Fonografie Techniek

LP ALS HEILIGE KOE

LP ALS HEILIGE KOE

 

In sommige kringen maakt ‘vinyl’ weer furore. Waar de een blij is om definitief van de stoorgevoelige, mechanisch afgetaste lp en alle bijkomende zorgen af te zijn, vindt de ander het haast hip, eerder vooruitstrevend dan retrogressief om lp’s te koesteren. Dat laatste gaat zelfs gepaard met een zekere verering, uitmondend in de vaststelling dat die lp’s beter zijn (beter klinken) dan hun digitale opvolgers.

Dat ‘beter klinken’ kan in sommige gevallen bij slecht of onzorgvuldig geproduceerde cd’s best kloppen, maar is principieel, uitgaande van elementaire signaalverwerkings- en productieprincipes klinkklare onzin. Wat wel verbazingwekkend, ja haast een wonder is, is dat lp’s inderdaad vaak zo prachtig klinken. Hindernissen zijn daartoe genoeg te overwinnen. Want ga  desnoods met veel weemoed, doch wel eerlijkheidshalve maar na:

 

Uitgaande van dezelfde (analoge) bandopname die ook dient voor cd fabricage, krijgen we bij de lp fabricage achtereenvolgens te maken met

-          het snijproces van de lakplaat, dat weliswaar met een de narigheid van de bij gebruik van een tangentiale arm voorkomen fouthoek voorkomt en met een genormde, gave snijbeitel gebeurt, maar ongetwijfeld de eerste fouten (vervorming, rumble e.d.) introduceert.

-          Een verbuiging van de frequentiekarakteristiek op grond van de RIAA norm

-          de persmatrijzen. Wie wel eens het galvanoproces en de mechanische eindbewerking (met beiteltjes en schaafjes) van de metalen matrijzen heeft gadegeslagen, zal verbaasd zijn dat er toch nog ooit fraaie muziek van een plaat klinkt

-          de persprocedure waarbij al kromme platen (gevolg: hobbelzweving), excentrische, te grote of te kleine middengaten (zweving veroorzakend) kunnen ontstaan, net als de eerste putjes die tikken veroorzaken. Ook de verpakking biedt wat beschadigingrisico’s.

Daarna is de muziekliefhebber aan bod. Ongeacht de min of meer zorgvuldige manier van omgaan met het kostbare bezit (reinheid, poetsmiddelen, platenborstels, antistatische matten, platenpuks, watertjes) krijgt die op zijn in 99 van de 100 gevallen van doen met:

-          een platenspeler die hoe mooi en duur, elektronisch gestuurd ook al gauw kleine toerentalafwijkingen, rumble en zweving kan introduceren plus akoestische terugkoppeling kan doorsluizen.

-          een meest radiale pick-up arm met beperkte lengte, massatraagheid, eigenresonantie, niet altijd optimale overstek, wisselende (en niet steeds goed gecorrigeerde) skatingkracht en de al genoemde fouthoek plus zijn gevoeligheid voor hobbelzweving die naar het midden van de plaat toe in de laatste groeven behoorlijke vervorming introduceert. Soms veroorzaakt de bekabeling een bromfactor t.g.v. een aardlus, maar dat is snel oplosbaar.

-          Een pick-upnaald die ondanks lofwaardige pogingen van de heren Shibata, Pramanik, Van den Hul e.a. nooit de ideale geometrie en pasvorm heeft, zelden echt de juiste opzethoek (vroeger 15º, later 20º) bezit, fasefouten teweegbrengt, aan slijtage en vervuiling onderhevig is en (denk aan het knijpeffect) aftastvervorming veroorzaakt.

-          Een pick-upelement dat zelden de ideale kanaalgelijkheid, compliantie, kanaalscheiding en lineair frequentieverloop heeft (vaak met een licht dal rond 7kHz en een resonantiepiek rond 16kHz) en dat een nieuw soort frequentie modulatie vervorming introduceert. De bekabeling in arm en aan het element kan (meest 50Hz) brom introduceren. Het moet ook de juiste capacitieve- en impedantie afsluiting hebben waaraan zeker bij elektrodynamische elementen nogal eens wat aan ontbreekt.

-          De voor(voor)versterker. De in principe betere ed elementen met hun geringe spanningsafgifte behoeven krachtiger voorversterking dan hun magnetodynanische broertjes. Mogelijk gevolg: meer vervorming en brom. In alle gevallen moet in spiegelbeeld de bij opname gevolgde RIAA frequentiecurve worden gecorrigeerd, wat geringe nieuwe afwijkingen oplevert.

Van daaraf zijn de versterkings- correctie en weergavemogelijkheden voor alle  aangesloten geluidsbronnen identiek, maar in het voortraject treden allerlei kwaliteitsbeperkingen op. Individueel en per component zijn die misschien niet zo groot, opgeteld hebben ze wel degelijk invloed op de geluidskwaliteit. Dat die – afgezien van ruis, tikken, spetters, elektrostatische knetters – als heel mooi wordt ervaren (muziek = emotie tenslotte) mag dan waar wezen, het is ook bekend dat bepaalde types vervorming het geluid ‘warmer en aangenamer’ maken (vandaar in sommige kringen ook de voorliefde voor buizenversterkers), technisch gezien is ‘vinyl’ op vele fronten inferieur aan de cd en zelfs aan de md, die om te beginnen niet onderhevig is aan brom, ruis, zweving en diverse vervormingen, die een aanzienlijk betere signaal/ruisverhouding, een kaarsrechte frequentiekarakteristiek bezit en bij een goedwerkende foutdetectie/correctie een aanzienlijk geringer gevoeligheid voor storingen heeft. En waarbij andere, specifiek digitale stoorfactoren als jitter verwaarloosbaar gering zijn.

Natuurlijk staat het iedereen vrij nostalgisch lp weergave te prefereren, maar technisch kwalitatieve argumenten bestaan daarvoor zeker niet.