Matthäus (Archiv 474.200-2) en min of meer in navolging daarvan Van Veldhovens Johannes (Channel Classics CCS SA 22005), laatstgenoemde met de aanbeveling: “In originele kleine bezetting” wat natuurlijk hoogst twijfelachtig is.

 

Dat minimalisme is natuurlijk – maar met meer succes en terechter – ook in zwang geraakt bij de vertolkingswijze van barokke concertjes. Tot bij Janine Jansen toe, die zich normaal niet als sommige andere fanatieke doordrijvers en zeloten opstelt in ‘authenticiteitskwesties’, in haar weergave van Vivaldi’s Vier jaargetijden.

 

Op zichzelf is er niets op tegen om zo’n radicale aanpak ter discussie te stellen, maar ‘de waarheid en niets dan de waarheid’ biedt hij zeker niet ondanks alle winst aan detail en eenvoud, die vaak wel gepaard gaat met wat opgejaagde tempi. Na wat in de jaren zeventig nog wat minachtend werd bestempeld als ‘vegetarische’ barok, zijn we nu dus beland bij de ‘anorexia’ barok. Misschien ideaal voor de Nederlandse situatie, waar nu immers wordt voldaan aan het soberheid ten doel stellende Calvinistische ideaal. De altijd wat wereldser en uitbundiger Lutheranen uit Leipzig deden daar niet zo moeilijk over destijds. Een prachtoplossing ook voor de staatssecretaris van cultuur: koren en orkesten hoeven niet meer te worden gesubsidieerd want ze heffen zichzelf op.

 

Nu nog ter wille van de absolute oorspronkelijkheid een paar blikken met houtvuurrook en paardenmest vervuilde lucht open trekken voor de blazers in plaats van de met uitlaatgassen en chemisch afval vervuilde huidige lucht. En het ultiem haalbare is waarschijnlijk al deze muziek niet meer gewoon beluisteren, maar aandachtig lezen en zich daarbij een eigen klank- en expressiebeeld vormen met de partituur op schoot. Ook dat is niet nieuw, want het is wel serieus voorgesteld om erg lastige, vooral theoretisch belangrijke grote werken als de Kunst der Fuge echt te leren appreciëren. Jammer voor al die mensen die gewapend met een klavieruittreksel als pelgrims als hun enige concert de jaarlijkse Matthäus en Johannes uitvoeringen bijwonen, maar geen noot zo groot als een koe kunnen lezen.                                                                                                          J. de K.